Artikel: Adversarii Calvini: Johannes Calvijn contra Johannes Eck
Johannes Calvijn (1509-1564) zal
vermoedelijk zijn wenkbrauwen hebben gefronst bij het lezen van bovenstaande
titel: ‘Johannes Calvijn contra Johannes Eck’. Deze titel lijkt te duiden op
een vete tussen twee personen, terwijl er voor Calvijn veel meer op het spel
stond! Het was voor hem waarheid contra leugen. Gods Woord contra de leer van
de Rooms-katholieke kerk. Toch hebben we bewust voor bovenstaande titel
gekozen. Hoewel Calvijn met name moeite had met de leer van Eck reageerde hij
zijn boosheid vooral af op diens persoon. Johannes Eck werd zo vereenzelvigd
met zijn leer en met alles waar Calvijn zich tegen verweerde.
Tekst: Alexander Treur
In dit artikel wordt opnieuw een
adversarius Calvini besproken, namelijk de rooms-katholieke theoloog Johannes Eck
(1486-1543). Zijn persoon en werken, evenals Ecks aversie tegen Luther en
Calvijn zullen de revue passeren. Ook hopen we stil te staan bij de polemische
kant van Calvijn. Waarom kon hij zo fel uit de hoek komen en wat moeten wij
hiervan vinden? Het leeuwendeel van dit artikel zal echter gaan over de
Institutie waarin Calvijn zijn tegenstander Eck veelvuldig van repliek dient.
Dit weinig vleiende gedicht
schreef Calvijn “uit de losse pols” toen hij voor de zogenaamde
‘godsdienstgesprekken’ in Worms was (De Greef,
1993, p. 140). Deze godsdienstgesprekken werden georganiseerd door
keizer Karel V. Dit initiatief was mogelijk omdat er na de Frankfurter Anstand van
april 1539 vrede was gesloten in het Duitse Rijk (Selderhuis,
2008, p. 133). Karel V aarzelde geen moment en organiseerde direct
een aantal gesprekken tussen vooraanstaande rooms-katholieken en protestanten.
Deze gesprekken vonden plaats in Hagenau, Worms en Regensburg (1540-1541), in
Regensburg (1546) en daarna nogmaals in Worms (1557). Het doel was om tot meer
stabiliteit in het Duitse Rijk te komen. Overeenkomst op godsdienstig gebied
zou er tevens toe leiden dat de Habsburgse gebieden een vuist zouden kunnen
maken tegen het naderende onheil van de Fransen en de oprukkende Turken. De
eenheid die Karel V zocht was dus vooral politiek gemotiveerd en niet zozeer
religieus. Een gegeven waar de aanwezigen op de godsdienstgesprekken wel
degelijk van doordrongen waren. Ook Calvijn had weinig verwachtingen van deze
gesprekken. Het sluiten van compromissen op theologisch gebied was voor hem ondenkbaar.
Toch bezocht hij als afgevaardigde van de protestantse kant de
godsdienstgesprekken in Frankfurt, Hagenau en Worms. De reden hiervoor was
tweeledig. Ten eerste maakte hij van de gelegenheid gebruik om met Philipp
Melanchton (1497-1560), de rechterhand van Maarten Luther (1483-1546), te
spreken over de situatie van de vervolgde protestanten in Frankrijk. Ten tweede
wist hij zich als dienaar van God verplicht om bij deze gesprekken aanwezig
zijn.
Dat men niet zachtzinnig met
elkaar omging tijdens deze gesprekken, moge duidelijk zijn. Beide kanten waren
overtuigd van hun gelijk en claimden het recht de ware voortzetting van de
apostolische kerk te zijn. Niet voor niets noemt historicus Bernard Cottret
deze godsdienstgesprekken een “theologisch steekspel” (2005, p. 133).
De leer werd niet van de persoon onderscheiden en vice versa.
