À Brakelkring, avond 2

Door: F. Treur-van As
 
De vorige avond stonden we stil bij het leven van À Brakel en hebben we hoofdstuk 1 en 2 behandeld. Hierin werd gehandeld over de kennis van God uit de natuur (h. 1) en het Woord van God (h. 2). Deze avond staan hoofdstuk 3 (van God) en 4 (van de Goddelijke Personen) centraal. Heel teer begint Brakel hoofdstuk 3: ‘Nu gaan wij over tot de beschouwing van God Zelf: een werk waartoe men al bevende moet komen, om niets onbetamelijks van God te denken (…) De Heere besture mij in het beschrijven en openbare Zich aan een ieder die het leest (…), tot vaststelling van de belijders van de waarheid, tot wederlegging van (…) dwaalgeesten, en tot besturing in de weg van de godzaligheid!’ Dit citaat zet gelijk ons denken deze avond in het juiste perspectief.

Hoofdstuk 3 Van God

Gods Namen
God heeft geen naam nodig om Zich te onderscheiden van anderen en ook geen enkele naam is afdoende, maar Hij heeft Zichzelf wel namen gegeven om Zich te openbaren aan ons. God heeft een naam die ziet op Zijn Wezen: JHWH (Jehova). En een naam die ziet op Zijn wijze van bestaan of op de Goddelijke Persoon: Elohim. De eerstgenoemde naam JHWH (ook wel Jahweh) is uniek en eigen voor God alleen. Deze naam wordt in de Statenvertaling vertaald met HEERE. Het betekent ‘IK ZAL ZIJN.’ In Exodus 3:13 en 14 wordt dit helder als Mozes met de HEERE spreekt bij de brandende braambos: … En zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? Wat zal ik tot hen zeggen? En God zeide: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL … IK ZAL ZIJN heeft u mij tot u gezonden. Wanneer er in de Statenvertaling over Heere (met kleine letters) gesproken wordt, dan gaat het over de Hebreeuwse naam Adonai en betekent ‘Heer’.

De naam die betrekking heeft op de wijze van bestaan of de Goddelijke Persoon is Elohim, en wat wij vertalen met ‘God’. Dit ziet op de Goddelijke Drie-eenheid. Deze naam wordt ook wel (oneigenlijk) gegeven aan afgoden, engelen en overheden. De afgoden vanwege de achting en dienst die de afgodendienaars hen bewijzen, de engelen omdat zij afstralingen zijn van Gods heerlijkheid en macht en de overheden omdat ze met hun macht en regering een afschijnsel zijn van Gods opperheerschappij. Andere namen van God die we in de Bijbel vinden, zoals de Almachtige, Allerhoogste en Heilige zijn beschrijvingen en uitdrukkingen van Zijn volmaaktheden.

Het Goddelijk Wezen
Na de Goddelijke namen, gaat À Brakel in op het ZIJN van God, het WEZEN. Een citaat om te illustreren hoe À Brakel eigenlijk wil zeggen dat het Wezen van God onbegrijpelijk is voor ons als nietige mensjes: ‘Maar wat zal ik daarvan zeggen? Jakob vroeg de Heere eens naar Zijn naam, dat is naar het Wezen (…). Maar hij kreeg tot antwoord: ‘Waarom is het dat gij naar Mijn naam vraagt?’ (Gen. 32.29). God wilde niet, dat hij verder in de verborgenheden van God treden zou. (…) Wie met mij meer van dit wezen van God wil kennen, sluite met mij zijn ogen voor dit ontoegankelijk licht, en aanbidde, wat zich wel enigszins aan de ziel openbaart, maar waarvan slechts de uiterste einden gezien kunnen worden door het beschouwen van de Goddelijke eigenschappen.’ Gods Wezen is dat Hij er is, er altijd geweest is en er altijd zijn zal. Hierbij wordt nogmaals de eerder geciteerde tekst van Mozes bij de braambos aangehaald. 

Van de eigenschappen
Omdat ons verstand eindig en beperkt is, heeft God Zich in Zijn Woord bekendgemaakt met begrippen die we vanuit onze taal kennen. Daarbij is het goed om te beseffen dat de ‘eigenschappen’ het wezen van God vormen; zo zijn de barmhartigheid en rechtvaardigheid van God één in Hem. Ons beperkte verstand kan tot die volmaaktheid en oneindigheid niet doordringen.

