Lutherkring, avond 7

Door: M.H. van Wolfswinkel-van As


Vanavond hopen we met elkaar stil te staan bij het tweede gedeelte van Galaten 4, vanaf vers 21 en Galaten 5 tot en met vers 12.

21. Zegt mij, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet?
Luther begint hier met kort uit te leggen wat Paulus met ‘wet’ bedoelt: hij hanteert hier een Joodse gewoonte om het eerste boek Genesis ‘wet’ te noemen, alhoewel er behalve het gebod van de besnijdenis geen wet in staat, samen met de andere boeken van Mozes. 

22. Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, één uit de dienstmaagd, en één uit de vrije.
23. Maar gene, die uit de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis.
Paulus gaat een voorbeeld, een allegorie, gebruiken om de eerder genoemde argumenten van verschil tussen wet en evangelie duidelijk te maken aan de Galaten. Hij neemt het beeld van de zonen van Abraham. Hij had 2 zonen: Izak en Ismaël. Toch was er verschil tussen deze 2 zonen. ‘Maar dit is het verschil, dat Ismaël, de zoon van de slavin, naar het vlees d.w.z. zonder belofte en zonder het woord van God geboren is; Izak echter is niet alleen uit een vrije moeder, maar ook naar de belofte geboren.’ Hij trekt hier de lijn door ‘dat niet alle zonen van Abraham zonen Gods zijn. (…) Paulus zegt dat degenen die kinderen van Abraham willen zijn, moeten geloven, dat zij behalve naar het vlees geboren ook kinderen der belofte zijn; en alleen zij, die de belofte hebben en geloven, zijn tenslotte ware zonen van Abraham en zo ook kinderen van God.’
 
24. Hetwelk dingen zijn die andere beduiding hebben. Want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Hagar.
Paulus gaat nu een allegorie als illustratie toevoegen aan het slot van zijn uiteenzetting. ‘Zoals een beeld een reeds gebouwd huis tooit, zo is een allegorie een soort illustratie bij een redevoering, bij een reeds op andere wijze bewezen zaak’.
 
Hij stelt hier Abraham allegorisch voor God, ‘Die twee zonen heeft, dat wil zeggen twee volken, die door Ismaël en Izak vertegenwoordigd worden. Ze zijn hem uit Hagar en Sara geboren, die de twee testamenten betekenen, het oude en het nieuwe’. Luther merkt op dat de berg Sinaï in het Arabisch dezelfde naam heeft als de slavin Hagar en dat mogelijk deze overeenkomst Paulus op het idee heeft gebracht om deze allegorie te gebruiken. ‘Zoals dus Hagar, de slavin, aan Abraham werkelijk een zoon geschonken heeft, weliswaar niet de erfgenaam maar de knecht, zo heeft de Sinaï, die allegorisch bij Hagar behoort, God werkelijk een zoon geschonken, dat wil zeggen het volk naar het vlees. (…) maar zonder belofte, dat wil zeggen een vleselijk volk, een volk van slaven, niet van erfgenamen Gods’. Luther schetst hier opnieuw het verschil tussen wet en evangelie. ‘De beloften van de wet zijn gebaseerd op voorwaarden, zij beloven het leven niet als geschenk, zij gelden voor hen die de wet houden. Daarom laten zij de gewetens in twijfel, omdat niemand de wet houdt. Aan de beloften van het Nieuwe Testament zijn geen voorwaarden verbonden, die eisen niets van ons, zij hangen niet van onze waardigheid af, maar brengen en schenken ons de vergeving der zonde om niet, de genade, de gerechtigheid en het eeuwige leven – om Christus’ wil’.
 
En dan volgt weer de toepassing naar de Galaten: ‘Als jullie, Galaten, de belofte en het geloof laten vallen en tot de wet terugkeren, zullen jullie eeuwig slaven blijven, nooit vrij zijn van zonde en dood, jullie zullen onder de vloek van de wet blijven. Hagar baart geen kind der belofte en geen erfgenamen, dat wil zeggen de wet rechtvaardigt niet, brengt niet het kindschap en de erfenis, verhindert dat veeleer en bewerkt toorn.’
 
25. Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen.
Het zou in de lijn van de verwachting liggen dat Paulus in deze allegorie van Jeruzalem Sara maakt. ‘Maar dat durft hij niet en kan hij niet. Hij is gedwongen Jeruzalem met de berg Sinaï te verbinden (…) Want in dit Jeruzalem heerst het rijk van Hagar. In Jeruzalem is immers de wet, die knechtschap baart, daar is de offerdienst, de tempel, het koninkrijk, het priesterdom: alles wat op Sinaï is voorgeschreven en wel vanuit de wet, dus vanuit de moeder, dat wordt in Jeruzalem bedreven.’
 
26. Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder.
‘Het Jeruzalem, dat boven is, het geestelijke, is Sara, dit Jeruzalem is de ware meesteres en de vrije en onze moeder, zij brengt niet tot slavernij voort, zoals Hagar, maar tot vrijheid.’ Met ‘boven’ doelt Paulus op de strijdende kerk op aarde, op de over de gehele wereld uitgestrooide gelovigen.
 
Luther schetst vervolgens dat de schrift op viervoudige wijze uitgelegd kan worden: letterlijk, tropologisch, allegorisch en anagogisch (zie blz. 282). Hij verfoeit deze uitleg, omdat op deze wijze de schrift uit elkaar wordt getrokken.
 
‘Dus Sara of Jeruzalem, onze vrije moeder, is de kerk, de bruid van Christus, waaruit wij allen geboren worden. Tot aan het einde der wereld baart zij zonder ophouden kinderen door de ambtsbediening van het Woord. Dat wil zeggen door het Evangelie te onderwijzen en te verbreiden, en dat wil zeggen: leven schenken.’
 
‘Deze allegorie leert prachtig dat de kerk niets anders moet doen dan eenvoudigweg het Evangelie onderwijzen en zo kinderen voortbrengen. En zo zijn we allemaal op onze beurt zonen en vaders, de een wordt door de ander voortgebracht. Door middel van het Evangelie ben ik door anderen voortgebracht en mag nu anderen tot leven wekken, die dan op hun beurt weer anderen zullen voortbrengen. En zo zal dit voortbrengen duren tot aan het einde van de wereld.’
 
27. Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan degene, die den man heeft.
‘Met deze allegorie van de profeet Jesaja laat Paulus het verschil zien tussen Hagar en Sara, dat wil zeggen tussen de synagoge en de kerk of tussen wet en Evangelie. Hij wil zeggen: de wet, de man van de vruchtbare (...) verwekt veel zonen. Want mensen van alle leeftijden, niet alleen eenvoudigen, maar ook zeer wijzen en goeden zien en kennen geen andere gerechtigheid, nog minder een betere dan de gerechtigheid van de wet. (…) Dezen zijn allemaal niet vrij, maar knechten, zij zijn zonen van Hagar, die voor het knechtschap baart. Maar als zij knechten zijn, zullen zij de erfenis niet deelachtig zijn, maar uit het huis gezet worden.’
 
‘Daarentegen lijkt de vrije Sara, de ware kerk dus, onvruchtbaar te zijn, omdat het Evangelie, dat het woord van het kruis is dat de kerk onderwijst, niet zo schittert als de leer van de wet en de werken; daarom heeft de kerk zo weinig discipelen die haar leer toegedaan zijn. (…) Maar al is zij blijkbaar nog zo onvruchtbaar, zonder wet en zonder werken, voor God is zij uiterst vruchtbaar en brengt talloos vele zonen voort en wel vrije zonen. En waardoor? Niet door de echtgenoot die wet heet, maar door het Woord en de Geest van Christus, die door het Evangelie gegeven is, zonen ontvangt en baart en groot brengt’.
 
Vervolgens gaat Luther nog in op betekenis van de wetten. (Ceremoniële, burgerlijke en morele wetten). Hierbij worden dwalingen weerlegd en komt duidelijk naar voren dat er alleen gerechtigheid is door Christus en niet en nooit door de wet. Christus die tot een vloek gemaakt is, heeft ons verlost van de vloek der wet.
 
28. Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was.
29. Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde degene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu.
Deze tekst bevat een belangrijke troost, aldus Luther. Luther zegt: ‘Ismaël kan niet anders dan Izak vervolgen, omgekeerd vervolgt Izak Ismaël niet. Wie de vervolging door Ismaël niet verdragen wil, moet niet denken dat hij een christen is’. Luther trekt een parallel tussen zijn eigen leven en dat van Paulus: dat ze met hun woorden beroering en verwarring veroorzaakten onder het volk. ‘Of wel men moet de aardse paus laten vallen of wel men verliest de eeuwige Christus en met Hem het eeuwige leven. Maar van twee kwaden moet men de minste kiezen. Daarom moet eerder de aardse en sterfelijke paus weg dan de hemels en eeuwige Christus.’ Vervolgens gaat Luther steeds dieper. En beschrijft dat de strijd tussen Izak en Ismaël terug te brengen is tot de strijd tussen Christus en de duivel. De duivel die mensen in zijn handen als middelen gebruikt om de ware leer, de leer van Christus, tegen te staan door een valse leer en door vervolgingen. Luther wijst er ook op dat dit reeds is voorzegt door Christus: ‘Een dienstknecht is niet groter dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u om Mijn naam vervolgen’. (…) Tenslotte, en dat is voor ons een grote troost, ook de vervolging van Ismaël tegen Izak zal niet eeuwig duren, ze duurt maar een zekere tijd en als die voorbij is, gaat het naar de tekst die nu volgt.’
 
30. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije.’
In dit vers wordt beschreven dat een ieder die zich inbeeldt dat zij het volk van God zijn door gerechtigheid door de wet en werken, enkel slaven zijn. En hoe heilig men ook zou leven, de erfenis er niet mee verdiend kan worden. God keert het oordeel van de ‘pausgezinden en werkheiligen’ om: ‘als zonen van de dienstmaagd en omdat zij de kinderen van de vrije vervolgd hebben, moeten zij uit het huis geworpen worden en mogen zij niet samen met de zonen der belofte delen in de erfenis, die hun alleen toekomt als zonen van de vrije. (…) ‘d.w.z. uit het rijk der genade; zij kunnen geen erfgenamen zijn met de zonen der vrije’.
 
31. Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.
‘Paulus gebruikt de uitdrukking: zoon der vrije en zoon der dienstmaagd, als een welkome aanleiding om er het leerstuk van de rechtvaardigmaking aan vast te knopen. Het woord ‘vrij’ geeft hem gelegenheid over de christelijke vrijheid te discussiëren, omdat de kennis daarvan dringend noodzakelijk is.’ Luther: ‘Daarom moet de christelijke vrijheid zorgvuldig overdacht worden, ten eerste om de leer van de rechtvaardiging te bevestigen, ten andere om de gewetens op te beuren en te vertroosten tegenover zoveel verwarringen en ergerlijkheden (…)’. Het is van belang om op te merken dat hier over een geestelijke vrijheid wordt gesproken.
 
Dan volgt nu hoofdstuk 5 waarin volgens Luther Paulus als het ware bliksemschichten op de Galaten werpt om hen te verslaan.
 
1. Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft…
Paulus roept op om niet gerust te zijn en niet te neer te liggen, want ‘waakzaamheid en standvastigheid zijn vereist, als jullie de vrijheid willen vasthouden waartoe Christus ons bevrijd heeft; gerusten en slapers kunnen die niet vasthouden.’ Welke vrijheid bedoelt Paulus? Die vrijheid waartoe Christus hen bevrijd heeft, dat is geen politieke vrijheid, geen vrijheid van het vlees, maar bevrijding van de eeuwige toorn van God in het geweten. ‘Dat is waarlijk een grote en onbegrijpelijke bevrijding, om weet te hebben van de gunst, de bescherming en de hulp van deze hoogste Majesteit en te verwachten, dat Hij ons tenslotte ook lichamelijk zal bevrijden (…)’.
 
1b. … en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.
Paulus weet dat de gedachte dat de wet zou rechtvaardigen, heel vast verankerd ligt in ons denken, daarom spreekt hij heel smadelijk en minachtend over de wet en noemt de wet het juk der dienstbaarheid. Want de wet zoals deze door de valse leraars geleerd wordt ‘laat alleen maar de zonde zien en vermeerdert die, klaagt aan, verschrikt, verdoemt, werkt toorn en brengt het geweten – en dat is de aller ellendigste en hardste slavernij – tot wanhoop’.
 
2. Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn.
De Galaten leggen een grond in de besnijdenis voor de zaligheid. Maar Paulus zegt hier in naam en met vuur van de Heilige Geest dat indien hier een grond van gemaakt wordt, Christus hun niet nut zal zijn. Dit is een toetssteen voor elke leer, elk werk, elke ceremonie etc. als er wordt onderwezen dat er naast het Evangelie van Christus nog wat anders nodig is om de zaligheid te verkrijgen, dat Christus hun dan eenvoudig geen nut doet. ‘Men moet Paulus naar zijn belangrijkste uitgangspunt verstaan en dat is, dat de mensen door de wet, door de werken, de besnijdenis enz. geen rechtvaardiging kunnen vinden. Paulus zegt niet dat de werken als zodanig geen waarde hebben, zij gaan teniet door het vertrouwen en de gerechtigheid die men aan de werken verbindt; daardoor schakelt men Christus uit.’
 
3 En ik betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen.
De hierboven genoemde woorden kunnen op twee manieren uitgelegd worden, positief en negatief. Beide uitleggingen zijn goed, de kern van deze uitleggingen is dat zij de gerechtigheid uit de wet verdoemen. De eerste uitlegging (de negatieve) houdt in dat de wet niet alleen niet rechtvaardig maakt, maar hoe meer wij de wet proberen te vervullen hoe meer wij haar overtreden. De andere uitlegging (de positieve) zegt: wie een gedeelte van de wet wil houden, is schuldig de gehele wet te houden. Voor beide geldt dat Christus geen nut heeft voor degenen die door de wet rechtvaardig willen zijn.
 
4 Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen.
In dit vers wordt door Paulus ingegaan op het vertrouwen wat men stelt in het naleven van de geboden. Dit wordt veroordeeld, want Christus en de wet kunnen niet tegelijktijdig in het hart wonen. Christus stelt geen eisen als het zonden betreft. Door goede werken worden wij niet gerechtvaardigd en door kwade worden wij niet verdoemd. Het is alleen Christus die rechtvaardigt. ‘Tenslotte en uiteindelijk gaat het daarom: òf u moet Christus loslaten, òf de gerechtigheid uit de wet. Als u Christus vasthoudt bent u rechtvaardig voor God, als u aan de wet vasthoudt doet Christus u geen nut en bent u schuldig de gehele wet te houden.’ Van de genade vervallen te zijn, betekent niet langer in het rijk van de genade te zijn. Maak van de eigen werken geen verdiensten voor de hemel, want hier mee varen zij ter helle, terwijl zij zich verheffen tot in de hemel. ‘Deze woorden: ‘Gij zijt van de genade vervallen’ mag men niet met een koud hart en een geeuwende mond lezen, daar zijn ze te belangrijk voor. Wie van de genade vervalt, verliest zonder meer de verzoening, de vergeving van de zonden, de gerechtigheid, de vrijheid, het leven enz., die Christus door Zijn dood en opstanding voor ons verworven heeft en aan de andere kant haalt hij in plaats van die heerlijkheden de toorn en het gericht van God over zich, de zonde, de dood, en dat hij een slaaf van de duivel moet zijn en eeuwig verdoemd.’
 
5 Want wij verwachten door den Geest, uit het geloof, de hoop der rechtvaardigheid.
In deze tekst wordt een nieuwe toevoeging door Paulus gebruikt. Het gaat niet alleen om door de Geest uit het geloof gerechtvaardigd te worden, maar er wordt aan toegevoegd: ‘Wij wachten op de gerechtigheid, waarop men moet hopen’. Hopen wordt op twee manieren in de Heilige Schrift gebruikt.
 
1. Voor datgene waarop men hoopt: ‘Om de hoop, die u weggelegd is in hemelen, danken wij Hem’ (Kol. 1:5)
2. De emotie van de hoop, het hopen zelf: ‘Hoop die gezien wordt, is geen hoop, want wat iemand ziet, hoe zou hij daarop kunnen hopen? Maar als wij hopen op, hetgeen wij niet zien, dan verwachten wij het met lijdzaamheid.’ (Rom. 8:24 e.v.)
 