Het dispuut van Leipzig
Zoals hierboven vermeld staat,
had Calvijn weinig op met Johannes Eck en diens leer. Toch is Eck vooral bekend
geworden door zijn controverse met Luther. De geleerde Luther vond in Eck zijn
meest gehaaide tegenstander (Dowley, 1990, p. 368). In
juli 1519 vond er een treffen plaats tussen Luther, Karlstadt (1486-1541) en
Eck tijdens een theologisch dispuut in Leipzig. Hoewel Karlstadt ook meedeed, had
Eck vooral zijn pijlen gericht op Luther. Als hij deze ‘brutale monnik’ een
toontje lager kon laten zingen, zou dit de rooms-katholieke zaak alleen maar
ten goede komen. Tijdens dit dispuut werd naast andere onderwerpen voornamelijk
het gezag van de paus besproken. Eck zag dit gezag als een goddelijke
instelling en was verbolgen over het feit dat Luther dit ontkende. Daarom
beschuldigde Eck Luther ervan dat diens gedachtegoed overeenstemming vertoonde
met dat van John Wyclif (ca. 1325-1384) en Johannes Hus (ca. 1370-1415). Luther
zag dit echter als een compliment en was hiervan niet onder de indruk.
Terugkijkend op dit dispuut kan
vastgesteld worden dat de discussie over het gezag van de paus het belangrijkste
strijdpunt was (McGrath, 1990, p. 49). Anno 2015 is het
moeilijk om te bevatten wat dit voor de toenmalige Rooms-katholieke kerk
betekende. Haar eeuwenoude gezag werd ter discussie gesteld door een brutale
monnik uit Wittenberg. De verontwaardigde Eck bracht daarom paus Leo X
(1513-1521) op de hoogte van de ‘verwerpelijke standpunten’ van Luther. Paus
Leo X reageerde heftig op Luthers bezwaren tegen de aflatenhandel. Hij was
namelijk degene die de verkoop van aflaten geautoriseerd had om zo de St.
Pieter in Rome te reconstrueren (Wickersham, 2012, pp. 29-30).
Het openlijke verzet van Luther hiertegen zorgde ervoor dat de inkomsten lager
waren dan gepland. Uiteindelijk leidde dit tot de ex-communicatie van Luther,
wat vanuit Rooms-katholiek oogpunt betekende dat hier op aarde de eucharistie
en in de hemel de hemelpoort voor hem toegesloten werden. De pauselijke bul die
Luther in Wittenberg ontving, onderstreepte dit strenge oordeel van de ‘opvolger
van Petrus’. Luther had echter op de gekruisigde Christus leren bouwen en
verbrandde zonder aarzelen de pauselijke bul.
Calvijn wist hoe Eck tekeer was
gegaan tegen Luther. De reformator uit Genève had groot respect voor de persoon
van Luther en was schatplichtig aan diens werk (Apperloo-Boersma,
2009, p. 19). Niet voor niets is de invloed van Luther duidelijk
terug te vinden in Calvijns meesterwerk, de Institutie
van de Christelijke religie (Balke, 2008, p. 322). Dit
verklaart mede waarom Calvijn een aversie tegen Eck had en tegen hem ageert in
de Institutie van de Christelijke Religie.
De persoon van Johannes Eck
De jonge Eck
kreeg les van zijn oom Martin Maier die priester was in Rottenburg am Neckar.
De intelligente jongeman ging na dit onderwijs op twaalfjarige leeftijd verder
studeren aan de universiteit van Heidelberg(!). Ook hier excelleerde hij en hij
vertrok na een jaar in Heidelberg gestudeerd te hebben naar de universiteit van
Tübingen. Aan deze gerenommeerde universiteit ging Eck theologie, Hebreeuws en
politieke economie studeren. Na het uitbreken van de pest vluchtte Eck
halsoverkop Tübingen uit en ging hij verder studeren aan de universiteit van
Freiburg. Hier studeerde hij theologie en rechten en kreeg zelfs een aanstelling
als docent. In 1508 werd de veelbelovende Eck in Straatsburg tot priester
gewijd en twee jaar later promoveerde hij aan de universiteit van Freiburg in
de theologie. Voor de moderne lezer kan deze lange lijst van universiteiten
misschien wat bevreemdend overkomen. Het is daarom goed om te beseffen dat het
in de tijd van Eck zeer gebruikelijk was om aan verschillende universiteiten te
studeren. Men koos een universiteit meestal vanwege de professoren die er les
gaven en vanwege de reputatie van de universiteit op de desbetreffende
wetenschappelijke discipline waarin men zich wilde bekwamen.