Gods eigenschappen worden onderverdeeld in mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen. De eerstgenoemde kunnen ook in mensen zichtbaar zijn (God heeft ons immers naar Zijn beeld geschapen en we kunnen weer vernieuwd worden naar dat beeld). De tweede eigenschappen zijn geheel eigen en uniek van God. Onmededeelbare eigenschappen van God zijn:

1. De volmaaktheid: God heeft niets nodig. Hij is onafhankelijk, de ‘El Sjaddai’ (de Algenoegzame). In Handelingen 17 zegt Paulus: ‘Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend, (als) iets behoevende’
2. De eeuwigheid: God is zonder begin, voortgang en einde. We kunnen het slechts proberen te vatten bij vergelijking met de tijd en in onze (tijds-) bewoordingen. De eeuwigheid is (1) de duurzaamheid tot zolang die uitgediend heeft, (2) zolang een mens leeft zoals in Deut. 15:17 staat ‘Hij zal eeuwig uw dienstknecht zijn.’, (3) wat vast en bestendig is, (4) wat nooit een einde zal hebben, zoals de zaligheid na dit leven. Er is geen vergelijking tussen God en de tijd. God is, terwijl onze tijd vloeit. De tijd die de schepselen typeert, typeert God niet. À Brakel: ‘Erken en geloof dat God in de onbegrijpelijke eeuwigheid woont, verlies u in de eeuwigheid, aanbid wat gij niet begrijpen kunt en roep met Abraham de Naam van de eeuwige God aan.’
3. De oneindigheid en alomtegenwoordigheid: God is oneindig in Zijn Wezen, er is geen enkele begrenzing in Hem. Wij gebruiken het woord oneindig oneigenlijk voor iets waarvan wij het einde niet weten (bijv. het zand of de sterren). Door Zijn oneindigheid is Hij ook overaltegenwoordig en kunnen we zeggen dat Hij in Christus overal tegelijk aanwezig is. Doordat wij eindig en plaatselijk zijn, gaat het bevatten van deze eigenschappen ons begrip te boven. God spreekt op menselijke wijze als Hij zegt in Jes. 66:1: ‘De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank van Mijn voeten.’ Deze spreekwijze laat gelijk onze nietige positie zien en erkent de Heere als de Hoogste. Voor de gelovigen is deze eigenschap tot troost, de Heere omringt hun gaan en liggen (Ps. 139, Ps. 23 en Jes. 43). Brakel roept op: ‘Stel de Heere gedurig voor u, ken Hem in al uw wegen, vrees Hem, ontzet u voor Hem, wandel in alle eerbiedigheid en ootmoedigheid voor Zijn aangezicht.’ En hij voegt toe dat als we in de aanwezigheid van andere mensen niet willen zondigen, dat we dat dan in de aanwezigheid van God zéker niet moeten doen.
4. De eenvoudigheid of enkelheid: alle samenstelling heeft een onvolmaaktheid, afhankelijkheid en deelbaarheid in zich en daarom erkennen wij de Heere als volstrekt en alleszins één en enkel. Brakel behandelt hier een aantal soorten van samenstelling die we van God moeten ontkennen.
5. De onveranderlijkheid: God is in Zijn Wezen en in Zijn wil onveranderlijk, terwijl elk schepsel aan verandering onderworpen is. Dit blijkt uit 1) Zijn Naam (Jaweh = eeuwig Wezen), 2) Diverse teksten uit de Bijbel, zoals Maleachi 3:6 ‘Want Ik, de Heere, word niet veranderd.’ 3) Alle verandering geschiedt door een gebrek, bijvoorbeeld een gebrek aan kennis, wijsheid, macht. Van God kan dat niet gezegd worden, omdat Hij de Volmaakte is. Soms staat er in de Bijbel dat God iets berouwde, maar ook dan al had Hij dit van tevoren voorzien doordat Hij de Alwetende is. Gods onveranderlijkheid is voor de goddelozen tot schrik en voor de gelovigen tot troost.

De mededeelbare eigenschappen van God zijn onder te verdelen in het verstand of wetenschap, wil en macht. Dat ze mededeelbaar zijn, betekent dat God enig afschijnsel daarvan aan de redelijke schepselen heeft meegedeeld. 

