À Brakelkring, avond 7

Door: C.A.A.M. Schulenburg-Heijboer

Hoofdstuk 18 De godheid, menswording en vereniging van de twee naturen in de ene Persoon van onze Heere Jezus Christus
 
Dat Christus de waarachtige, eeuwige God is, blijkt uit:

1. Het feit dat Hij God wordt genoemd: Ps. 45:8: “Daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd”. Dat Die, ‘o God’, de Heere Jezus is, blijkt uit: Hebr. 1:8,9: Maar tot de Zoon (zegt Hij): Uw troon, o God! Is in alle eeuwigheid… Daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd’.
2. Zijn Goddelijke eigenschappen: Eeuwigheid: Micha 5:1: Uit u (Bethlehem) zal Mij voortkomen, die een Heerser zal zijn in Israël; en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid; Alwetendheid: Openb. 2:23: … dat Ik het ben, Die nieren en harten onderzoek; Almacht: Openb. 1:8: De Almachtige.
3. Zijn werken: Die hemel en aarde geschapen heeft, Die alles onderhoudt en regeert, Die door Zichzelf wonderen doet, Die de mens wederbaart, Die de doden opwekt.
4. Zijn goddelijke eer: Wie als de Vader moet worden geëerd, in Wiens Naam men moet worden gedoopt, Wie men moet aanbidden, in Wiens Naam men moet geloven, op Wie men moet vertrouwen, Die is de Waarachtige God.

De Heere Jezus is niet alleen waarachtig en eeuwig God, maar Hij is ook waarachtig mens, en mens uit mens.
 
1. Hij wordt dikwijls mens genoemd (Rom 5:15: Die daar is van één mens Jezus Christus).
2. Hij had een echt menselijk lichaam en een echte menselijke ziel.
3. Hij was aan allerlei aandoeningen en beroeringen onderworpen, maar zonder zonde.
4. Hij is mens uit mens.

Bewijs 1: Uit teksten uit het Oude Testament. Gen. 3:15. Ik zal vijandschap zetten tussen u, en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad, en tussen haar zaad; dat zal u de kop vermorzelen.
Bewijs 2: Uit teksten van het Nieuwe Testament. Gezegend is de vrucht van uw schoot (Luk. 1:42). Christus, mens uit mens zijnde, is uit de “maagd Maria” geboren. Jes. 7:14: Ziet een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoon baren. Dit is vervuld (Matth. 1, Luk 1 en 2).
 
Zo hebben wij gezien dat de Heere Jezus waarachtig God, de Zoon van God is, en dat Hij waarachtig mens uit mens is. Dat Hij heilig mens is, zonder zonde, is niet nodig te tonen, omdat Hij zo door allen erkend is. De engel noemt Hem “dat Heilige” (Luk. 1:35). Petrus en Johannes noemen Hem “het Heilig Kind Jezus”(Hand. 4:30).

Verder is Hij ‘waarachtig God en mens in één Persoon”. Dit blijkt uit vele nadrukkelijke plaatsen, waarin die twee naturen samengevoegd en van een en dezelfde Persoon genoemd worden, zoals in Rom 1:3-4: Van Zijn Zoon, (Die geworden is uit het zaad van David naar het vlees), Die krachtig bewezen is te zijn de Zoon van God’.

Dezelfde Christus heeft goddelijke en menselijke eigenschappen en werkingen. Christus is eeuwig, almachtig, alwetend, heeft de wereld geschapen, onderhoudt en regeert alles. Christus heeft lichaam en ziel, is in de tijd geboren, heeft geleden, is gestorven. Zo is dus Jezus Christus God en mens in één Persoon. Deze vereniging is geschied door aanneming (Fil. 2: 6,7 en Hebr. 2:16). Omdat de menselijke natuur, die zelf geen bestaan heeft en van haar eerste ogenblik bestaan heeft door het bestaan van de Zoon van God, waarmee zij ondeelbaar en onafscheidelijk verenigd is en blijft, zo is het dan duidelijk dat in Christus wel twee naturen zijn, maar geen twee personen, een goddelijk en een menselijk, maar alleen één, namelijk één goddelijk Persoon.

De vereniging van de twee naturen in één Persoon heeft drie gevolgen, te weten:

1. Mededelingen van gaven en eer: Door deze vereniging heeft de menselijke natuur van Christus een grote waardigheid verkregen boven alle schepselen, omdat zij het lichaam en de ziel is van de Zoon van God, wat niemand deelachtig is dan de natuur van Hem. Ook heeft zij daardoor ontvangen buitengewone mate van Geest, van wijsheid, van heiligheid, en andere gaven.
2. Mededeling van eigenschappen: De vereniging van de twee naturen in Christus is geschied zonder verandering, zonder vermenging, zodat iedere natuur haar eigenschappen heeft behouden. De Persoon Christus is in de volheid des tijds geboren, is op de ene plaats, en niet gelijk op een andere, weet niet alle dingen, had alle menselijke hartstochten zonder zonde, hongerde, dorstte, leed, stierf, omdat Hij mens was.
3. Mededeling van werk en ambt: Omdat beide naturen persoonlijk verenigd zijn, werkt niet iedere natuur op zichzelf, maar is het werk van de Persoon.