Zoals hierboven reeds vermeld
is, kreeg Eck een aanstelling aan de universiteit van Freiburg. Hier schreef
hij zijn eerste werk: Ludicra logices exercitamenta. Dit betekent
zoveel als ‘speelse oefeningen in de logica’. In dit werk ontpopt Eck zich als
een briljante en erudiete orator. Toch is de gekozen titel van zijn werk
opmerkelijk. Eck nam als scholastisch theoloog de logica bloedserieus en stond
onder zijn collega’s nu niet bepaald bekend als een ‘speels’ persoon. Sterker
nog, Eck stond bekend om zijn opvliegende karakter en zijn arsenaal aan
scheldwoorden die hij vol vrijmoedigheid tegen zijn tegenstanders inzette.
Hierbij dient vermeld te worden dat Eck iemand nogal snel als ‘tegenstander’
zag. Iedereen die er ook maar een licht afwijkende mening op nahield, kon
rekenen op een veeg uit de pan. Dit leidde er uiteindelijk toe dat zijn positie
aan de universiteit van Freiburg niet langer houdbaar was. In het jaar 1510
werd Eck gevraagd of hij geïnteresseerd was in een leerstoel theologie aan de
universiteit van Ingolstadt. Tot grote opluchting van zijn collega’s vertrok
Eck onmiddellijk.
Dat Eck een dominant karakter
had, blijkt ook uit het feit dat hij direct zijn stempel op de universiteit van
Ingolstadt heeft gedrukt. Na zijn komst groeide de universiteit uit tot een
bolwerk van katholicisme. De intelligente Eck timmerde na zijn aanstelling in
Ingolstadt flink aan de weg. Tal van theologische werken zagen het licht,
waaronder een uitgebreide verhandeling over de uitverkiezing, getiteld Chrysopassus (1514). Het was deze alom
bekende (en gevreesde) Eck die in 1519 de degens zou kruisen met Luther en die
later ook Calvijn tegen zich in het harnas wist te jagen.
In het jaar 1543 stierf Johannes Eck op zesenvijftigjarige leeftijd. Tot het einde toe bleef hij strijdbaar voor de rooms-katholieke kerk en was hij een geduchte tegenstander van de Reformatie.
Eck in de Institutie
Wie het register van aangehaalde
auteurs en literatuur van de Institutie, vertaling dr. C.A. de Niet, raadpleegt, ziet dat Johannes Eck meerdere
malen wordt aangehaald (Calvijn, 2009a, pp. 734-735).
Maar liefst 77 keer wordt er aan werken van Eck gerefereerd. Calvijn ageert
tegen twee belangrijke werken van Eck, De
Primatu Petri (‘Het primaat van Petrus’) en het Enchiridion (‘Naslagwerk/handboek’). Dit wordt bevestigd door J.T.
McNeill in zijn Engelse vertaling van de Institutie (Calvin, 1960,
p. 1611). De Primatu Petri
verscheen in 1519 en verdedigde het bestaansrecht en autoriteit van het
pausdom. Het Enchiridion verscheen
voor het eerst in 1525. De volledige titel van dit werk luidt als volgt: Enchiridion locorum communium adversus
Lutherum et alios hostes Ecclesiae (‘Handboek van gemeenplaatsen/met
passages tegen Luther en andere vijanden van de kerk’). Tussen 1525 en 1576
zouden er maar liefst 46 drukken van dit werk verschijnen! De rooms-katholieke
kerk maakte gretig gebruik van dit boekwerk en het is begrijpelijk dat Calvijn
zich genoodzaakt voelde dit werk in de Institutie te bespreken.
