ManVandaag: Bijbels man-zijn: Werk
Arbeid wordt in de Christelijke encyclopedie gedefinieerd als ‘antwoord op de roeping van God’. Net als de eerste mens Adam, dient ook de man van vandaag rekenschap af te leggen over hoe hij gewerkt heeft en met welk doel hij gewerkt heeft.
Wat is het verband?
Scheppingsgave en scheppingsopdracht
Lees Genesis 2:1-5, Exodus 20:1-17
Genesis 2:5 laat duidelijk zien dat het bebouwen van de aarde één van de doelen van de mensheid is. Adam en Eva moesten de hof van Eden bewerken en bewaren (Gen. 2:15). Door deze arbeid dienden ze de HEERE. Werken is dus een scheppingsgave en scheppingsopdracht van God aan de mens. Een gave en opdracht die door de zondeval niet teniet gedaan is. Pas na de opstand van de mens tegen God keerde de aarde zich tegen de mens en werd werken zwaar en uitputtend (Gen. 3:17-19). Uit genade beperkte de HEERE de werkweek tot zes dagen. De zevende dag moeten mensen en dieren rusten (Ex. 20:9, Deut. 5:13). Ook hierin was het volk van Israël uniek. Deze gezonde balans tussen werken en rusten kenden de omliggende volken niet. Zo hadden de Egyptenaren bijvoorbeeld werkweken van maar liefst tien dagen(!)
TOEPASSING – Wie werkt, beantwoordt aan zijn scheppingsgave. Wat betekent dit voor onze waardering van werk?
Wat staat er?
Werken en dienen
Het Hebreeuwse werkwoord voor werken betekent ook dienen. Dit is veelzeggend! Door te werken vervult de mens niet alleen de scheppingsgave, maar dient men God en de naaste. De mens is naar Gods beeld geschapen. De Heere is een scheppende God en daarom dient de mens ook zelf te scheppen, ofwel te werken. Het grote verschil is dat de Heere iets uit niets geschapen heeft en dat de mens alleen iets uit iets kan maken. Het Hebreeuwse werkwoord voor werken en dienen wordt in de Bijbel ook gebruikt als gesproken wordt over de ‘knecht des Heeren’. Deze titel wordt gegeven aan Mozes, Jozua en David (Deut. 34:5, Joz. 24:29, Ps. 18). Op indrukwekkende wijze komt deze beschrijving ook naar voren in Jesaja 40-55. Deze Knecht des Heeren wordt uitgezonden om de stammen van Jakob terug te brengen en een Licht te zijn voor al de volken (Jes. 42:1-7, 49:5-6). Deze Knecht des Heeren is de Heere Jezus Die kwam om te dienen en Zijn leven te geven als een rantsoen voor velen (Hand. 8:8:26-40).
TOEPASSING – Een christen werkt om te leven, maar leeft niet om te werken. Geeft uw werk u de grootste voldoening? Wie/wat dan wel?
Wat betekent dit?
Arbeidsvreugde
Door te werken, of dit nu betaald of onbetaald is, dient men de Schepper en de naaste. Een mens mag zijn dagen niet doorbrengen in ijdelheid en luiheid. In 2 Thessalonicenzen stelt de apostel Paulus daarom dat iedere christen getrouw zijn werk moet doen en zijn eigen (verdiende!) brood moet eten. In 1 Timotheüs 5:8 onderstreept de apostel dat wie niet voor zijn familieleden wil zorgen, het geloof verloochent en erger is dan een ongelovige. De man dient, voor zover als mogelijk, als hoofd van het gezin voor inkomen te zorgen. Met dit inkomen kan hij ook de kerk en de armen ondersteunen (Spr. 14:31). De talenten, de energie en het werk zelf zijn gaven van God. Hiervan mag met vreugde uitgedeeld worden. Werken geeft voldoening, omdat de mens naar Gods beeld schapen is. Toch kan alleen Christus het hart ten diepste voldoening geven. Hij heeft als de lijdende Knecht des Heeren de opdracht van Zijn Vader volkomen volbracht. Daarom is de ‘grootste’ van Christus’ volgelingen, een dienaar van allen (Mat. 23:11). Deze dienstbaarheid aan God en de naaste geeft ware arbeidsvreugde (1 Pet. 2:16). Niet voor niets eindigt de Bijbel met een uitzicht op een tijd waarin de HEERE volmaakt en zonder zonde gediend zal worden. ‘En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen’ (Openb. 22:3).
TOEPASSING – Werken, dienen en uitdelen zijn in de Bijbel altijd verbonden met elkaar. Is dit aan u te merken op de werkvloer en bij uw klanten? Bent u zelf al een ‘ANBI’ (Algemeen Nut Beogende Instelling) geworden omdat u uitdeelt aan een ieder die het minder heeft? (Jes. 1:17, Luk. 6:35)
