Inleiding Institutiekring, Depositum Custodi, avond 1

Datum:                       30 september 2010
Inleider:                      J.W.J. Treur
Lezen:                        Gen. 3
Zingen:                       Ps. 51:3, 5 en 9; Ps. 91:1 en 8
                                                          

Inleiding
Deze avond hopen wij de eerste officiële Institutie kringavond te houden. Deze avond zullen we beginnen met een korte overdenking van Genesis 3. Hier zien wij de bittere kern van onze ellende, namelijk ons ongeloof en wantrouwen van de Schepper van hemel en aarde. Daarna zullen we een korte samenvatting lezen van de gelezen stof zodat we de kennis weer paraat hebben voor de bespreking van de stellingen. We sluiten de inleiding af met een korte bestudering van de Dordtse Leerregels.

Overdenking Genesis 3:4-5
Een van satans methoden om de ziel tot zonden te verleiden is om het aas te laten zien, maar de haak te verbergen. Om de gouden beker te presenteren en het vergif te verbergen. Om het zoete te tonen, het genot, maar de toorn en de ellende aan de ziel te onthouden. Zo liet hij onze eerste ouders erin lopen. De haak van de schaamte, de wraak en het verlies wat zou komen, liet hij achterwege. Er is een opening van de ogen van het verstand om de vreugde te zien en te aanschouwen en er is een opening van de ogen van het lichaam naar schaamte en verwarring. Satan belooft het eerste, maar bedoelt het laatste en daarom heeft hij hen verleid. Een vrucht in ruil voor het paradijs.

Satan belooft de ziel eer, plezier en voordeel, maar geeft de ziel de grootste minachting, schaamte en verlies. Blijf uit de buurt van de zonde (Rom. 12:9)! Jozef deed dat en bleef staande. David kwam dichter bij en viel. Zonde is de meeste besmettelijke ziekte in de wereld. Maar hoe weinigen zijn er daadwerkelijk bang voor en bewaren er afstand van! Het zoete in de zonden zal snel verdwijnen en blijvende schaamte, zorgen en terreur zijn ervoor in de plaats komen. Wanneer een adder een mens bijt, druppelt het gif beetje bij beetje in het hart. Zo doet de zonde het ook.

De mens moet niet dansen en dineren met de duivel en daarna het gezelschap van Abraham, Izak en Jakob  in de hemel verwachten. De zonde ontneemt ons alles. Het zal resulteren in het verlies van de goddelijke gunst, welke beter is dan het leven, en het verlies van de vreugde die alle verstand te boven gaat. De zonde ontneemt ons de goddelijke beademingen waardoor de ziel verkwikt, gesterkt en geholpen wordt, en welke de ziel na ontvangen genade zo heerlijk heeft mogen delen (naar Rushing 15).

Korte samenvatting van de gelezen stof
Voor vanavond hebben wij gedeelten van hoofdstuk 1 en 3 van boek II gelezen. Dit boek handelt over de kennis van God de Verlosser in Christus, die eerst aan de vaderen onder de wet en daarna ook aan ons in het Evangelie bekendgemaakt is. Toch begint dit hoofdstuk niet meteen met de hoge tonen van de redding die er te vinden is in Christus. Sterker nog, het begint in de mineur. Door de val van Adam en zijn opstand tegen God is heel het menselijk geslacht aan de vervloeking prijsgegeven, en van zijn oorsprong ontaard. Levendig schildert Calvijn de gevolgen van de erfzonde. Wij hebben God op het hoogst misdaan, wij en onze vaderen tevens. Vanavond komt Calvijn heel dichtbij. Of zoals een predikant eens zei: ‘Het is niet zo fijn, maar daar komen wij nu vandaan.’

