Bostonkring, avond 9

Vierde Staat. De eeuwige staat; of de staat van volkomen gelukzaligheid of volkomen rampzaligheid


Door: G. Schulenburg & C.A.A.M. Schulenburg-Heijboer

Hoofdgedachte 1 De dood

Inleiding over Job 30:23
Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen zult en tot het huis der samenkomst aller levenden.

In dit hoofdstuk wordt gesproken over de eeuwige staat van de mens, die hij door de dood binnentreedt. Alle mensen moeten door de dood uit deze wereld vertrekken. Alle mensen moeten sterven, maar waarheen moeten zij gaan? Zij moeten gaan ‘tot het huis der samenkomst aller levenden’. Als wij in het lichaam zijn, zijn wij slechts in een logement, in een herberg, terwijl wij op weg naar huis zijn. Als wij in ons graf komen, dan komen wij naar ons huis, ons ‘eeuwig huis’ (Pred. 12:5). Over dit eeuwig huis wordt in dit hoofdstuk gesproken.
 
Leerstuk: Allen moeten sterven

Hoewel dit leerstuk bevestigd wordt door de ondervinding van alle vroegere geslachten en hoewel ‘de levenden weten, dat zij sterven zullen’, toch is het goed om te spreken over de zekerheid van de dood, omdat men die goed in zijn geheugen zal prenten en naar behoren overwegen. 

De zekerheid van de dood
Er is een onveranderlijke, Goddelijke ordinantie, waaronder alle mensen besloten zijn, dat de mens moet sterven: ‘Het is den mens gezet eenmaal te sterven’ (Hebr. 9:27). De dood wordt voor hen opzij gelegd, zoals ouders iets opzij leggen voor hun kinderen. Zij kunnen ernaar uitzien en zij kunnen die niet mislopen, aangezien God die voor hen bestemd en bewaard heeft. Er is geen onzekerheid in: ‘Wij zullen den dood sterven’ (2 Sam. 14:14)

Wij nemen dit ook dagelijks waar. Iedereen ziet ‘dat de wijzen sterven, dat tezamen een dwaas en een onvernuftige omkomen’ (Ps. 49:11). ‘Het ene geslacht gaat en het andere komt, maar de aarde staat in eeuwigheid’ (Pred. 1:4). Ook weten we dat het menselijk lichaam bestaat uit bestandsdelen die vergaan: ‘Gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren’(Gen. 3:19)

Wij hebben zondige zielen en daarom hebben wij stervende lichamen. De dood volgt op de zonde, zoals de schaduw het lichaam volgt. De goddelozen moeten sterven krachtens de bedreiging van het verbond der werken: ‘Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven’ (Gen. 2:17). En de godzaligen moeten ook sterven, opdat, zoals de dood door de zonde is binnengekomen, de zonde er door de dood uit mag gaan. Het leven van de mens in deze wereld is volgens de berekening van de Schrift, slechts enkele stappen van de dood verwijderd. De Schrift stelt het leven voor als een ijdel en leeg iets, kort van duur, en snel in het voorbijgaan.

Het leven van de mens is ijdelheid
Het leven is een ijdel en leeg iets. Terwijl het er is, sterft het weg en zie, het is niet meer. ‘Mijn dagen zijn ijdelheid’ (Job 7:16). Ook Salomo karakteriseert zijn dagen zo: ‘Dit alles heb ik gezien in de dagen mijner ijdelheid’ (Pred. 7:15). Dat wil zeggen: ‘gedurende mijn ijdele dagen.’ Mozes vergelijkt onze dagen met een slaap (Psalm 90:5) en in Psalm 39:7 wordt het beschreven als een ijdele vertoning of een beeld: “Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk’.

Daarbij is het ook een kortstondige ijdelheid. Zeventig of tachtig jaar worden als uitersten genoemd. Het is naar de berekening van de Schrift maar één dag en dat wel de dag van een dagloner, die er nauwkeurig op zal letten wanneer zijn dag eindigt. Ook wordt het leven in de Schrift vergeleken met zaken die de kortheid van het leven uitbeelden. De mens is als ‘gras’ en als een ‘bloem’. Ook snelt het leven van de mens voorbij: ‘hij vlucht als een schaduw en bestaat niet’ (Job 14:2).

