De belangrijkste Vluchteling, een kerstverhaal voor jonge kinderen

Onrustig woelend ligt Omar in zijn bed. Hij is kletsnat van het zweet. Hij heeft een nare droom. Grote golven komen op hem af. Het zwarte water. Roepende mensen. De boot die kapseist. Het ijskoude en donkere water. ‘Help! Help!’, schreeuwt Omar.

Opeens is daar moeder die hem vastpakt. ‘Omar, rustig maar, je bent veilig. Je droomt!’

Verwilderd kijkt Omar om zich heen. Moeder heeft gelijk, hij is niet op zee, hij ligt gewoon in zijn bed. Moeder geeft Omar een knuffel en zegt ‘Ga maar gauw weer slapen, anders worden de anderen ook nog wakker…’

Maar Omar blijft overeind zitten. Hij is verstijfd door de enge droom. Zijn bed is nat van het zweet en hij moet naar de WC. Voorzichtig loopt Omar naar de WC. De kamer is overvol met andere mensen, maar Omar weet zonder iemand wakker te maken bij de deur uit te komen. Over de koude tegels sluipt hij naar het einde van de gang. Glimlachend moet Omar terugdenken aan opa. Die vond een WC binnenshuis echt overdreven. Een WC binnenshuis is alleen voor rijke mensen Omar, daar horen wij niet bij had opa gezegd. Echt iets voor opa, denkt Omar glimlachend. Maar al snel verdwijnt zijn glimlach. Een pijnlijke trek komt er op het gezicht van de jonge Omar. Opa. Wat mist hij hem. Opa wilde niet vluchten uit Syrië. Zelfs niet toen de stad ’s nachts gebombardeerd werd. Hoe zou het met hem zijn? Zijn vader en moeder, die samen met hem gevlucht zijn, proberen bijna elke dag contact te krijgen met hem, maar tot nu toe is dat nog niet gelukt. Hij mocht altijd met opa mee wandelen en hij wist zoveel van bomen en planten. Als Omar vrij was van school, ging hij vaak naar opa om hem te helpen met allerlei klusjes. Vaak kreeg hij dan wat geld voor in zijn spaarpot of wat lekkers. Opa kon als geen ander zoete dadels maken. Hoe lang was het geleden dat Omar voor het laatst dadels gegeten had? Hij kon het zich niet meer indenken. Terug op zijn bed denkt Omar nog lang na over opa. Dan valt hij in een onrustige slaap.

‘Jonathan, Jonathan, ik ga je niet nog een keer roepen’, klinkt moeders stem. Oei, denkt Jonathan, als moeder zo hard roept, moet ik opschieten. Snel klimt hij uit bed en loopt naar de stoel waar moeder zijn kleren al heeft klaargelegd. Tijdens het aankleden bedenkt Jonathan dat het vandaag woensdag is. Fijn, dan heeft hij vanmiddag vrij. Vrij, om naar die speciale plek te gaan. Hij kan haast niet wachten.

Op school kan Jonathan zijn aandacht er bijna niet bijhouden. Wat duurt de morgen toch lang! ‘Jonathan, weet jij de oplossing van de derde som?’, klinkt opeens de stem van de juf. ‘Eh’, stamelt Jonathan. ‘Wel opletten Jonathan’, zegt de juf. ‘Ja, juf’, stamelt Jonathan met een rood hoofd. Hij schaamt zich. De rest van de morgen let Jonathan goed op.

Eindelijk klinkt dan de bel. Vrolijk rennen de kinderen naar buiten. Woensdagmiddag en er ligt ook nog eens sneeuw! Buitengekomen ziet Jonathan zijn vrienden Hans en Martijn al staan. Zij zitten al in groep 8 en hij nog in groep 6. ‘Ha, ben je daar eindelijk, kom we gaan’, roepen ze enthousiast. Samen glibberen de drie vrienden Hans, Martijn en Jonathan naar huis om na het eten zo snel mogelijk op pad te gaan. Ze hebben maar één doel vanmiddag. Verder bouwen aan de hut in het bos. De hut is bijna klaar en hij is goed verstopt. De hut heeft zelfs een heuse deur van hout en een zelfgemaakte bank van hout. Naast de hut staat een grote boom. Daar klimmen de jongens vaak in en dan kunnen ze het huis van Hans zien. Deze boom is hun uitkijktoren en met de sneeuw is het extra mooi om zo ver te kunnen kijken. ‘Is er iets mooiers dan hutten bouwen?’, verzucht Jonathan. Hans en Martijn zijn het er mee eens.