De Primatu
Petri
Het eerste werk waar Calvijn
tegen ageert, De Primatu Petri, gaat
dus over het pauselijke gezag. Calvijn opent de aanval op dit werk in boek IV,
hoofdstuk 6, met de niet mis te verstane titel: ‘Het primaat van de stoel van
Rome’. In paragraaf 4 neemt Calvijn een fundament waarop het pausdom wil bouwen
onder de loep, namelijk Mattheüs 16:19: “En Ik zal u geven de sleutelen van het
Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de
hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de
hemelen ontbonden zijn”. Op een haast ludieke wijze stelt Calvijn dat de paus
zich geen taak op de hals moet halen die hem alleen maar moeite en overlast bezorgt
en hem van zijn genoegens berooft. Als het ware neemt Calvijn zijn
tegenstanders bij de arm om zo samen naar het probleem te kijken. Volgens
Calvijn krijgt Petrus hier, en met hem ook de andere apostelen, de opdracht om
het Evangelie te gaan verkondigen. De sleutel van het Koninkrijk der hemelen
waarmee mensen met God verzoend worden is het geloof, terwijl anderen nog meer
in de strik van hun ongeloof vast komen te zitten. Dat is de betekenis van
Mattheüs 16:19 en Petrus is dus niet meer dan de andere apostelen. Subtiel
voegt Calvijn hier aan toe dat wie zijn definitie niet aanvaardt wel heel
onbeschaamd moet zijn (Calvijn, 2009a, p. 300).
En zie daar, Johannes Eck verklaart in zijn De
Primatu Petri dat de apostel Petrus wel
boven de andere apostelen uitsteekt omdat hij door de Heere Jezus apart is
genomen en deze sleutels persoonlijk heeft gekregen. De manier waarop Calvijn
hierop tegen Eck ingaat, is veelzeggend. Hij citeert Cyprianus en Augustinus.
Dit laat aan de ene kant de eruditie en belezenheid van Calvijn zien en aan de
andere kant dat de reformatie geen nieuwe beweging wil zijn, maar juist een
terugkeer naar de kerk van vroeger dagen. Het is daarom veelzeggend dat Calvijn
in paragraaf 16 van hetzelfde hoofdstuk Eck ervan beschuldigt dat deze zowel
Gods Woord als de leer van de vroege kerk heeft verlaten (Calvijn,
2009a, p. 310).
In boek IV besteedt Calvijn dus
veel aandacht aan de claim van de rooms-katholieke kerk dat zij het mandaat
heeft om het lichaam van Christus op aarde te besturen. Toch is dit niet het
enige waar Calvijn moeite mee heeft. Hoewel Calvijn bij velen bekend staat als
de theoloog die vooral aandacht had voor de uitverkiezing, is dit beeld niet
correct. Calvijn was bovenal een prediker in dienst van een drie-enig God (Baars, 2004, p. 77). Hoewel Calvijn een
evenwichtige kijk op de drie Personen voorstond, had hij veel aandacht voor de
pneumatologie, ofwel de leer van de Heilige Geest (Selderhuis,
2008, p. 337). Niet voor niets wordt Calvijn daarom wel de ‘theoloog
van de Geest’ genoemd. Het is de Heilige Geest Die de kerk in alle waarheid
leidt. De rooms-katholieke kerk in de dagen van Calvijn claimde dat de
concilies van de kerk door de Heilige Geest werden bestuurd en dat de dogmatiek
die daaruit voortkwam dus onfeilbaar was. Calvijn vond dat de rooms-katholieke
kerk het Woord van God hiermee ondergeschikt maakte aan haar eigen grillen (Hall, 2008, p. 400). Hij zegt hierover het
volgende: “Ze beschouwen het als een uitgemaakte zaak dat een algemeen concilie
een waar beeld van de kerk is. Op basis van dit uitgangspunt stellen ze dan ook
meteen maar vast dat zulke concilies rechtstreeks door de Heilige Geest
geregeerd worden en daarom niet kunnen dwalen. […] Want naar hun mening is het
aan de kerk om nieuwe geloofsartikelen te maken.” Het laat zich raden wie
Calvijn tussen de regels door aanvalt: Johannes Eck.