Nuttige lessen uit dit leerstuk
Laten wij, nu wij zo over de dood gesproken hebben, daar dan gebruik van maken om de ijdelheid van deze wereld te onderscheiden; om ons met christelijke tevredenheid en lijdzaamheid onder alle beproevingen en moeilijkheden goed te gedragen; om ‘onze lusten te doden’; om onder alle gevaren de Heere met een hartelijk voornemen aan te kleven en om ons voor te bereiden op de nadering van de dood.

Bezit als in een spiegel de ijdelheden van de wereld. Al houdt u de wereld nog zo vast, toch zult u gedwongen worden uw greep op de wereld tenslotte los te laten. Deze wereld is een valse vriend die een mens in de tijd van de grootste nood in de steek laat en van hem wegvlucht. 

Het nadenken over de dood kan oefenen in christelijke tevredenheid en geduld onder wereldse verliezen. Het is altijd profijtelijk om onder een beproeving te bedenken, dat onze toestand nog veel erger had kunnen zijn dan hij is. Wat er ook vernietigd wordt, of van ons afgenomen wordt, ‘het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn’ (Klaagl. 3:22). We zijn slechts even in deze wereld. Wij hebben toch niet zoveel nodig gedurende deze korte periode. U hebt zaken van groter gewicht die uw zorg opeisen. De dood staat aan de deur; pas op dat u uw ziel niet verliest. Kruisen van deze aard zullen niet lang duren. De plezierige en sombere dingen van de wereld zullen spoedig samen begraven worden in eeuwigdurende vergetelheid.

Het voorbereiden op de dood kan ertoe dienen om allerlei lusten in toom te houden. Dikwijls laten vragen als: ‘Wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden?’ geen ruimte over voor een vraag van meer belang: ‘Waarmede zal ik den HEERE tegenkomen?’ Het zou uw zinnelijkheid en vleselijke begeerten krachtig kunnen beteugelen: ‘Ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel’ (1 Petr. 2:11).

Ook het dienen als een bron van Christelijke vastberadenheid om Christus aan te kleven, Zijn waarheden aan te hangen, wat wij ook moeten ondergaan, omdat wij in Zijn wegen wandelen. Het kan de vrees voor de mens, die een strik spant, zeer verminderen. ‘Wie zijt gij, dat gij vreest voor de mens, die sterven zal?’ (Jes. 51:12)

Tot slot kan de gedachte aan de dood dienstdoen als een aansporing om ons daarop voor te bereiden. Sterven is iets wat wij niet eerst kunnen proberen; het is iets wat wij maar eenmaal kunnen doen. En datgene wat slechts eenmaal gedaan kan worden, is toch van zoveel belang dat alles er voor ons van afhangt dat wij dat goed doen. Het is nodig dat wij onze grootste ijver aanwenden om het goed te doen. Bereid u daarom voor op de dood en doe het tijdig.

Hoofdgedachte 2: Het onderscheid tussen de rechtvaardigen en de goddelozen in hun dood

Inleiding over Spreuken 14:32

De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad, maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood.
 
Het onderscheid tussen de godzaligen en de goddelozen in hun dood wordt getoond. Zoals zij zich heel verschillend gedragen tijdens hun leven, zo zullen zij bij hun dood heel verschillend sterven.
De goddeloze mens wordt ‘heengedreven’, namelijk in zijn dood. Hij wordt met geweld gestoten uit de plaats die hij in de wereld inneemt. De goddeloze sterft in een zondige en hopeloze staat. Hij sterft in zijn zondige staat omdat hij tijdens zijn leven altijd zijn vuile kleren van de zonde heeft aangehad. Hij sterft in zijn hopeloze staat omdat hij niet zoals de rechtvaardige hoop heeft in zijn dood. Dat wil niet zeggen dat geen enkel goddeloos mens hoop kan hebben wanneer hij sterft. De goddeloze heeft echter geen vaste hoop, de dood zal die bedrieglijke hoop uitrukken en hij zal voor eeuwig onherstelbaar rampzalig zijn.
De godzalige mens heeft hoop in zijn dood. Hij wordt als een bruid geleid naar de bruiloftszaal: hij wordt ‘van engelen gedragen in de schoot van Abraham’ (Luk. 16:22). De godzalige sterft in een heilige en hoopvolle staat. Hij sterft in een heilige staat omdat hij tijdens zijn leven die vuile kleren van de zonde heeft verwisseld met klederen der heerlijkheid. Hij sterft in een hoopvolle staat omdat hij hoop heeft in zijn dood. Hij verwacht op goede gronden betere dingen, dan hij ooit in deze wereld heeft gehad. Hij waagt zijn eeuwige belangen aan de Heere Jezus Christen toe te vertrouwen.
 