‘Kijk’, zegt Hans, daar is het verkeersbord. Nu tien stappen rechtdoor en dan rechts de bosjes in. Eerst goed kijken of er niemand aankomt. De hut moet hun geheim blijven. Gelukkig, er is niemand. Dan verdwijnen de jongens één voor één in het struikgewas. Na tien minuten komen ze bij de hut aan. Maar dan schrikken de jongens geweldig. De deur van hun hut is kapotgemaakt. Hun eigengemaakte bank ligt in twee stukken voor de hut. En vanbinnen? Als de jongens in de hut kijken, zien ze dat er iemand in geslapen moet hebben. Er liggen bierblikjes in de hut en het stinkt er verschrikkelijk. De tranen lopen de jongens over de wangen. ‘Dit is gemeen, dit is onze hut!’, barst Martijn los. Hans en Jonathan staan er verdrietig bij. ‘Ik weet wat’, zegt Hans opeens. ‘Laten we in de boom klimmen. Misschien zien we dan wie dit gedaan heeft’, zegt Hans. Dat vinden de jongens een goed idee. Even later zitten ze alle drie hoog in de boom. Maar ze zien niets. ‘Hoe hebben ze onze hut toch gevonden?’, vraagt Hans zich hardop af. ‘Ik weet het’, zegt Martijn opeens. ‘Zien jullie dat grote gebouw daar? Dat is een AZC. Ik weet zeker dat die mensen daar hierachter zitten’, zegt Martijn. ‘Wat is eigenlijk een AZC’, vraagt Jonathan aan Martijn. ‘Dat is een Asiel Zoekers Centrum, daar wonen allemaal mensen die uit andere landen naar Nederland gekomen zijn’, antwoordt Martijn. ‘O ja’, zegt Jonathan. Dat zijn mensen die naar Nederland komen omdat er oorlog in hun land is, dat heb ik weleens gelezen in de krant. ‘Nou, daar klopt niks van’, bromt Martijn. ‘Echt niet?’, Hans en Jonathan kijken Martijn verschrikt aan. ‘Nee, ze komen alleen omdat ze ons geld willen en nu hebben ze zelfs onze hut kapotgemaakt’. Hans en Jonathan zijn er stil van. Zou dit echt kloppen?

Verdrietig lopen de jongens terug naar de rand van het bos. Aan het einde van de straat nemen ze afscheid. Jonathan moet nu nog een paar minuten lopen. Als hij langs het AZC komt, wordt hij opeens boos. Waarom moeten die mensen nu juist onze hut kapotmaken?! Hij vindt het gemeen! Iets voor hem loopt een jongen alleen. Hij is niet veel ouder dan hem. In zijn hart voelt Jonathan boosheid opkomen. Dit is vast de jongen die hun hut kapot heeft gemaakt, waarom loopt hij hier anders alleen? Hij zal hem eens een lesje leren! Op zijn tenen sluipt Jonathan naar de jongen toe en geeft hem een harde duw zodat de jongen uitglijdt en in een modderige sneeuwplas valt... Het is Omar. Omar schrikt geweldig…! Hij geeft een schreeuw, krabbelt gauw overeind en met grote ogen kijkt hij Jonathan aan. Jonathan zegt ‘Waarom heb je onze hut kapot gemaakt?! Hoe durf je!’ Omar die niet begrijpt wat Jonathan bedoelt, zet het op een lopen…

Kwaad loopt Jonathan verder naar zijn huis. Maar in zijn hart voelt hij dat het niet goed is wat hij gedaan heeft. Thuis aangekomen loopt hij door de garage heen naar binnen. In de keuken staat zijn moeder. ‘Ha, Jonathan, zijn jullie al klaar met spelen bij de hut?’, vraagt moeder. Dan barst Jonathan in tranen uit. Hij vertelt hoeveel zin hij had gehad, hoe de hut bijna klaar was en dat er allemaal bierblikjes in de hut lagen. Maar hij vertelt niet wat hij bij het AZC gedaan heeft. Moeder reageert verschrikt. ‘Wat vervelend voor jullie, vertel dit maar aan vader als hij straks thuiskomt.’