Christus is naar beide naturen Middelaar. Niet alleen naar Zijn menselijke, maar ook naar zijn Goddelijke natuur. Hier zijn verschillende bewijzen vanuit de Bijbel voor te noemen:
 
Bewijs 1: Omdat de Goddelijke natuur de Persoon is, en zo het eerste begin van het werk van de verlossing, niet alleen door de menswording met betrekking tot het Middelaarsambt, werkende met het oog op Zijn kerk, maar ook in de menswording.
Bewijs 2: Het Middelaarsambt vereist die beide naturen en haar werkingen, zoals dit getoond is. De Goddelijke natuur moest de menselijke natuur ondersteunen en uit de doden opwekken. Moest de waardigheid en kracht aan het lijden toebrengen, alsook de volbrenging van de wet. Moest alles daadwerkelijk toepassen, en de Zijnen verlossen van het grootste kwaad, en hun het hoogste goed deelachtig maken.
Bewijs 3: De Schrift brengt het Middelaarsambt wel uitdrukkelijk tot de Goddelijke natuur. Bijvoorbeeld 1 Kor 2:8: Zo zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben.

Deze verborgenheid moet men nauwlettend beschouwen om de Goddelijke volmaaktheden daarin te zien.

1. In eeuwigheid zal dit wonderwerk noch door engelen noch door mensen begrepen en doorzien worden, maar het zal altijd blijven tot een ondoorzienlijke verwondering.
2. Hierin openbaart zich de onfeilbare waarheid van God. Zoals Hij het gezegd heeft, zo heeft Hij gedaan. Hier is de belofte in het paradijs vervuld: Gen. 3:15: Het zaad der vrouw zal de slang de kop vermorzelen.
3. Hier is dat grote werk van God, waar bij uitnemendheid de wijsheid uitblink, goedheid, almacht, barmhartigheid en heerlijkheid van God. Een zondaar opnieuw tot de heilige God brengen en dat door bewijzen van Zijn allerzuiverste rechtvaardigheid, en dat door een Persoon, Die tegelijk God en mens is, en dat door zulk lijden, en de zondaar door zulke en zulke wegen te leiden tot zulk een onvoorstelbare zaligheid, ja, dat is wijsheid, dat is goedheid, dat is macht.
 
De beschrijving van de menswording van Christus moet ook een blijde dankbaarheid tot God in ons verwekken, en een verwelkoming van de Heere Jezus in onze natuur. Dit geeft de engel die de boodschap bracht te kennen, zeggende tot de herders: “Ik verkondig u grote blijdschap, die voor het gehele volk wezen zal” (Luk. 2:10). Als onze ziel ergens blij over kan zijn, dan moet zij zich over dit grote wonderwerk van God verblijden.

Kom dan, erken Hem als uw Heere: “Kus de Zoon” (Ps. 2:12). “Omdat Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neer,” Ps. 45:12. Onderwerp u aan Hem, zie Hem naar de ogen, vrees Hem, dien Hem en stel Hem u voor als het enige en volmaakte Voorbeeld en wandel in Zijn voetstappen, 1 Petr. 2:21.

Zoals men met de Heere Jezus moet omgaan als waarachtig God in ontzag, eerbied, vrees, vertrouwen, aanbidden, zo mag en moet men ook met Hem verkeren als mens, als zijnde onze Broeder. “Want Hij schaamt Zich niet ons broeders te noemen” (Hebr. 2:11).

Hoofdstuk 19 Over de drie ambten van Jezus Christus en in het bijzonder over Zijn Profetisch ambt

De Zaligmaker Jezus wordt doorgaans met de bijnaam ‘Christus’ genoemd. De Zaligmaker was in het OT beloofd onder de naam ‘Meschiach’. De Grieken vertalen het met ‘Christos’. In onze taal zeggen wij: Gezalfde. Deze benaming is afkomstig van het gebruik in het OT.
 
Dit zalven geeft twee zaken te kennen:

1. Verordinering of bestemming. Christus is niet van Zichzelf tot het middelaarsambt gekomen, Christus heeft Zichzelf niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Hij is daartoe door de Vader bestemd en geroepen en Hij is daartoe in de Doop ingehuldigd.
2. Bekwaammaking. Deze bestaat in de vereniging van de twee naturen in één Persoon, zonder welke Hij geen Middelaar kon zijn. Zoals personen in het OT als voorafschaduwingen van Christus gezalfd werden, namelijk Profeet, Priester en Koning, zo was het noodzakelijk dat Christus ook die drie ambten had en bediende, opdat Hij zo bekwaam was drieërlei ellende van de mens weg te nemen, namelijk de blindheid door Zijn Profetisch ambt, de vijandschap met God door Zijn Priesterambt, en de onmacht door Zijn Koninklijk ambt.

Het Profetisch ambt
Dat Christus een Profeet is, blijkt uit de voorzegging en uit de vervulling. Als Profeet was Hij beloofd: Deut. 18:15 : Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broeders, als mij, zal u de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen. In de omwandeling van de Heere Jezus op aarde stelde de Heere Zich voor als profeet.
 