Leerstuk 1: De goddelozen die sterven, worden heengedreven in hun kwaad en in een hopeloze staat
In dit leerstuk zal ik ten eerste aantonen in welke zin de goddelozen worden heengedreven in hun kwaad. Ten tweede zal ik de hopeloosheid aantonen van hun staat bij de dood, en daarna zal ik het geheel toepassen.
 
1. In welke zin worden de goddelozen heengedreven in hun kwaad?
Laat ik u allereerst waarschuwen dat volgens de verklaring van de Schrift allen die niet rechtvaardig zijn als goddeloos beschouwd worden. Daarom verdeelt de tekst de gehele wereld in tweeërlei mensen: rechtvaardigen of goddelozen. Hetzelfde zien we in de volgende tekst: ‘Dan zult gijlieden wederom zien het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze’ (Mal. 3:18). Daarom, als u niet verenigd bent met Christus door het geloof, hoe deugdzaam en onberispelijk uw wandel ook mag zijn, dan behoort u tot de goddelozen.
Laten we nu in de eerste plaats beschouwen wat er bedoeld wordt met ‘heengedreven’. De betekenis van de uitdrukking ‘heengedreven’ omvat drie dingen. De goddelozen zullen plotseling, gewelddadig en onweerstaanbaar weggenomen worden.
 
Plotseling
Onvernieuwde mensen zullen plotseling door de dood weggenomen worden. Dat betekent niet dat alle goddeloze mensen plotseling sterven, en ook niet dat ze allen die zo sterven goddeloos zijn, dat zij verre! Het houdt echter het volgende in, dat de dood hen gewoonlijk plotseling overvalt op dezelfde wijze als de zondvloed de oude wereld verrassend overviel, hoewel zij ervoor gewaarschuwd waren. Ook dat de dood hen overvalt wanneer zij er niet op voorbereid zijn. Het oude huis stort in terwijl zij er nog in zijn en voordat zij voorzieningen getroffen hebben voor een ander huis. De dood voert hen in een ogenblik met haast naar het verderf, en hij veroorzaakt een deerniswekkende verandering.
 
Gewelddadig
De onvernieuwde mens wordt uit de wereld weggenomen met geweld. Hij wordt verjaagd van de wereld (Job 18:18). De mens zou graag willen blijven maar de dood sleurt hem weg. Is het dan niet mogelijk dat een goddeloos mens bereidwillen is om te sterven? Hij kan inderdaad bereidwillen zijn om te sterven maar dit is slechts zo in één van de volgende gevallen: 
  • Een opwelling van drift wegens een of andere narigheid waarvan hij verlost wil worden;
  • Als de mens boordevol wanhoop is;
  • Als zij dromen van gelukzaligheid na de dood. Hoeveel zijn er die geen Schriftuurlijke grond kunnen aantonen voor hun hoop en die toch geen angst voor de dood kennen.
Onweerstaanbaar
De onwedergeboren mens wordt onweerstaanbaar weggenomen. Hij moet gaan, al is het zeer tegen zijn wil. De dood zal geen weigering accepteren.
 
Laten we nu in de tweede plaats beschouwen vanwaar de goddelozen heengedreven worden en waarheen.
 
Zij worden vanuit deze wereld waar zij zondigden gedreven in een andere wereld waar zij geoordeeld worden en ieder zijn bijzonder vonnis ontvangt: ‘Gelijk het den mensen gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel’ (Hebr. 9:27). Ook worden zij gedreven vanuit de gemeenschap van de heiligen op aarde in de gemeenschap van de verdoemden in de hel: ‘En de rijke stierf ook, en werd begraven; en hij hief zijn ogen op in de hel’ (Luk. 16:23). Zij worden vanuit de tijd gedreven in de eeuwigheid. Terwijl zij nog in de tijd zijn, is er nog hoop, maar als de tijd voor hen verstreken is, dan vergaat alle hoop.
 