Het begon zo goed, de mens werd geschapen naar het beeld Gods (imago Dei). Dit betekent volgens Calvijn dat Gods waarheid in ons glanst. Adam werd in een hoge staat geschapen. Calvijn roept in boek II op om deze hoge staat te overdenken. Hierdoor bemerken wij ook van welke hoogte wij gevallen zijn, verliezen wij elke zelfoverschatting en worden we nederig. Om deze reden gaan we roepen om God en Zijn genade. Met andere woorden: Calvijn behandelt hier de noodzakelijkheid van de juiste zelfkennis van de mens. Toch is dit nog niet zo eenvoudig. Ons verstand is verduisterd en maar al te vaak zijn we hoogmoedig, en willen we onszelf vleien. Toch zal de juiste kennis ons leren tot welk doel wij geschapen zijn en tevens de onmogelijkheid laten zien om dit doel, namelijk leven tot Gods eer, te bereiken.

Na deze uitgebreide oproep en onderbouwing van de juiste zelfkennis schakelt Calvijn over op de beschrijving van de val van Genesis 3. Calvijn lijkt het uit te roepen: ‘Had Adam maar gegeten van de boom des levens! Wat zou het dan goed geweest zijn!’ Het ging anders. Bitter ongeloof werd de wortel van de opstand tegen God. En uit die wortel kwam eerzucht en hoogmoed. Adam vond het niet goed genoeg om naar Gods beeld geschapen te zijn, maar wilde zelf God worden. Toch bleef het hier niet bij. Adam is naast de voortplanter, de eerste vader, ook de wortel van het menselijk geslacht. Met andere woorden: alles wat uit hem voortgekomen is, draagt dezelfde ziektekiem met zich mee. De zonde is dus niet in de navolging van Adam voortgegaan (ofwel: dat ieder weer opnieuw ‘gevallen’ is in individuele zonden), nee, het is in onze natuur gekropen. Genesteld tot in het diepst van ons bestaan. Ons DNA is (als het ware) zwart geworden. Daarom is Christus ook geen navolgenswaardig Voorbeeld, maar dienen wij in Hem ingeplant te worden. Afgesneden van onze oude boom, in de Wijnstok met de levende sappen. Calvijn vat dit als volgt samen: ‘De schuldige staat van een mens vloeit voort uit de natuur, zijn heiligmaking echter uit de bovennatuurlijke genade (Calvijn 252).’

Opvallend is dat Calvijn eerst de gevolgen van de zondeval heel toepasselijk brengt. Niemand kan er aan ontsnappen en men wordt daarom wel gedwongen verder te lezen. Op zoek naar een grondigere uiteenzetting. Op zoek naar hoop, naar redding. En Calvijn gaat het verder uitwerken. In de paragrafen 8 tot 11 laat hij zien dat de erfzonde een strafwaardig gebrek van de natuur is, maar dat deze zeker niet tot de natuur behoort zoals deze geschapen is. Erfzonde is volgens Calvijn een erfelijke tekortkoming en verdorvenheid van onze natuur die alle delen van de ziel doortrekt. We missen niet alleen de gerechtigheid (lett. het recht staan tegenover God) maar zijn geperverteerd geraakt. Naar buiten toe kan het bedekt worden door een bedekking van vriendelijkheid, beleefdheid en goede manieren, maar de zonde ligt diep in ons gestel (Ryle 5). Gods algemene genade houdt het menselijk geslacht tot op de dag van vandaag  op de been. Als wij aan onszelf zouden worden overgegeven, zou het hier nog ondraaglijker worden. Wie ooit in Auschwitz is geweest, heeft gezien, geroken en geproefd waar de mens toe in staat is. De Heere alleen de eer dat er nog orde is in de maatschappij, al kalft deze hoe langer hoe meer af door ons toedoen. Een ander punt waaraan we de kracht van de zonde kunnen zien is de mens na de wedergeboorte(!). De zonde is zelfs zo sterk dat de mens nadat hij bekeerd is en het voorwerp van de werkingen van Gods Geest is geworden, nog dagelijks last heeft van aanklevende zonden! (Ryle 6). Toch kan enkel wedergeboorte (lett. opnieuw geboren worden) ons redden. Totale vernieuwing van de wil en het verstand is nodig. Anders kan men voor het oog wel hele goede daden verrichten, maar het zijn geen goede werken omdat ze niet voortkomen uit een gereinigd hart en een gerichtheid op de eer van God.