De wetenschap (ook wel genoemd verstand of kennis)
Er is een groot verschil tussen de wetenschap van God en die van de schepselen. Ten eerste kent een mens een zaak door zintuigelijke waarneming, overleg, redeneren en het vergelijken van de ene kennis met de andere, terwijl de kennis zelf bij God vandaan komt en Hij er volkomen onafhankelijk boven staat. Ten tweede kennen wij maar zeer weinig en oppervlakkig. Terwijl God Zichzelf en Zijn almacht kent en alle dingen die nog gaan komen en dat ook nog eens zeer specifiek. ‘De Heere ziet en kent alle grote en kleine dingen. Hij kent het hart van de koningen. Hij geeft acht op ieder musje. (…) De Heere ziet en kent alle goede en kwade dingen, alle verborgen dingen, alle toekomende dingen.’

‘God weet alles (…) Schrikt dan goddelozen! Want God kent en ziet uw hart en zijn gesteldheid, wat er in verborgen ligt en wat er uit komen kan. (…) Weet dat God alles optekent, al veel netter, alsof iemand altijd bij u was en met pen en inkt al uw gedachten, woorden en daden opschreef met dag, maand, uur en plaats wanneer en waar het geschied is.’ À Brakel spreekt van een gedenkboek en een schuldboek waarin de Heere alles schrijft, om eenmaal te oordelen. Tegenover de schrik voor de goddelozen wordt de troost voor de godzaligen geplaatst: ‘Maar gij, die tot de Heere Jezus uw toevlucht neemt, die Hem tot uw Borg kiest, Hem door het geloof aanneemt, en al uw hoop en troost op Hem stelt! (…) De alwetendheid van God moet u tot troost zijn. Want Hij kent uw oprechtheid, dat u het met Hem houdt en tracht Hem welbehagelijk te zijn. (…) De Heere kent uw verborgen godsdienst, bidden, smeken, worstelen, strijden tegen het ongeloof.’ 

À Brakel roept in het licht van deze mededeelbare eigenschap op tot deze zaken:
1. Weest beschaamd, omdat de Heere heel uw zondige gesteldheid en daden gezien heeft.
2. Wacht u (omdat de Heere uw walgelijkheid kent) voor alle hoogheid en verhevenheid van het hart voor God en de mensen en wandelt in alle ootmoedigheid en nederigheid.
3. Geeft al uw zaken die u begeert of vreest in de hand van de Heere.
4. Doet telkens oprechte belijdenis van uw zonden, en verbergt er geen, zoals Adam. Want de Heere weet het toch.
5. Vreest de Heere, en schrikt als enige zonde in u begint op te komen.
6. Wandelt steeds met de indruk dat God u ziet, en wordt daardoor aangezet om in gerechtigheid en ootmoed voor Zijn aangezicht te leven. Dit eist God. 

De wil
Definitie van de wil: de macht om te verkiezen of te verwerpen, lief te hebben of te haten, genoegen of ongenoegen te hebben. God en Zijn wil zijn één. Voor ons is dit niet te begrijpen. Om het wat begrijpelijker te maken, is de wil van God in te delen in de besluitende en gebiedende wil. De besluitende wil (ofwel Gods besluit) van God is Zijn welbehagen, het (verborgen) voornemen wat Hij uitvoeren wil of door Zichzelf of door anderen. De gebiedende wil (ofwel Gods bevel) ziet op de wet, de leefregels die de Heere aan ons gaf. Omdat God heilig is, behaagt het Hem zeer wanneer we naar Zijn geboden leven en is het tot ongenoegen van Hem wanneer we dat niet doen. Gods wil is met deze tweedeling niet tegenstrijdig, zoals het soms weleens lijkt. Bijvoorbeeld bij Abraham die de opdracht krijgt om Izak te offeren, terwijl de Heere niet wilde dat Izak zou sterven. Het gebod en de uitkomst zijn hierbij verschillend. Abraham had zich te gedragen naar de geopenbaarde wil van God (namelijk dat hij de Moria op moest om zijn enige zoon te offeren) en Gods verborgen wil bleek aan Abraham pas later. De Remonstranten hebben nog diverse onderscheidingen van Gods wil toegevoegd, maar Brakel weerlegt deze met diverse Bijbelteksten.