In de tekst kan het als volgt worden uitgelegd:

1. ‘Wij verwachten door de Heilige Geest en op grond van het geloof datgene waarop wij hopen, onze rechtvaardigheid; dan gaat het over de gehoopte gerechtigheid.’
2. ‘Wij verwachten door de Heilige Geest op grond van het geloof in hope met een vurig verlangen de gerechtigheid.’ Een hoop om volmaakt rechtvaardig te zijn.
 
Dit hopen kan een grote troost zijn. In dit leven zijn er altijd zonden, is er altijd de toorn Gods over de zonden. Volkomen gerechtigheid is niet mogelijk in dit leven, maar wacht ons, dit moet ons hoop geven. ‘Als ik dan Hem in het geloof aangrijp, strijd ik tegen de vurig pijlen van de satan en word ik door de hoop tegen het gevoel van de zondigheid in, gesterkt en weet, dat voor mij de volkomen gerechtigheid in de hemel bereid is.’
 
Luther gaat hierbij ook in op het verschil tussen geloof en hoop. Hij merkt als eerste op dat deze niet van elkaar los te koppelen zijn. De verschillen tussen geloof en hoop worden als volgt weergegeven. In hun bezigheid: geloof richt zich op het verstaan; de hoop richt zich op de wil. In hun functie: het geloof geeft richtlijnen voor het verstand en onderwijst; de hoop moedigt aan, stimuleert het gemoed, in tegenspoed volhard en het betere verwacht. Het geloof is de leraar en rechter die strijdt tegen dwalingen; de hoop daarentegen bevecht de gemoedsstemmingen, zoals benauwdheid, kruis, ongeduld etc. Tot slot verschillen geloof en hoop ook in het onderwerp. Het geloof richt zicht op de waarheid en onderwijst dat men die moet vasthouden; de hoop richt zich op de goedheid waar het Woord over spreekt. Wat er beloofd wordt en op het aannemen waarvan het geloof aandringt. In het geloof zijn wij begonnen, in de hoop volharden wij, in de tijd van de openbaring zullen wij alles in bezit krijgen.’ Dit woord is ook belangrijke onderwijzing en troost. De onderwijzing bestaat hierin: Dat wij niet gerechtvaardigd worden door menselijk instellingen, maar alleen door Jezus Christus. En de troost bestaat hierin: Dat in de ernstige verschrikkingen van zondigheid, droefheid, wanhoop en het gevoel dat God de Rechter zich van mij heeft afgewend en toornig is een gevoel betreft. Maar het gaat niet om het gevoel, het gaat om het verwachten. Uit het Woord van God blijkt nl. precies het tegenovergestelde. ‘God is nabij de gebrokenen van hart en Hij behoudt de verslagenen van geest’(Ps. 34:19).We moeten zoals in de tekst ook staat dus verwachten. Gebruik de wapenrustig Gods en strijd tegen de verschrikkingen. ‘Grijp in het geloof Christus aan, Die staat boven de wet en boven de zonde en boven alle verschrikkingen, welke die gewoonlijk begeleiden’. Dit gaat echter in een weg van talrijke en grote aanvechtingen want alles wat van de mens is moet verdwijnen. Zoals ook in Gods Woord staat ´Als niets hebbende en nochtans alles bezittende’ (2 Kor. 6:10).
 
6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende.
Luther roept op om dit vers goed te lezen en er geen eigen invulling aan te geven, door te zeggen dat de liefde rechtvaardigt. ‘Duidelijk en voor geen misverstand vatbaar zijn namelijk de woorden van Paulus: Het geloof is werkzaam door middel van de liefde’ (…) Paulus zegt immers niet: de liefde is werkzaam, maar ‘het geloof is werkzaam’, hij zegt niet de liefde werkt, maar ‘het geloof werkt’. Hij maakt de liefde tot een instrument, waardoor het geloof werkt.’
 
Luther geeft de tekst als volgt in zijn eigen woorden weer: ‘Niet het verzonnen en gehuichelde geloof heeft kracht, maar alleen het ware en levende geloof. En dat is het geloof, dat zich door de liefde in goede werken oefent en het daarbij laat.’
 