Twee uur later komt vader thuis. De vader van Jonathan werkt bij de politie. Als Jonathan later groot is, wil hij net als vader bij de politie gaan werken. Tijdens het avondeten vertelt Jonathan over zijn hut die vernield is. Maar ook nu durft hij niet te vertellen wat hij zelf gedaan heeft. Vader blijft even stil. ‘Nu snap ik het’, zegt hij. ‘Vanmiddag kregen wij een melding dat een zwerver zich ophield in de buurt van het bos. Toen wij hem vonden was hij er slecht aan toe omdat hij het zo koud had. Hij gaf aan dat hij geen slaapplek kon vinden en toen maar in een hut was gaan slapen. Wij begrepen niet wat hij bedoelde, maar nu snap ik het wel.’ ‘En?’, vraagt Jonathan. ‘Wat heeft u toen met hem gedaan, in de gevangenis gegooid?’ Vader kijkt Jonathan verbaasd aan. ‘Jonathan, deze man wil niemand kwaad doen. Hij kon nergens heen en heeft in jullie hut moeten slapen. Dat zal heel koud geweest zijn. Jij hebt een warm bed. Deze man niet.’ Jonathan zwijgt. Zo had hij er nog niet over nagedacht. ‘Nou’, zegt hij na een poosje, ‘maar ik vind het gemeen dat hij onze hut kapotgemaakt heeft’. ‘Daar heb je gelijk in’, zegt vader. Dat had hij niet moeten doen. ‘Maar mensen doen wel meer gemene dingen. Ik was vanmiddag bij het Asielzoekerscentrum en toen hoorden we van een jongen aan die helemaal overstuur was omdat iemand hem onverwachts omver geduwd had en uitgescholden. Ik schat hem van jouw leeftijd, Jonathan.’ Jonathan kleurt van de schrik als hij dit hoort… Maar hij zegt niets. ‘Ach, wat akelig’, reageert moeder, ‘waarom doet iemand zoiets?’ ‘Geen idee’, zegt vader, ‘maar weet je wat nu zo verdrietig is? Deze jongen is vanwege de oorlog in Syrië naar Nederland gevlucht en tijdens de overtocht is de boot waarin hij zat omgeslagen. Hij is gered, maar sindsdien is hij bang voor water en heel angstig’. Jonathan wordt heel wit. ‘Wat is er Jonathan?’, vraagt moeder bezorgd. ‘Eh, niks, ik ben gewoon moe’, verzint Jonathan.

Die avond kan Jonathan maar moeilijk in slaap komen. Hij heeft spijt van zijn daad, maar durft het niet tegen vader en moeder te vertellen. Het lijkt wel een nare droom. Waarom heeft hij die jongen toch zo laten schrikken? En dat terwijl die jongen al zoveel meegemaakt heeft! Die jongen heeft het de hut niet eens kapot gemaakt.

De volgende morgen op weg naar school komt Jonathan langs het AZC. Zou hij de jongen zien? Jonathan loopt snel door. Schichtig kijkt hij naar het asielzoekerscentrum, maar hij ziet niets. Op school aangekomen is hij een van de eersten. De juf is er al. ‘Ha Jonathan, jij bent vroeg!’, zegt de juf lachend. ‘Jij bent vandaag aan de beurt om klassendienst te zijn.’ ‘O ja’, denkt Jonathan. Helemaal vergeten! Klassendienst zijn is fijn. Je mag allemaal leuke dingen doen, zoals de planten water geven, helpen met werk uitdelen en in de pauze mag kiezen welk spel ze gaan doen. Klassendienst zijn is fijn!