Vervolgens wordt À Brakel meer praktisch als hij de lezer oproept om Gods verborgen en geopenbaarde wil te beschouwen, erkennen en beminnen met als doel er rust en godzaligheid uit te halen. Het ‘Uw wil geschiedde’ moet boven alles staan, ook al druist dat tegen mijn wil in. Dat geeft ook rust voor de toekomst: ‘Maar omdat ik weet dat het Uw soevereine wil is, dat is mij genoeg, en daarom amen, die geschiede volkomen! Ik zal over de toekomst onbezorgd zijn en over voor- of tegenspoed juichen en blij zijn.’

Ten opzichte van de gebiedende wil erkent een gelovige dat alles wat God wil (het hele doen en laten van de gelovige), het alles voortkomt uit de soevereine wil van God. Gods wil is gegrond op Zijn heiligheid. God kan immers niets gebieden wat tegen Zijn heiligheid in gaat. De gelovige zegt dan met Paulus in Rom. 7:12: “Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.” Het is het verlangen van de gelovige om Zijn wil te doen. Tot de wil van God worden verschillende eigenschappen van God gerekend, zoals:

· Heiligheid is de zuiverheid van Gods natuur, Hij is de heiligheid Zelf: “Een Licht in Wie gans geen duisternis is.” (1 Joh 1:5)
· Goedheid is de lieflijkheid, goedgunstigheid, zoetheid, vriendelijkheid waardoor Hij genegen is om Zijn schepselen wel te doen: “De HEERE is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken.” (Ps. 145:9) Deze goedheid vormt ook de grond waardoor de gelovige, ook na struikelen weer vrijmoedig tot de Heere mag keren.
· Liefde is de liefhebbende God Zelf, maar Hij heeft ook liefde naar Zichzelf en Zijn kerk. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” (Joh. 3:16)
· Genade is God in Zichzelf, ook al zouden er geen mensen zijn om genade aan te betonen. Er is onderscheid in de algemene genade (voor iedereen) en bijzondere genade waardoor je zalig wordt.
· Barmhartigheid betekent dat God genegen is een ellendig schepsel te hulp te komen en we worden opgeroepen Zijn voorbeeld na te volgen: “Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.” (Luk. 6:36).
· Lankmoedigheid of verdraagzaamheid betekent dat God Zijn toorn niet meteen en geheel over de zondaar uitstort, maar het straffen uitstelt, en ondertussen hem nog met weldaden bejegent. Een citaat: ‘U, die overtuigd bent van uw ellendige staat, en graag met God verzoend zoudt zijn, wordt niet afgeschrikt tot God te komen, als u het maar in waarheid meent, als het ernst is en u op de rechte weg, die alleen is door Christus, tot Hem begeert te naderen. Komt maar, de Heere is niet onbarmhartig, wreed, onverbiddelijk, maar integendeel, zoals Hij Zijn Naam uitroept.’
· Rechtvaardigheid: de rechtheid, volmaaktheid en heiligheid van de natuur van God. Alles wat God doet is rechtvaardig, dus zowel het belonen als bestraffen: ‘Opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, (en) rein zijt in Uw richten.’ (Ps. 51:6) Dat is tot schrik van hen die inbeelden dat ze door te bidden, het kwade te laten en het goede te doen Hem tevreden kunnen stellen. Er is geen verzoening zonder voldoening!

De macht
In onze taal gebruiken we het woord ‘macht’ voor heerschappij/gezag of kracht en als eigenschap van God gaat het om Zijn almachtigheid. Gods Almacht maakt dat Hij alles kan en dat we Hem als schepseltjes nooit kunnen narekenen, laat staan ter verantwoording mogen roepen. Dit heeft ook weer die twee kanten die À Brakel zo ernstig beschrijft: de schrik voor de goddelozen en de troost voor de godzaligen. Voor alle godsdienstigen is het de plicht om deze God voor ogen te stellen, in de beschouwing van Hem te leven en voor Zijn aangezicht te wandelen, want: 1. Dit is het wat de Heere van de Zijnen eist. 2. Dit is de gedurige praktijk geweest van de heiligen, die ons beschreven zijn tot navolging, zoals Henoch. 3. Als God Zijn volk iets groots belooft, dan belooft Hij hun dat zij met Hem en Hij met hen zal wandelen. Wat dat wandelen inhoudt?