Adam heeft vrijwillig gekozen voor de zonde. De mens na de zondeval heeft nog steeds een wil, maar de gezonde staat van de wil is hij kwijtgeraakt. Door eigen begeerte en een innerlijke drang zijn wij geneigd tot het doen van zonden. De mens heeft vrij gekozen voor de noodzakelijkheid van de zonde. We hadden liever dat onze wil slaaf van de zonde werd. We zijn als het ware als een trein die op een verkeerd spoor terecht gekomen is. De locomotief van de wil rijdt in de verkeerde richting .
Doordat onze wil zo verkeerd gericht is en geperverteerd, dient zij geheel veranderd en vernieuwd te worden, willen wij zalig worden. Enkel God Zelf en Hij alleen kan ons redden. Daarom zijn er ook geen standen voor het geloof maar wel in het geloof, zoals ds. Van der Poel eens zei. Niets kunnen wij meebrengen, zelfs het geloof niet (Gal. 5:22)! De zondeval is zo diep en zo radicaal geweest dat enkel het offer van Christus er bovenuit gaat en ons kan redden. Enkel bij de wedergeborene, de uitverkorene, vinden wij een wil die naar het goede neigt. Beide het willen en streven naar het goede is een werk van God. De kracht van de volharding tegen de oude natuur die de gelovige zo vaak parten speelt, is enkel de grote genade van de Heere Die Zijn werk voleindigen zal.

Calvijn is overigens zeer stellig als het gaat om de toenadering van de mens tot deze genade en weldaad. Enkel hij/zij die beademd is door de genade van de hemel, gaat ernaar zoeken. Of zoals Kohlbrugge eens zei: ‘Zij die reeds gevonden zijn, gaan ernaar zoeken.’ En door de eersteling der genade zal God in de loop van het leven van de mens telkens Zijn genade bewijzen door redenen uit Zichzelf. Wat Hij in de heiligen vindt en wat Hem aangenaam is, is voor alles Zijn eigen werk. Wat een troost! We krijgen geen routekaart naar het hemelse Jeruzalem, maar de Heere gaat ons voor en laat geen van Zijn schapen omkomen. Zijn Sion valt Hem niet tegen, want Hij heeft nooit enige verwachting van haar gehad.
Gods genade is iemand, die niet wil, voor, zodat hij gaat willen, en volgt iemand die wil, zodat hij niet tevergeefs wil. Wie klopt, zal worden opgedaan. Alles wat de gelovige vermag, vermag hij slecht sola gratia!

Dordtse Leerregels III-IV, 1-3
We hebben het allemaal wel eens meegemaakt dat op een avond het licht uitging. We zaten rustig in een boek te lezen en toen opeens die donkere nacht. We zochten tastend onze weg naar een kast, waarin nog een paar nieuwe lampen lagen. Ook probeerden we de hoofdschakelaar om te zetten, maar wat we ook deden, het bleef donker. Toen we naar buiten keken, zagen we dat het bij de andere huizen in de straat donker was. Er was dus iets mis bij de elektriciteitscentrale. Als de kwaal daar niet verholpen zou worden, zou het donker blijven.

Zo is het ook bij ons mensen. Het is donker in ons hart geworden. Om het juiste Medicijn te vinden, dienen wij een degelijke diagnose te krijgen. Vandaar ook de nadruk op de verdorvenheid van de mens in de Dordtse Leerregels. Deze nadruk is belangrijk, omdat onze redding en Gods eer op het spel staan! Toch waren de Remonstranten hiervan niet overtuigd. Zij konden het niet uitstaan dat de mens zo ‘total loss’ is, dat hij zich totaal gebroken bij God moet melden. Natuurlijk hebben wij onszelf ook niet graag over voor de sloop. Met behulp van de genade willen wij onszelf graag nog wat verbeteren en repareren, maar radicaal het kruis door ons bestaan doet pijn. Zo veel pijn dat het de dood voor de oude mens betekent! Daarom is bij onze mensbeschouwing, in onze zelfbeoordeling, Christus mede in het geding. En is Christus in het geding, dan is daarmee ook de eer van God gemoeid. Mag God het bij ons alleen maar voor de helft doen?! Of mag Hij onze volkomen verlosser zijn?!