Als alle kinderen er zijn, begint de juf na het gebed met het Bijbelverhaal. Ze begint met een vraag: ‘Wie van jullie weet wat een asielzoeker is?’ Jonathan schrikt van deze vraag. Gelukkig ziet de juf niet hoe rood hij wordt. Bijna alle kinderen steken hun vinger omhoog. ‘Zeg jij het maar Willem’, zegt de juf. ‘Dat zijn mensen die gevlucht zijn vanwege de oorlog’. ‘Goed zo’, zegt de juf. Ze legt uit dat asielzoekers niet alleen vanwege oorlog hun land verlaten, maar dat dit ook kan omdat ze voor hun geloof moeten vluchten. Asielzoekers moeten vaak met gevaar voor eigen leven vluchten. Moet je eens indenken: je ziet je huis, je vrienden, je speelgoed, soms zelfs je familie nooit of in ieder geval een hele poos niet meer terug. Ademloos luisteren de kinderen naar haar. Ook Jonathan luistert stil.

De juf stelt een nieuwe vraag. ‘Waarom moeten wij als christenen goed voor asielzoekers zorgen?’ ‘Ja, Eva’. ‘Omdat dat in de Bijbel staat’, antwoordt Eva. ‘Goed zo’, zegt de juf. Dit staat bijvoorbeeld in Mattheüs 25:35: ‘Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd.’ De juf legt dit Bijbelvers uit. De Heere Jezus zegt hier tegen ons dat wij goed voor vreemdelingen moeten zorgen. Daar vallen ook asielzoekers onder. Jonathan durft de juf niet aan te kijken, zo bang is hij dat ze ziet dat hij zich schaamt.

Maar de juf heeft niets in de gaten. ‘Kinderen, ik wil jullie deze morgen vertellen over de belangrijkste Vluchteling uit de Bijbel. Weet iemand Wie dat is?’ Verbaasd kijken de kinderen haar aan. Nee, dat weten ze niet. De juf glimlacht. ‘Ga dan maar heel eerbiedig zitten, dan vertel ik het jullie.’ En dan begint de juf te vertellen over de wijzen uit het oosten en hoe zij helemaal naar Jeruzalem afreisden om de geboren Koning der joden te aanbidden. Ook vertelt ze over de gemene Herodes, hoe hij de Heere Jezus probeerde te doden. Maar de Heere stuurde een engel die in een droom aan Jozef verschijnt. Die zegt hem dat hij Maria en het Kindje wakker moet maken en direct naar Egypte moet vluchten. En zo vluchten Jozef, Maria en het Kindje Jezus in het donker van de nacht naar Egypte. ‘Daarom’, zo legt de juf uit, ‘moeten wij als christenen goed zorgen voor vluchtelingen, want de Heere Jezus is Zelf een vluchteling geweest. Hij was de belangrijkste Vluchteling Die ooit op aarde heeft geleefd.’

Dat is teveel voor Jonathan. Hij barst in huilen uit. De juf en de kinderen kijken hem verbaasd aan. ‘Jonathan, wat is er?’, vraagt de juf bezorgd. En dan vertelt Jonathan eerlijk wat er gebeurd is. Over de kapotte hut, zijn boosheid en zijn gemene daad tegenover een vluchteling die hij niet eens kende. Alles vertelt Jonathan, hij kan niet meer zwijgen. Als hij klaar is, blijft het even stil. Beschaamd kijkt Jonathan naar de juf. Maar ze kijkt niet boos. ‘Weet je Jonathan, we hebben net gesproken over hoe de Heere Jezus vluchteling is geweest. Maar dat is niet het belangrijkste wat de Heere Jezus gedaan heeft. Hij wilde komen om te lijden en te sterven voor zondaren. De Bijbel leert dat als wij onze zonden belijden en laten, dat wil zeggen als wij onze zonden eerlijk vertellen en ze niet meer doen, de Heere ze wil vergeven’. Begrijp je dat Jonathan? ‘Ja’, knikt Jonathan.

‘Kom’, zegt de juf, ‘laten we nu maar gaan zingen en bidden’. In het gebed legt de juf alles voor de Heere neer. Na het Bijbelverhaal gaan de kinderen aan de slag met rekenen. Jonathan heeft nog nooit zo goed zijn best gedaan.