1. Een heilige afzondering en een onttrekken van ons hart van al het zichtbare.
2. Met een stil toekeren tot God, zich opmaken om zich door dat wonderbare licht te laten bestralen.
3. Al starende op de volmaaktheden van God, om al dieper en dieper die in te zien, en hun kracht in het hart te gevoelen.
4. Vertrouwelijk in alle ootmoed met God om te gaan en te verkeren.

‘Als de ziel de hoogheid en heerlijkheid van God beschouwt, dan verliest ieder schepsel zijn hoogheid en heerlijkheid.’ Het overdenken van de almacht van God maakt klein. À Brakel roept ons op om ons levendig voor te stellen dat we maar kleine schepseltjes zijn. Daarnaast dat we ons ‘stil’ moeten houden in de beschouwing van God (niet gaan redeneren en piekeren over het hoe) en ons door dat Goddelijk licht laten bestralen. Dat begint met het Woord lezen en het aan te nemen zoals het er staat, want in het Woord laat God Zich kennen. ‘Ootmoedig eerbiedig te zijn, van ontzag te beven voor de majesteit van de Heere, is een juiste beschouwende gesteldheid.’ 

Hoofdstuk 4 Van de Goddelijke Personen

Met de leer van de Goddelijke Drie-eenheid hebben we het over een ‘aller diepste geheimenis’ wat veel bestreden is. À Brakel roept op om hierover na te denken vanuit het volgende kader:

1. God is onbegrijpelijk in wezen en bestaan. Dat wat de gelovigen niet ten volle kunnen begrijpen en doorzien, moeten ze geloven en aanbidden.
2. Hoewel het hele Woord van God in menselijke taal is beschreven, moeten we ervoor waken dat we dan ook te menselijk over de Goddelijke Drie-eenheid gaan spreken en denken.
3. Tenslotte sluit de heilige Drie-eenheid niet aan bij onze natuur en daarom moeten we het ook echt houden bij wat de Bijbel erover bekend maakt. 

Er is maar één God. Dit bevestigen de bekende woorden uit Deuteronomium 6:4 ‘Hoor Israël, de HEERE, onze God, is een enig HEERE!’ De enige God is Vader, Zoon en Heilige Geest, drie Personen Die van Elkaar uitgaan. Er zijn diverse Bijbelse argumenten uit OT en NT voor dit leerstuk:

Ten eerste uit de benaming ‘Elohim’ wat meer dan twee betekent: ‘En Elohim God zeide laat Ons mensen maken.’ (Gen. 1:26)
Daarnaast spreekt God meerdere keren over Zichzelf in meervoud, zoals in Genesis 19:24: ‘Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en over Gomorra regenen, van de HEERE uit den hemel.’
Ook zijn er verschillende teksten waarbij God expliciet over Zichzelf in drie Personen spreekt: ‘De HEERE zegene u en behoede u! De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede!’ In deze bekende zegenbede spreekt de Heere drie keer over Jahweh en bij deze herhaling wordt telkens een taak toegevoegd die bij één van de Personen past. Ook de doop van de Heere Jezus en de bekende tekst uit 1 Johannes 5:7 zijn bewijzen: ‘Want Drie zijn er, Die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest en deze Drie zijn één.’

Elke Persoon is waarachtig God. Er is wel onderscheid in de Personen, maar niet in hun mate van Goddelijkheid. In de Griekse kerk waren er drie woorden om dit duidelijk te maken, deze kunnen we slechts gebrekkig vertalen: 1) Zelfdewezigheid (de drie Personen zijn toch één in Gods Wezen), 2) Gelijkwezigheid (elke Persoon heeft helemaal deel aan dit wezen), 3) Inbestaanheid (God is enkelvoudig en je mag de Personen dus niet los van elkaar zien). 

Er is één Wezen en er zijn drie Personen. Er is onderscheid in de persoonlijke eigenschappen, namen, orde en wijze van bestaan en werken. Het ligt nauw hoe we hier over denken en spreken, omdat het risico er gauw is dat we over drie goden i.p.v. Eén God denken. Hoewel dit moeilijk is om te bevatten, moet het ons brengen tot verwondering, aanbidding en zaligheid. 