7. Gij liept wel; wie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn?
Paulus houdt de Galaten voor dat ze goed gelopen hebben ‘Jullie leefden toch zo goed en waren regelrecht op weg naar het eeuwig leven, dat het Woord jullie beloofd heeft’. Maar ze zijn tegengehouden en van de genade en het geloof tot de wet en de werken vervallen. Daarom worden ze bestraft. Door de valse leer raakten ze zo in de war dat ze waarheid en leugen door elkaar haalden. Daarom noemt Luther het afvallen van de leer een duivelswerk. Een val vanuit de hoogste hemel in de diepste afgronden.
 
8. Dit gevoelen is niet uit Hem Die u roept.
Paulus geeft aan dat dit gevoelen (dat ze Christus volgden als ze de naar de dwaalleraars hoorden) en deze leer niet uit Christus is, maar uit de duivel. Zo roept hij velen uit hun valse waan terug. Luther trekt deze troost van Paulus ook verder door voor allen die zich in de verzoeking een valse voorstelling van Christus maken. Hij laat zien dat de Schrift Christus op 2 wijzen voorstelt: de ene keer als Geschenk en de andere keer als Voorbeeld ter navolging.
 
9. Een weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg.
Paulus gaat hier een wondermooi spreekwoord gebruiken. Een kleine dwaling in de theologie kan de gehele leer bederven. Luther betrekt dit spreekwoord ook op zijn eigen vasthoudendheid als hij het heeft over het punt van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal. Hij wil dit niet loslaten, ‘want een weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg’. Luther schetst dat een enkel woord van God met alle andere woorden van God samenhangt en omgekeerd. En dat ook in een leerstuk alle anderen begrepen zijn. Dus als je een leerstuk verliest, alle andere stuk voor stuk ook verliest.
 
10. Ik vertrouw van u in den Heere, dat gij niet anders zult gevoelen; maar die u ontroert, zal het oordeel dragen, wie hij ook zij.
Luther stelt de vraag of het wel goed is dat Paulus de Galaten vertrouwt. Hij schetst als antwoord dat er 2 soorten vertrouwen zijn: vertrouwen in geloof en in liefde. ‘Het geloof vertrouwt op God, daarom kan het niet teleurgesteld worden, de liefde vertrouwt op mensen, daarom wordt zij dikwijls teleurgesteld.’ Het vertrouwen van de christenen in de mensen is een vrucht van de Heilige Geest of van het christelijk geloof. En daarom durft Paulus de Galaten te vertrouwen, maar wel in de Heere. ´Ik vertrouw jullie voorzover de Heere in jullie is en jullie in Hem zijn’.
 
11. Maar ik, broeders, indien ik nog de besnijdenis predik, waarom wordt ik nog vervolgd? Zo is dan de ergernis des kruises vernietigd.
Paulus wil met dit vers te verstaan geven ‘dat het ongerijmd en onwaardig zou zijn als de ergernis van het kruis zou ophouden’. ‘Want Christus, het Hoofd en de Bruidegom van de Kerk, moet midden onder Zijn vijanden heersen (Psalm 110:2)’. Paulus houdt het voor een zeker teken dat het niet over het Evangelie gaat, als het in een veilige vrede gepredikt wordt. ‘Als de duivel werkelijk getroffen wordt, rust hij niet, maar begint hij vreselijk te woeden en alles in verwarring te brengen’.
 
12. Och, of zij ook afgesneden werden, die u onrustig maken.
Kan Paulus deze heftige woorden zo zeggen vraagt Luther zich af? Waarschijnlijk doelt Paulus met deze tekst op de besnijdenis. ‘zij dwingen jullie tot besnijdenis, dat zij nu zelf met wortel en tak worden afgesneden’.
 
Mag een christen vervloeken? ‘Ja, maar niet altijd en niet om elke willekeurige reden’. Alleen als het zover gekomen is dat Gods Woord vervloekt wordt of de leer en bijgevolg God Zelf gelasterd wordt. Dan mag je de uitspraak omdraaien en vervloeken degenen die buiten het Woord en buiten God staan.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22