Calvijn en polemiek
Maar niet alleen
rooms-katholieke theologen werden op de korrel genomen, ook andere reformatoren
en voorvechters van het protestantisme(!). Wat te denken van Calvijns metgezel
van het eerste uur Louis du Tillet (?-1570), de Zürichse reformator Heinrich
Bullinger (1504-1575) en Calvijns voormalige secretaris François Bauduin
(1520-1573). Allen raakten zij in onmin bij Calvijn. Alleen in het geval van
Bullinger kwam er, op diens eigen initiatief, verzoening. Dat Calvijn ook van
vergeving wist, blijkt uit het feit dat er een hartelijke vriendschap en goede
samenwerking tussen de twee ontstond (Schippers,
1959, p. 162). Met de anderen was de breuk blijvend. Hoewel de
oorzaak van de ruzie varieerde van het te gematigd zijn in de ogen van Calvijn
tot het aanhangen van een verkeerde leer, was het vooral de radicaliteit van de
persoon van Calvijn die tot de botsingen leidde, aldus Van Veen (Selderhuis, 2008, p. 184).
Aan de andere kant was Calvijn
ook een man die zwak kon zijn. Ook hij kon alleen maar van vrije genade leven.
Wie zijn verklaring van de Psalmen leest, vindt daarin de echo van een diep
geestelijk leven. In eerste instantie wilde Calvijn deze verklaring helemaal niet laten publiceren. J. van der
Haar schrijft daar het volgende over: “Hij heeft getwijfeld en geaarzeld om deze
binnenzijde van zijn geloofsleven aan anderen te laten zien. Hij bleef ook daarin de bescheiden, schuchtere
jongeling van weleer” (Van der Haar, 1960, p. 80).
Calvijn was dus ook een nederig mens die zichzelf had leren kennen voor God.
Gods Woord houdt de mens een eerlijke spiegel voor en ook Calvijn heeft in deze
spiegel gekeken (Van Eck, 1992, p. 69). Dat maakte hem een
beminnelijk en pastoraal bewogen mens. In zijn nimmer aflatende ijver heeft hij
velen een hart onder de riem gestoken door ze te wijzen op de redding die er is
in Jezus Christus. Wie deze Christus ook nodig had leren krijgen, vond in
Calvijn een vriend en broeder (niet voor niets kreeg in 1535 de Franse
inleiding tot het Nieuwe Testament de titel: ‘Aan allen die Jezus Christus
liefhebben’(Balke, 2008, p. 67)). Maar wie de
prediking van het kruis in de weg stond, op wat voor manier dan ook, kon
rekenen op de volle laag van de vertoornde professor uit Frankrijk.
Calvijn als zwak in zichzelf en
hard voor anderen. Deze twee beelden lijken onverenigbaar, maar niets is minder
waar. De reformator uit Genève was voor zichzelf net zo streng als voor
anderen. Hij voelde zich geroepen om net als een oudtestamentische profeet te
strijden voor Gods zaak (Selderhuis, 2008, p. 192).
Velen hebben troost geput uit Calvijns radicaliteit. En waar de
rooms-katholieke kerk haar Johannes Eck van weleer vergeten lijkt, plukt de
kerk van de reformatie nog elke dag de vruchten van het werk van Calvijn. Toch
hoeven we Calvijns scheldkanonnades, zeker in het licht van de Bergrede, niet
goed te praten. Wel is het goed om ons te realiseren dat Calvijn uit een andere
tijd kwam dan de onze en dat hij als humanist gewend was om zijn tegenstanders
met felle uithalen tegemoet te treden. Maar bovenal mogen we de Heere dankbaar
zijn voor de zegen die Hij aan Zijn kerk heeft willen schenken door de persoon
van Calvijn.
Enchiridion
Het tweede werk waar Calvijn
tegen ingaat is het Enchiridion. Dit
werk van Johannes Eck wordt, in tegenstelling tot De Primatu Petri, naast boek IV ook in boek II en III aangehaald.