Aan het einde van de dag, als Jonathan de klas aan het vegen is, begint de juf tegen Jonathan over wat er vanmorgen gebeurde. ‘Jonathan’, zegt de juf, ‘ik vind het eerlijk van je dat je alles verteld hebt. Maar zou je het ook willen goedmaken met die jongen die je hebt laten schrikken?’ Jonathan hoeft daar niet lang over na te denken. ‘Jazeker juf’, zegt Jonathan. ‘Maar’, vervolgt hij aarzelend, ‘hoe moet ik dat dan doen?’ ‘Je kunt gewoon langsgaan bij het AZC’, vertelt de juf. ‘Zolang je je maar netjes meldt bij de balie’. ‘Dat ga ik doen’, zegt Jonathan beslist.

Buiten gekomen hoort hij zijn naam roepen. ‘Ha Jonathan, wat ben je laat! Ga je na schooltijd mee om de hut weer op te bouwen?’ Het zijn Hans en Martijn. ‘Nee, jongens, vandaag niet’, zegt Jonathan. ‘Tjonge, wat kijk jij somber’. Dan vertelt Jonathan het hele verhaal. Hans en Martijn zijn er stil van. ‘Het is ook mijn schuld’, zegt Martijn. ‘Ik kwam met het idee dat het een asielzoeker was’. ‘Wat moeten we nu doen?’, vraagt Hans zich hardop af. ‘Ik ga vanmiddag naar het AZC’, zegt Jonathan. ‘Gaan jullie mee?’ Even twijfelen de jongens, maar ze besluiten toch te gaan. Een beetje spannend vinden ze het wel. Zou de jongen boos op Jonathan zijn?

In het Asielzoekerscentrum is Omar juist met een boek met Nederlandse woordjes bezig om zijn huiswerk te maken voor school. Het is best moeilijk om een nieuwe taal te leren, maar het gaat hem goed af. Zijn vader en moeder vinden het nog veel lastiger dan hem. In Syrië kon Omar goed lezen, hij hoopt dat hij dat straks ook weer kan doen in het Nederlands. Want de juf heeft hem verteld dat hij dan boeken mag lenen uit de bibliotheek van de school. En dat wil Omar maar wat graag, want hij verveelt zich best weleens…

Ineens ziet Omar de drie jongens lopen. Hij kijkt nog eens goed, en ja dan herkent hij die ene jongen. Hij schrikt en wil eigenlijk weglopen, maar de jongens komen al op hem af. Een ogenblik later staan de vier jongens oog in oog. Hans, Martijn en Jonathan weten niet goed wat ze moeten zeggen…

Dan vertelt Jonathan stotterend het hele verhaal. Hij vertelt waarom hij gisteren boos was en waarom hij Omar heeft laten schrikken. Ook vertelt hij waarom hij gekomen is om het goed te maken. Als hij klaar is, is het even stil. Bezorgd kijkt Jonathan naar het gezicht van Omar. Maar hij kijkt vriendelijk. ‘Ik ben blij dat je gekomen bent en ik ben niet boos op je. Natuurlijk wil ik je vergeven. De Heere Jezus leert dat we elkaar lief moeten hebben.’ ‘Huh’, zegt Hans, ‘zijn jullie christenen?’. ‘Jazeker’, glimlacht Omar. ‘Vroeger woonden er veel christenen in Syrië, maar die zijn bijna allemaal gevlucht door de oorlog’. Even is Omar stil. Hij kijkt verdrietig. Maar dan lichten zijn ogen weer op. ‘Wanneer gaan jullie de hut weer opbouwen?’, vraagt hij? Even kijken de jongens verbaasd. Dit hadden ze niet verwacht. ‘Eh, nu?’, zegt Jonathan, ‘wil je meehelpen?’ Dat wil Omar graag, hij heeft het al zo lang niet gedaan. Niet veel later, als Omar het aan zijn vader en moeder gevraagd heeft, rennen de vier jongens richting het bos om met z’n vieren een nieuwe, grote en geheime hut opnieuw te gaan bouwen.

Einde

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22