Lutherkring, avond 8a

Door: E.H. van Wolfswinkel

13. Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees, maar dient elkander door de liefde.
Luther legt opnieuw uit welke vrijheid hier wordt bedoeld: namelijk de vrijheid gekregen door Christus, waardoor we boven de wet staan en de wet, de zonde en de dood nog wel kunnen verschrikken, maar niet meer schaden en tot wanhoop brengen. Tegelijkertijd volgt een waarschuwing deze vrijheid niet te misbruiken als vrijheid voor het vlees, om maar te leven zoals we zelf willen. Luther legt de lijn nog dichterbij: ‘des te zekerder wij ten aanzien van de door Christus verworven vrijheid zijn, des te kouder en matter zijn wij in het uitleggen van het Woord, in het bidden, in het doen van goede werken, in het verdragen van kwaad enz.’. ‘En daarom moeten de vromen er zichzelf aan herinneren dat zij in hun geweten wel vrij zijn van de vloek der wet (…) om Christus’ wil, maar dat zij naar het lichaam dienstknechten zijn. Dan moet de een de ander door de liefde dienen naar dit gebod van Paulus’. 
 
14. Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.
Paulus wijst in dit vers op het enige Fundament, Jezus Christus Zelf of de gerechtigheid van Christus. Op dit Fundament dient het gebod van de liefde gebouwd te worden. “Gij zult u naaste liefhebben als uzelf”. De liefde moet een dienares zijn. Geen liefhebben gegrond op geboden en verboden van mensen, maar een liefhebben met alle krachten in ons. Dit gaat echter in tegen ons menselijke verstand en vlees. Deze kiezen met grote ijver de zelfgekozen werken, als waren die door God geboden. “God wordt echt niet verblijd door het in achtnemen van de in de wet voorgeschreven riten, Hij heeft die ook niet nodig, maar dit eist Hij van u dat u in Christus gelooft, Die God gezonden heeft; dan bent u in Hem volmaakt en hebt u alles. Als u echt aan het geloof, dat voor God de allerliefste eredienst is, de wetten wilt toevoegen dan moet u weten, dat in het aller kortste gebod: ‘Gij zul uw naasten liefhebben als uzelf’ alle wetten samengevat zijn. Zoek deze wet te houden; als u die gehouden hebt, dan hebt u alle wetten gehouden.” Luther tekent in dit gedeelte ook dat het verstand van de men zo verduisterd is. Het kan met betrekking tot de goede werken geen goed oordeel geven. We plaatsen eigen werken boven de liefde en dat terwijl de liefde de zon van alle werk is. We hebben geen boek nodig om te leren hoe we het gebod van de liefde in praktijk moeten brengen. Als we op onszelf zien weten we hoe lief we onszelf hebben en dat hebben we niet moeten leren. En dit liefhebben moeten we ook aan anderen bewijzen. Onze naaste moeten we liefhebben. We hebben elkaar nodig en zijn aan elkaar gelijk. De satan vindt echte in aansluiting op ons hart zoveel redenen om de ander niet lief te hebben, maar juist te haten.
 
15. Maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe dat gij van elkander niet verteerd wordt.
In deze tekst wordt gewezen op de eenheid die er zou moeten zijn in de gemeente. Deze moet gegrond zijn op de geloofsleer. Als dit er niet is dan zullen er scheuringen, twisten en onenigheden ontstaan. Partijen die elkaar bijten en vereten, net zolang tot ze verteerd zijn. Luther wijst erop dat Paulus hier bedoelt: dat als de leer van het geloof vastgehouden wordt, alle bijzaken dan wegvallen. Er is dan geen kritiek op elkaars manier van leven en werken. Dit betekent echter niet dat de werken er niet toe doen. De geloofsleer gaat niet zonder de werken. Het Woord, de waarheid moet recht gesneden worden door getrouwe en verstandige dienaren van Christus. Zowel geloofspraktijk als geloofsleer moeten onderwezen worden. Als alleen de werken verkondigd worden, gaat het geloof verloren en als alleen het geloof verkondigd zou worden zou dit inhouden dat er geen werken noodzakelijk zijn.
 
16. En ik zeg: Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet.
In de voorgaande verzen lijkt het of Paulus zegt: Als het gebod ‘Gij zult uw naasten liefhebben als uzelf’ hiermee de wet vervuld zou kunnen worden en dat je hiermee rechtvaardig voor God zou zijn. Paulus weerlegt dat hier. Er is niemand op aarde die God en de naast zo liefheeft zoals de wet het eist. Wij hebben een verdorven eigenliefde, zo machtig dat zij veel sterker is dan de liefde tot God en de naaste. In dit leven kunnen wij slechts beginnen lief te hebben als zij de eerstelingen van de Geest ontvangen. Dit is echter zeer zwak en niet volkomen. Paulus schrijft dit: “wandelt door den Geest” alleen in deze hoedanigheid zou tegen het vlees gestreden kunnen worden. De begeerlijkheden des vleses moeten door de Geest in toom gehouden worden, zodat het ondergeschikt is aan de Geest. 
 
17. Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, also dat gij niet doet hetgeen gij wildet.
Deze tekst is gericht aan de heiligen. In deze personen heerst een onverminderde strijd tussen de Geest en het vlees zo. Als deze strijd in het bespeurt wordt, moeten we de moed niet verliezen, maar weerstand bieden door de Geest. Mensenwerken kunnen voor God niet bestaan. Op eigengerechtigheid kan niet gebouwd worden. De gerechtigheid van Christus is het enige redmiddel. Voor een mens kan het nuttig zijn als hij de zondigheid van zijn vlees ervaart. Dit moet hem dan drijven naar Christus. Daarentegen wijst Luther erop dat de zonde, of zij nu voor of na ontvangen genade bedreven wordt, even groot is. Het is zonde in Gods ogen, die door God gehaat wordt. En als wat uit het geloof niet is dat is zonde.
 
18. Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet.
Alles bijeengenomen leert Paulus in deze uiteenzetting over de strijd tussen het vlees en de geest, dat de verzoenden of heiligen niet datgene kunnen volbrengen wat de geest wil. De geest zou namelijk geheel rein willen zijn, maar het vlees, dat met hem verbonden is, laat het niet toe. Nochtans zijn ze gered en worden ze gered door de vergeving der zonden die in Christus is. Verder, omdat zij ook wandelen onder de leiding van de Heilige Geest, zijn ze niet onder de wet, dat wil zeggen de wet kan ze niet aanklagen en geen schrik aan jagen enz. of, als zij het toch probeert, dan kan zij hen toch niet tot wanhoop brengen.
 
19. De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid,
Om de mensen duidelijk voor te stellen wat de werken des vlees zijn gaat hij hier in op alle schijn en huichelaarij die er kan zijn. De boom wordt nl. aan de vrucht gekend. Er zijn mensen die de werken van het vlees toelaten en zich vroom voordoen. Indien zij zich niet beteren zal de eeuwige ondergang hun deel zijn. Ook zijn er mensen die in de Geest wandelen en weerstand bieden aan de zonden. Deze mensen worden door de Heilige Geest geleid en zijn niet onder de wet. Zo zijn er heiligen die diep gevallen zijn, dit is in hun zwakheid gebeurd en niet opzettelijk. De werken van het vlees willen de ware christenen graag vermijden, de begeerten kunnen zij echter niet vermijden.
 
20. Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen,
Uit deze woorden blijkt duidelijk, dat Paulus vleselijk noemt, wat er in de mens is, daarmee vat hij alle drie vermogens der ziel samen, de begeerlijke wil, de driftige wil en het verstand. De werken van de begeerlijke wil zijn: overspel, hoererij enz., die van de driftige wil zijn: twist, tweedracht, moord enz., de werken van het verstand of het intellect zijn: dwalingen, verkeerde godsdienstige opvattingen of vormen van eredienst, bijgeloof, afgodendienst, ketterijen, dus afsplitsingen van de kerk, enz..
 
21. Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke; van dewelke ik u tevoren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven.
In dit laatste gedeelte wordt gewezen op de werken die bij het vlees behoren. En wordt afgesloten met een hard woord aan de valse christenen en zelfverzekerde huichelaars. Dat zij door deze woorden “het Koninkrijk Gods niet te beërven” tot inkeer gebracht zouden mogen worden.
 
22. Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.
Paulus spreekt hier niet over werken, maar vruchten van de Geest. Te weten:
Liefde: De liefde wordt als eerste genoemd. Hier zijn alle ander gaven op gegrond.
Blijdschap: Dit betreft hier een blijdschap in de Heere. Het hart verblijd zich innerlijk door het geloof, omdat het stevig eraan vasthoudt dat Hij onze Heiland en Hogepriester is.
Vrede: Hier gaat het om de vrede met God.
Geduld: In het dragen van de verzoekingen van de satan.
Goedertierenheid: In het leven dienen de christenen zacht, menselijk, aanspreekbaar en beminnelijk te zijn.
Goedheid: In het helpen van anderen.
Geloof: Hier gaat het om het geloof waarmee de ene mens de andere trouw en rechtvaardig behandeld, zonder valsheid en bedrog.
Zachtmoedigheid: Niet snel driftig worden.
Matigheid: Dit betreft nuchterheid, het maathouden of de matigheid in alle omstandigheden van het leven.
 
23. Tegen de zodanigen is de wet niet.
De wet is niet tegen de vruchten van de Geest. Degenen die deze vruchten oefenen, zij dat het niet volmaakt is, dan toch in kracht van de vergeving der zonden door het geloof. Want Christus is de vervulling van de wet tot gerechtigheid voor eenieder die gelooft
 
24. Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden.
De waarachtige gelovigen kruisigen hun vlees. Dat wil zeggen ze strijden er tegen door de wapenrusting Gods met geloof, hoop en het zwaard des Geestes. En als is het met veel tegenzin, zo hechten zij het vlees aan het kruis, zodat het aan de Geest onderworpen is.
 
25. Indien wij door den Geest leven, zo laat ons ook door den Geest wandelen.
Paulus wijst nogmaals uitdrukkelijk op de eer en hoogmoed die een mens bezet en zoveel schade aanricht. We zijn zo op onszelf en onze eigen werken gericht. We moeten juist gericht zijn op Gods eer. God heeft niet voor niets het kruis aan het evangelie toegevoegd. Anders zou Hij op geen enkel manier dit beest dat ijdele eer genoemd wordt kunnen bedwingen en vernietigen. Zulke mensen, die zich noch door lof laten verheffen, noch door blaam laten neerdrukken, maar eenvoudig bezig blijven de weldaad en de eer van Christus te verkondigen en het heil der ziel te zoeken, zijn op de goede weg.
 
26. Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende.
We moeten geen eer in de mens zoeken. In een mens is er niets te krijgen, alles ligt het onder het oordeel. En van nature zijn we onderworpen aan de eeuwige dood. Eerzucht loopt uit op nieuwe leerstellingen en nieuwe leerstellingen veroorzaken weer haat en nijd tussen de mensen, als deze niet aangenomen worden. Het gaat erom dat we Gods eer op het eer op het oog houden en Zijn Woord vasthouden.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22