In boek II wordt het Enchiridion
aangehaald in hoofdstuk 5 waar het gaat over de weerleggingen die vaak ter
verdediging van de vrije wil gemaakt worden (Calvijn,
2009b, p. 313). Ook hier bestrijdt Calvijn Eck met een beroep op de
kerk van vroeger tijden, maar gaat ook zelf diep op deze materie in. Dit doet
Calvijn onder andere door een aantal tekstplaatsen te bespreken die de
voorstanders van de vrije wil aanhalen. Hij is zelfs bereid om argumenten van
de tegenstanders die een beroep doen op de apocriefe boeken te bespreken. Onder
andere Jezus Sirach 15:14-17 (NBV) wordt behandeld: “Als je het wilt kun je de
geboden naleven, hem trouw zijn omdat je daarvoor kiest. Hij heeft je vuur en
water voorgezet: strek je hand uit naar wat je verkiest. Vóór de mens liggen
het leven en de dood, hij krijgt waar hij voor kiest”. Hoewel Calvijn er geen
misverstand over laat bestaan dat hij het gezag van de schrijver van dit boek
twijfelachtig vindt, is hij best bereid om Eck ook in deze van repliek te
dienen. Het moge waar zijn dat de mens goed geschapen is en inderdaad na zijn
schepping het vermogen bezat om zich het leven of de dood te verwerven, maar
dit bewijst volgens Calvijn helemaal niet dat de mens nu nog een vrije wil
bezit. Diegene die dit beweert, neemt de ernst van de zondeval niet serieus.
Hierbij spreekt Calvijn impliciet Johannes Eck aan en expliciet de schrijver
van het boek Jezus Sirach, “wie hij ook is” (Calvijn,
2009b, p. 335).
In boek III van de Institutie
gaat het over de wijze waarop wij deel krijgen aan de genade van Christus,
welke vruchten daaruit voor ons voortkomen en wat dit in ons uitwerkt (Calvijn, 2009b, p. 524). Het volkomen en eenmalige offer van
Christus, waardoor de mens zonder enige verdienste zijnerzijds zalig kan
worden, behoort tot de kernnoties van de reformatie. Deze overtuiging vormt de
rode draad van boek III en Calvijn valt alles en iedereen aan die hier tegenin
gaat. Zo ook Johannes Eck. De mens wordt niet op grond van zijn werken
gerechtvaardigd (Calvijn, 2009b, p. 771). Het zijn ook niet
de werken van de mens die God tot barmhartigheid bewegen. Calvijn ageert hier
fel tegen Eck en de rooms-katholieke theologen die de kern van het Evangelie
proberen te verdraaien. In III.17.11 gaat Calvijn in op een vraag waar Luther
ook mee geworsteld heeft, namelijk of Jakobus en Paulus tegenover elkaar staan.
Volgens Eck worden de kernnoties van de reformatie, namelijk het Sola Gratia en
Sola Fides tegengesproken door Jakobus, maar Calvijn laat zich hierdoor niet
van de wijs brengen. Zowel Jakobus als Paulus zijn dienaren van Christus en
mogen daarom niet met elkaar in tegenspraak gebracht worden. Het enige wat Eck
en de zijnen met dit punt bereiken, is dat ze het geloof en de
rechtvaardigmaking van elkaar loskoppelen en onzekerheid zaaien in de gewetens
van mensen. “En die armzalige overwinning zullen ze dan alleen nog maar
behalen, waar het licht van de waarheid gedoofd is en de Heere hen de
duisternis van hun leugens laat verspreiden” (Calvijn,
2009a, p. 23).
Het tweede punt in boek III waarop
Calvijn Eck aanvalt, is dat van het gebed. Calvijn noemt Eck en anderen
bedriegers die beweren dat gestorven gelovigen middelaars tussen God en de
mensen op aarde kunnen zijn. Sarcastisch voegt hij hieraan toe: “Het is bepaald
een vriendelijke behandeling die ze Hem geven, als ze Hem maar zo’n klein
beetje eer afnemen!” (Calvijn, 2009a, p. 83)
Christus komt als Middelaar alle eer toe en wie Zijn voorspraak durft te
ontheiligen met de verdiensten van gestorven mensen, kan maar beter geen
openbare gebeden meer besluiten met ‘door Christus, onze Heere’. Ook dit
is een rechtstreekse aanval op het
Enchiridion van Johannes Eck.