Zij worden gedreven uit hun schoonschijnend uiterlijk vertoon van vroomheid. De dood ontdoet hen van de prachtige kleren van een schone belijdenis, waarmee sommigen van hen versierd zijn, en stuurt hen van het toneel af in de lompen van een verdorven hart en goddeloos leven.
 
Tenslotte worden zij weggedreven van de middelen der genade. Zij worden aan de overzijde van de grens gezet, geheel buiten alle hoop op genade. Er kunnen aanbiedingen van genade en vrede gedaan worden, nadat zij weggaan, maar deze worden aan anderen gedaan, niet aan hen. In de plaats waar zij heengedreven worden, worden zulke aanbiedingen niet gedaan.
Laten we nu in de derde plaats beschouwen in welke opzichten zijn worden heengedreven ‘in hun kwaad’?
 
Zij worden heengedreven wat betreft hun zondige, onbekeerde staat. Omdat zij als vijanden van God geleefd hebben, sterven zij in een staat van vijandschap met Hem. Daarbij ook in betrekking tot het feit dat zij al zondigende sterven, omdat zij goddelooslijk handelen jegens God en jegens de Goddelijke wet.
 
Zij worden heengedreven in hun kwaad, beladen met de schuld van al hun zonden. Deze vormt het lijkkleed, dat ‘met hen op het stof nederliggen zal’ (Job 20:11).
 
Tot slot worden de goddelozen heengedreven in hun kwaad voorzover zij sterven onder de absolute macht van hun kwaad. Terwijl er nog hoop is, is er nog enige beteugeling in de goddelooste mens. Maar als alle hoop afgesneden is, dan zal de goddeloosheid van de goddelozen haar toppunt bereiken.
 
2. De hopeloosheid van de staat van de onvernieuwde mens bij de dood
Ik zal de hopeloosheid aantonen van de staat van de onvernieuwde mens bij de dood. Ze blijkt zeer hopeloos ze zijn, als wij de volgende vier dingen goed overwegen.
 
Ten eerste, snijdt de dood hun hoopvolle verwachtingen en vooruitzichten op vrede en genoegen in dit leven af: ‘Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, wees vrolijk’ (Luk. 12:19). ‘Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?’ (Luk. 12:20).
 
Ten tweede, wanneer de dood komt, dan hebben zij geen vaste grond om op de eeuwige gelukzaligheid te hopen. ‘Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?’ (Job 27:8)
 
Ten derde, ontwortelt de dood hun bedrieglijke, hoopvolle verwachtingen van eeuwige gelukzaligheid. Dan wordt hun verbond met de dood en hun voorzichtig verdrag met de hel tenietgedaan. Zij worden wakker geschud uit hun gouden dromen en tenslotte lichten zij hun ogen op: ‘Van denwelken zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop’ (Job 8:14)
 
Ten vierde, maakt de dood hun staat volkomen hopeloos en dat voor eeuwig. De zaken kunnen na de dood niet verholpen en verbeterd worden.
 
3. Nuttig gebruik
U moet er acht op slaan dat u geen hoopvolle verwachtingen op de hemel koestert, dan alleen die gebouwd zijn op een vast fundament. U moet, o zondaar, als u bij de dood niet heengedreven wilt worden in uw kwaad, u haasten uit uw goddeloosheid, uit uw zondige staat en uit uw goddeloos leven. Wees toch ook bezorgd om anderen, vooral om uw familiebetrekkingen, dat zij niet zullen blijven in hun zondige natuurstaat, maar dat ze gebracht worden in een staat van zaligheid, opdat zij bij de dood niet heengedreven worden in hun kwaad.
 
Leerstuk 2. De staat van de godzaligen in de dood is een hoopvolle staat
 
De staat van de godzaligen is een hoopvolle staat. Gods kinderen hebben het vooruitzicht op een goede Vriend in de andere wereld. Jezus Christus, hun beste Vriend, is ‘de Heer van dat land’ waarheen de dood hen voert. Geen man is zo teder voor zijn bruid, als de Heere Christus is voor de Zijne. Ook zullen zij een veilige overtocht hebben tot de andere wereld. Zij moeten inderdaad door ‘het dal der schaduw des doods’ gaan, maar hoewel het op zichzelf een donker en schaduwachtig dal is, zal het voor hen een dal der hoop zijn. Zij zullen er niet doorheen gedreven worden, maar zij zullen er doorheen wandelen, zoals mensen die volkomen veilig zijn en ‘geen kwaad vrezen’ (Ps. 23:4). Wanneer vrienden treurig bij het bed van de heilige staan en wachten om hem de laatste adem te zien uitblazen, dan wordt zijn ziel opgewacht door heilige engelen om door hen gedragen te worden in Abrahams schoot (Luk. 16:22).
 