Daarom wordt de diagnose zo scherp gesteld. Er is aan ons niets meer te verbeteren. Daarom moeten wij wedergeboren worden. De Remonstranten zagen de genade als een medewerkende genade, die bovendien ook nog wederstandelijk was. Ze gingen daarom uit van een verkeerde antropologie, een verkeerde kennis van de mens. Een levensgevaarlijke fout. Een overschatting waarmee menig (kerk)mens verloren gaat.
Het komt erop aan in ons leven dat ook wij, zoals we hier zitten op de rechte wijze leren zeggen: ‘Adam, dat ben ik!’ Waarom? Omdat de Heere de Getrouwe is. Hij zal dan zeggen: ‘Christus, dat ben Ik!’ Opdat Hij het volk zou verlossen. Dat volk dat nergens meer voor deugt, dan enkel voor vrije genade.

Adams zonde, we hebben het ook bij Calvijn gelezen, is mijn schuld. Dat is voor een individualistisch en autonoom mens, een mens, die meent op eigen benen te kunnen staan en zichzelf ten wet wil wezen, een onbegrijpelijke zaak. Maar wie zich door de ontdekkende genade van de Heilige Geest leert buigen voor de waarheid van de Schrift, leert het anders. Hij kan niet langer volhouden dat hij het beter zou hebben gedaan, wanneer hij in Adams plaats had gestaan. Daarom kunnen wij onszelf ook nooit verheffen boven een van onze medemensen, zelfs niet wanneer wij hen overspel zien bedrijven, of tot moord en doodslag zien komen. Wie zichzelf heeft leren kennen, weet dat hij dagelijks tot alle boosheid geneigd is. We doen niet alleen zonden, we zijn zonde!

God kwijt zijn en Hem dan ook nog niet eens missen, dat is het, wat onze zondestaat zo afschuwelijk maakt. En hoewel we niet alle menselijkheid zijn kwijtgeraakt en Gods algemene genade ons nog in het gareel houdt, zijn we te betreuren. Als we aan onze zonden ontdekt worden, zijn we net als een emigrant die terug wil. De emigrant op weg naar een ander land, pakt zijn koffers en loopt op het dek van het schip in de richting van het vaderland, waar hij vandaan komt. Maar inmiddels vaart de boot door. Zo is het ook gesteld met de vrijheid van onze wil. Wij kunnen beslissingen nemen, wij handelen naar onze wil. Maar de koers is bepaald. De hang van ons hart en de gang van ons leven is er één van God vandaan.

Daarom: roept de Heere aan in gebed! Enkel Hij kan ons wederbaren. Bij Hem is er doen aan! Hij schiep al eerder iets uit niets. Geen zonde te groot of de genade van Christus gaat er een eeuwigheid boven uit. Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven, maar dan ook: ‘Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheid!’


Literatuurlijst
-Johannes Calvijn, De Institutie, vertaling dr. C.A. de Niet
-Calvijn, Handboek, Herman J. Selderhuis (red.), Uitgeverij Kok, Kampen, 2008.
-Dr. W. Verboom, De belijdenis van een gebroken kerk, Boekencentrum, Zoetermeer, 2005.
-J.C. Ryle, Holiness, Its Nature, Hindrances, Difficulties, and Roots, Hendrickson Publishers, United States of America, 2007.
-Richard Rushing, Voices from the Past, The Banner of Truth Trust, Edinburgh, 2009.
-Ds. C. den Boer, “Om ‘t eeuwig welbehagen”, De Banier, Utrecht, 1975.
-Drs. R. van Kooten, Aan Zijn voeten, Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, Groen, Heerenveen, 2008.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22