Eck beweerde ook dat de heiligen
een bijzonder voorrecht genoten omdat zij verhoord werden door God. Hieruit
leidt hij vervolgens af dat de gelovigen op aarde via de heiligen in de hemel
tot God moeten naderen. Calvijn reageert hierop door een aantal Schriftplaatsen
te citeren en deze in hun context uit te leggen. Het gaat hier, volgens hem, om
de kracht van een vroom en zuiver gebed aan te tonen. Niets meer en niets
minder. Deze domheid (van Eck!) is nog minder te verontschuldigen volgens
Calvijn, omdat ze als het ware opzettelijk al die aanwijzingen in de Schrift
lijkt te negeren (Calvijn, 2009a, p. 91).
Even verderop noemt hij Eck, hoewel niet bij name, een rechtsverdraaier, die
zijn tong verhuurt om het pausdom te verdedigen. De redenatie van Eck en andere
rooms-katholieke theologen vindt Calvijn maar onbeschaamd en in het geheel niet
sterk. De voorbede door heiligen is bijgeloof wat uit ongeloof geboren is, want
men stelt zich niet tevreden met Christus als voorbidder (Calvijn,
2009a, p. 93).
Tot slot wordt het Enchiridion ook in boek IV van de
Institutie aangevallen. Dat is ook niet verwonderlijk aangezien de
ecclesiologie (kerkleer) van Calvijn en die van Eck radicaal van elkaar
verschilde, al was het alleen maar over de vraag wie het h(H)oofd van de kerk
is. In dit boek behandelt Calvijn een flink aantal thema’s. We behandelen hier
alleen kort de mis. Het valt direct op dat Calvijn hier op zijn felst tekeer
gaat tegen Eck. De leer die Eck verspreidt, is van de duivel en dient daarom
“als een rookgordijn” verdreven te worden (Calvijn,
2009a, p. 611). Calvijn vat zijn bezwaren tegen Eck en de
rooms-katholieke mis als volgt samen: “Want ik wil iedereen tot het besef
brengen dat de mis, opgevat in de meest uitgelezen, zuivere gestalte waarop zij
voor zichzelf aanspraak kan maken, zonder alles wat er verder nog bijkomt, van
de wortel tot de kruin, barst van allerlei goddeloosheid, godslastering,
afgoderij en heiligschennis” (Calvijn, 2009a, p. 624).
Christus’ offer aan het kruis is eeuwig genoeg. Johannes Calvijn bestreed
daarom alles en iedereen wat hier tegenin ging. Of het nu de duivel, de
rooms-katholieke kerk, Johannes Eck of zijn eigen vlees was. Aan ons als lezers
anno 2015 de vraag: ‘Kennen wij deze heilige ijver voor Gods eer en majesteit?’
Apperloo-Boersma, K., Selderhuis,
H.J. (2009). Calvijn en de Nederlanden,
Instituut voor Reformatieonderzoek Apeldoorn. Alblasserdam: Drukkerij
Verloop.
Balke, W., Klok, J.C., Van 't
Spijker, W. (2008). Johannes Calvijn:
zijn leven, zijn werk. Kampen: Kok.
Calvijn, J. (2009a). Institutie of onderwijzing in de
christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet (Vol. 2). Houten: Den
Hertog.
Calvijn, J. (2009b). Institutie of onderwijzing in de
christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet (Vol. 1). Houten: Den Hertog.
Calvin, J. (1960). Institutes of
the Christian religion, translation: J.T. McNeill (Vol. 2). Philadelphia:
Westminster Press.
De Boer, E.A. (1986). Loflied en hekeldicht: de geschiedenis van
Calvijn's enige gedicht, het Epinicion Christo cantatum van 1 januari 1541.
Haarlem: AcaMedia.
Hall, D.W., Lillback, P.A. (2008). A
theological guide to Calvin's Institutes: essays and analysis. New Jersey:
P & R Publishing.
McGrath, A.E. (1990). A life of
John Calvin: a study in the shaping of Western culture. Oxford:
Blackwell Publishers Ltd.
Van Eck, J. (1992). God, mens, medemens : humanitas in de
theologie van Calvijn. Franeker: Van Wijnen.
Wickersham, J.K. (2012). Rituals of prosecution the Roman inquisition
and the prosecution of philo-Protestants in sixteenth-century Italy. Toronto:
University of Toronto Press.