Gods kinderen zullen een blijde ingang hebben in de andere wereld. Hun aankomst in de gewesten der eeuwige gelukzaligheid zal gevierd worden met in verrukking brengende lofgezangen voor hun heerlijke Verlosser. Een sterfdag is een goede dag voor een godzalige. Ja, het is zijn beste dag. De dood is één van die ‘alle dingen die medewerken ten goede voor degenen die God liefhebben” (Rom. 8:28).
 
Toch kan de dood ook pijnlijk zijn voor een kind van God. Bijvoorbeeld als de dood hem aangrijpt op een tijdstip dat de schuld van de een of andere zonde, waarover hij geen berouw heeft gehad, op zijn consciëntie drukt. Of wanneer de dood hem in zijn slaap verrast. Als een christen gedurende lange tijd een zorgeloos leven heeft geleid en tot zonde vervallen is, en pas ontwaakt als de dood aan zijn bed verschijnt, dan is het geen wonder dat hij bevreesd is bij het ontwaken. Ook is de dood voor een kind van God pijnlijk wanneer hij zijn zaligmakend aandeel in Christus uit het oog verloren heeft, en geen bewijzen kan tonen van zijn recht op de hemel.
 
Niettemin is de staat van de heiligen in hun dood op zichzelf altijd hoopvol. Zelfs terwijl de godzaligen schijnen meegevoerd te worden met de stroom van twijfel en vrees, blijft er toch zoveel hoop aanwezig om hen te doen besluiten de boom des levens die groeit aan de oevers van de rivier, aan te grijpen: ‘En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen (Jona 2:4).
 
Nuttig gebruik
Er is troost voor de godzaligen tegen de vrees voor de dood. Een godzalig mens mag een gelukkig mens genoemd worden, omdat hij bij de dood zeker gelukkig zal zijn, wat hem ook in dit leven overkomt. U die in Christus bent, u die ware christenen bent, heb hoop in uw einde, en wel zulk een hoop die u kan troosten tegen al die angstgevoelens die voortkomen uit het overdenken van een stervensuur.
 
Er zijn verschillende overwegingen om heiligen op goede voet te brengen met de dood. Denk goed na over de zondigheid die met het leven in deze wereld gepaard gaat. Terwijl u hier leeft, zondigt u en ziet u anderen zondigen. Denk ook goed na over de ellende en de zorgen die met het leven gepaard gaan. Rust is begerenswaardig, maar ze is aan deze zijde van het graf niet te vinden. En let op de grote onvolmaaktheden die met dit leven gepaard gaan. Terwijl de ziel gehuisvest is in dit huisje van leem, zijn de behoeften van het lichaam vele: het heeft altijd dringend iets nodig.
 
Aanwijzingen hoe men zich moet voorbereiden op de dood
Laat het voor u een voortdurende zorg zijn om een reine consciëntie te bewaren, om zodoende ‘een onergerlijke consciëntie te hebben bij God en de mensen (Hand. 24:16).
Wees altijd wakende, terwijl u wacht op uw verwisseling, ‘gelijk, die op hun heer wachten..., opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen’ (Luk. 12:36). Leef en handel alsof elk moment uw laatste moment kan zijn. Laat de mantel van aardse genietingen los om uw schouder hangen, zodat hij er gemakkelijk af kan vallen wanneer de dood komt om u naar een andere wereld te voeren.
Wees voor uw ondersteuning en troost in het uur van uw sterven ijverig in het bij elkaar brengen en het opzij leggen van bewijzen dat u recht hebt op de hemel. Handel het werk dat u tijdens uw levenstijd moet verrichten met spoed en ijver af. God heeft ons zekere werkzaamheden van deze aard toegewezen die afgehandeld moeten worden, voordat de tijd van werken voorbij is: ‘Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, waar gij heengaat (Pred. 9:10).

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22