Dat de Vader de Zoon voortbracht, wordt de eeuwige generatie genoemd. Dit is een mysterie voor ons omdat we er niet menselijk over mogen denken. Hij is de eeuwige, eerstgeboren en eniggeboren Zoon van de Vader en verschilt oneindig van engelen en gelovigen. Toch zijn er veel Schriftbewijzen om dit te staven. Allereerst door de benaming Vader en Zoon in diverse teksten. Ten tweede doordat er verschillende teksten gaan over de generatie. À Brakel weerlegt vervolgens de zeven uitvluchten van de Socinianen die op dit punt dwaalden. Er worden vijf bewijsteksten aangevoerd:

- Ps. 2:7 “Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.” In deze tekst is heel duidelijk dat de Vader als eerste Persoon, tot de Zoon als tweede Persoon spreekt.
- Spreuken 8:22-25 “De HEERE bezat Mij in het begin van Zijn weg, vóór Zijn werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van de aanvang, van de oudheden van de aarde aan. Ik was geboren toen de afgronden nog niet waren, toen nog geen fonteinen waren, zwaar van water. Aleer de bergen gegrondvest waren, vóór de heuvels was Ik geboren.” De HEERE is hier de eerste Persoon, Mij en Ik gaan over de tweede Persoon. De relatie wordt ook duidelijk: de Vader bezat Zijn Zoon en Hij werd uit Hem geboren.
- Micha 5:1 “Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.” Door de uitleg in Mattheüs 2 weten we dat het hier over de Heere Jezus gaat.
- Johannes 5:26 “Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf.” De Vader is Zelf de Fontein van het leven. Hij wordt ook vaak ‘de levende God’ genoemd. Van de Zoon wordt dit ook gezegd, maar Hij heeft het leven gekregen van de Vader.
- Hebreeën 1:3 “Die, alzo Hij is het Afschijnsel (van Zijn) heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid.” In dit hoofdstuk wordt de Godheid van Christus getoond. Dit kan alleen van Hem gezegd worden, niet van de heerlijkste schepselen (de engelen).  

À Brakel besluit dit stuk met: ‘Zo hebben wij deze grote verborgenheid getoond, die God in Zijn Woord heeft geopenbaard, en altijd door de kerk is gekend, erkend, geloofd, beleden en standvastig verdedigd. En zij zal zo in de kerk altijd beleden en verdedigd worden, allen die het leed is ten spijt.’

De Heilige Geest, de derde Persoon

1. De Naam
De derde Persoon wordt Geest genoemd (Hebr. ‘Rouach’ en Gr. ‘Pneuma’) vanwege het feit dat dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘blazen’. Daarom wordt Hij ook wel ‘de Adem van de Almachtige’ genoemd (Job 33:4). De Geest werkt bij wijze van aanblazing, zoals heel zichtbaar werd bij het Pinksterfeest. Toen de Heere Jezus aan de discipelen de belofte van de Heilige Geest gaf, blies Hij op hen. Het gevolg van de aanblazing door de Heilige Geest is dat de Zijnen vlug en vaardig gemaakt worden tot de dienst van God. Er wordt ‘Heilig’ aan toegevoegd. Niet omdat Hij heiliger zou zijn dan de Vader en de Zoon, maar juist omdat Hij van hen uitgaat en dus Hun eigenschappen draagt. ‘Daarnaast past de toevoeging Heilige ook bij het werk dat de Geest doet in uitverkoren mensen: Hij heiligt ze (E. Barten).’

2. Dat Hij een Persoon is
De Heilige Geest is een Persoon omdat aan Hem werkingen worden toegeschreven die alleen eigen zijn aan een persoon. Denk dan aan verstand, wil, werken en het kunnen verschijnen in een lichamelijk teken van tegenwoordigheid. De Heilige Geest wordt ‘de kracht Gods’ genoemd en wordt nadrukkelijk onderscheiden van gaven. 

3. Dat Hij de waarachtige God en een Goddelijk Persoon is
Dit blijkt uit (1) Zijn Goddelijke Namen, (2) Eigenschappen (eeuwigheid, overaltegenwoordigheid, alwetendheid en almachtigheid), (3) Werken en (4) Eer. Een citaat waarbij À Brakel het toepast op de geschiedenis van Ananias en Safira: ‘Tegen de Heilige Geest te liegen is tegen God te liegen, en om alle uitvlucht weg te nemen, de Heilige Geest wordt God genoemd, in tegenstelling tot de schepselen, de mensen. Niet de mensen, niet Petrus en allen die daar tegenwoordig waren, hoewel zij de gave van de Heilige Geest deelachtig waren, en met heerlijke hoedanigheden begiftigd. Niet tegen hen, maar tegen God hadden Ananias en Saffira gelogen. Zij hadden de Geest van de Heere verzocht.’

De werken van de Heilige Geest zijn: de schepping, de wedergeboorte en leven, alle gaven, Hij leert bidden, Hij leidt gelovigen door heiligheid tot heerlijkheid en Hij wekt doden op. 

De eer van de Heilige Geest blijkt uit het feit dat er ook in Zijn Naam gedoopt moet worden. Tevens doordat we in het Nieuwe Testament meerdere keren lezen dat we in het bijzonder van de Heilige Geest allerlei gaven moeten afbidden. Tenslotte moet de Heilige Geest door ons gehoorzaamd en gediend worden, omdat we ook vanuit de Bijbel de mogelijkheid kennen dat we tegen de Heilige Geest zondigen en Hem bedroeven. 

4. De betrekking die er is tussen Hem en de andere Goddelijke Personen en de grond van deze betrekking, die is de uitgang van de Vader en de Zoon.
À Brakel toont met diverse Schriftplaatsen aan dat de Heilige Geest als ‘Ander’ benoemd wordt. Net zoals de Vader en Zoon Hun eigenheid kennen, geldt dat voor de Heilige Geest misschien wel in het bijzonder. Hij is tegelijk wel Één met de Vader en de Zoon en gaat van hen beiden uit. Dit laatste lag in de Griekse en Latijnse kerken behoorlijk omstreden. Maar deze waarheid mogen we in de kerk altijd blijven geloven en belijden. In negen punten weerlegt À Brakel vervolgens mensen die ‘door hun verdorven verstand’ de Drie-eenheid betwijfelen. Hij besluit met: ‘Zegt iemand: dit alles is mij te hoog, ik kan het niet begrijpen. Ik antwoord hem, dat God onbegrijpelijk is. Daar zijn wel geringer dingen die u niet begrijpen kunt. Van waar komt eb en vloed? Hoe werkt u ziel op uw lichaam? Hoe komt het dat naar uw wil dat lid bewogen wordt, wat de wil gebiedt? Enz. Wat zou u, miertje, de onbegrijpelijke God begrijpen! Geloof wat u niet begrijpen kunt, omdat God het zegt, en aanbid het onbegrijpelijke.’

Hoewel de Remonstranten de Drie-eenheid niet ontkenden, maar deden alsof het niet nuttig was om er over te denken, laat À Brakel ons de andere kant zien vanuit Gods Woord:

- Het is wel degelijk nuttig en nodig omdat in de kennis en erkentenis van God als Drie-enig in Personen de zaligheid gelegen is. Johannes 17:3 ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die Gij gezonden hebt.’
- Daarnaast blijkt het ook helder uit onze doop, die geschiedt in de naam van de Vader, Zoon en Heilige Geest. In Hun Naam worden we in het genadeverbond bevestigd en de doop verplicht ons Hun Naam te vertrouwen, erkennen, lief te hebben en te dienen en ons te laten besturen, troosten, bewerken door de Vader, Zoon en Heilige Geest. Ook verplicht de doop ons die drie Personen te aanbidden, en van ieder van Hen zegen te verzoeken.
- Tenslotte openbaren de Vader, Zoon en Heilige Geest Zich verschillend aan de gelovigen en werken verschillend in het hart. 

God de Vader beschouwen de gelovigen als het begin van alles, dus ook van hun zaligheid. Heel de wereld- en heilsgeschiedenis ligt in Zijn hand. Ze zijn er verwonderd en klein onder en leven vertrouwend uit Zijn hand en in gehoorzaamheid aan Zijn wil.
God de Zoon beschouwende, dan zien de gelovigen de bekwame Borg Die naar de aarde kwam met wonderlijke mensenliefde. Hij wilde Zich met hen verenigen als leden van één geestelijk lichaam, hun Bruidegom zijn.
Over de Heilige Geest wordt het meest uitgebreid geschreven, omdat de Vader en Zoon in andere hoofdstukken nog uitgebreider beschreven worden. God de Heilige Geest beschouwen de gelovigen als Degene die alles toepast wat de Vader besloten heeft en de Zoon verdiend heeft. Hij verlicht en wederbaart hen en woont Zelf in hen als een tempel. ‘Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u woont?’ (1 Kor. 3:16) 

De Heilige Geest is niet ledig in Gods kinderen, Hij werkt allerlei geestelijke gaven en genade in hen:

- Geloof: het is zeer lezenswaardig hoe À Brakel hier beschrijft hoe een zondaar ontdekt wordt aan zijn hopeloze toestand en uiteindelijk de Borg mag toe-eigenen. 
- Wedergeboorte: door de wedergeboorte is er een radicale ommekeer in het leven van de gelovige. Wat een lust was, wordt een last en wat een last was, wordt een lust. Ze zijn een nieuw schepsel geworden, een hemels schepsel, al is dit in het begin nog zeer onvolmaakt.
- Maakt Christus en al Zijn weldaden deelachtig: dit lag al voor hen klaar, maar voor de wedergeboorte waren ze nog niet in het bezit van die goederen (Zijn betaling, heiligheid, voorbede, heerlijkheid en al wat in het genadeverbond beloofd wordt).
- Leert bidden: ‘Ik zal uitstorten de Geest van de genade en gebeden.’ (Zach. 12:10) De Geest toont hun het gebrek en maakt hen hier gevoelig over. ‘Hij brengt hen in een biddende gesteldheid, namelijk in een ootmoedige en gelovige staat. Hij neemt hen als het ware bij de hand en geleidt hen tot de troon der genade. Hij geeft hun sterke begeerten en vergeestelijkt die en legt hun de woorden in de mond.’
- Geleidt: de Heilige Geest geleidt hen: Jes. 42:16 ‘Dit is de weg, wandelt daarin.’
- Troost: de Heilige Geest is de Trooster Die in de wederwaardigheden van het leven toont (1) de kleinheid van het kruis in vergelijking met de toekomende heerlijkheid, (2) de kortheid van het kruis, (3) het voordeel van de verdrukking, (4) laat zien dat het Gods gebruikelijke weg is, (5) Hij verzekert van Zijn liefde en genade in het kruis, (6) Hij toont de uitkomst.
- Verzegelt: het beeld van God wordt afgedrukt, de gelovige wordt ernaar herschapen en eveneens krijgt Christus een gestalte in de gelovige. Verzegeling vindt plaats om iets te verbergen, ongeschonden te bewaren, te onderscheiden of te bevestigen. De verzegeling die de gelovigen bevestigd en hen verzekert dat zij deel hebben aan het genadeverbond vindt plaats op verschillende wijzen:          

o Door openbaring aan de gelovigen dat Hij als een onderpand in hen woont.
o Door het beeld van God in te drukken en door hun te tonen en te doen zien dat het beeld van God in hen is.
o Door rechtstreeks te spreken d.m.v. heldere en krachtige aansporingen die altijd opkomen uit Gods Woord (hieraan zijn ze te toetsen).

Heel pastoraal vervolgt À Brakel dat het zicht hierop niet altijd even duidelijk is, maar dat dit niet betekent dat de Heilige Geest niet verzegeld heeft.
- Blijft bij hen tot in eeuwigheid: de Heilige Geest blijft bij hen als een Onderpand. ‘Bedroeft de Heilige Geest van God niet, maar erkent Zijn inwoning, ontvangt gewillig Zijn werking, luistert naar Zijn vertroostingen, volgt gewillig Zijn leiding, opdat Hij behagen in u heeft en hoe langer hoe krachtiger in u werkt.’

‘Ziedaar, is er geen nut in het geloof van de heilige Drie-eenheid? Is het niet de enige grond van een waarlijk godzalig leven en de fontein van alle vertroosting? Welaan dan, beschouw God als één in Wezen en drie in Personen. Let op de wijze van werking van ieder Persoon in de bedeling van het genadeverbond, en ook in u.’ 

Als er hier met onze gebrekkige blik al zoveel te bewonderen is in de Drie-eenheid, hoeveel te meer dan straks in de volmaaktheid…!

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22