De bediening van profeten bestond erin:

1. Dat zij rechtstreeks van God de openbaring van de verborgenheden ontvingen. Joh. 5:20: De Vader heeft de Zoon lief, en toont Hem alles wat Hij doet.
2. In de verkondiging en uitleg van het Woord van God. Zo heeft de Heere Jezus ook de wet gegeven tot een leefregel voor Zijn volk, die wet verklaard, van valse uitlegging en verdraaiing gezuiverd, de overtreders bestraft en een ieder tot gehoorzaamheid opgewekt en vermaand.
3. In het voorzeggen van toekomstige dingen. Christus heeft niet alleen voorzegd wat Hemzelf zou moeten overkomen tot zaligheid van Zijn uitverkorenen, maar ook wat en wereld en kerk zou overkomen, en hoe het daar toegaan zou tot op de dag des oordeels.
4. In de bevestiging van de openbaring door wonderen. De Heere Jezus heeft Zijn leer door wonderen bevestigd, waarvan de Evangeliën vol zijn, zodat de schare zei: ‘Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die, welke Deze gedaan heeft?’
 
Dit profetisch ambt heeft Christus bediend in het OT door middel van Zijn profeten, in Zijn omwandeling op aarde en na Zijn hemelvaart, door Zijn apostelen, herders en leraren. En omdat zij Zijn boden zijn, die Zijn Naam prediken, zo wil de Heere Jezus, dat men naar hen horen zal net als naar Hem: Wie u hoort, die hoort Mij, en wie u verwerpt, die verwerpt Mij (Luk. 10:16).

De wijze van bediening van het profetisch ambt is inwendig en uitwendig
Uitwendig bedient Christus het profetisch ambt door het Woord, geschreven, gedrukt en door Zijn dienaren gepredikt. Inwendig bedient Christus het profetisch ambt, als Hij door Zijn Geest de zielen bestraalt met Zijn wonderbaar licht. En schijnt in de harten om “verlichting der kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus te geven” (1 Pet. 2:9). Hieruit zien wij het verschil tussen alle andere profeten en deze grote Profeet: Zij waren alleen slechts zondige mensen en konden het niet meer dan uitwendig aan het oor prediken.
 
Is Christus profeet, ja, zo een als boven is getoond, kom dan blindgeborenen, kom onwetenden, die nog geheel vervreemd bent van het leven Gods, door de onwetendheid die in u is. Kom, ook u, die wel enig licht gewaar wordt (…). Kom, u die in bedwelming en geestelijke duisternis geraakt bent, zodat u weet, een kracht en beweging heeft tot warmte, troost, blijdschap en godzaligheid. Kom, allen die begerig bent naar kennis van God en om op te groeien in de kennis van de Heere Jezus Christus. Kom tot deze Profeet en vraag dat Hij u leert, en luister aandachtig naar Zijn onderwijzingen.

Wie geen kennis heeft van de goddelijke verborgenheid, die kan niet geloven. U weet dat er niemand zonder bekering in de hemel komen zal (Joh. 3:5). Zonder kennis nu, is er geen bekering. Het eerste dat zich in de wedergeboorte voordoet is kennis. U weet dat wie God en Christus niet lief heeft, vervloekt is. Zonder kennis kan niemand God, Christus liefhebben, want niemand heeft lust of verlangen naar het onbekende. U weet dat niemand zalig kan worden, die God niet dient. Zonder kennis nu kan niemand God dienen. Onwetendheid is een oorzaak van alle zonde. Onwetendheid weert alle genade van de mens en brengt hem in de eeuwige verdoemenis. En als u enigszins het licht hebt, weet u dan niet door ondervinding dat uw ongelovigheid, dat uw schrik en vreesachtigheid en uw droefheid uit onwetendheid ontstaat? Voeg dit alles bij elkaar en u schrikt van uzelf. Laat het u bewegen om tot deze Profeet te gaan, opdat Hij u leert en u, verlicht zijnde, in het licht mag wandelen.

Als u de aard van het licht en de zaligmakende kennis aanziet, zal het u aanzetten om door deze Profeet onderwezen te worden. Want het is bijzonder verheugend (Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid, en al haar paden vrede, Spr. 3:17); de zuivere kennis heiligt krachtdadig (En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken, Joh. 8:32); Zij geeft een vastigheid in het geloof (Totdat wij zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods… Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met alle wind der leer, Ef. 4:13,14); Zij is de wet tot de zaligheid (Verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht, Ps. 16:11).

Wie zal u leren? U kunt het zelf niet. Zult u van uw duisternis verlost worden en tot het geestelijk licht komen, dan moet de Heere Jezus dit doen. Deze kan, en wil, en doet het aan allen die daarom tot Hem komen. Hij nodigt een ieder, zeggende: “Wie is onverstandig? Hij kere zich herwaarts; tot de verstandeloze zegt Hij: Komt.. (Spr. 9,4,5)

De onwetenden worden bestraft. Onbekeerden, keer nu eens tot uzelf in. Hoelang is deze Profeet bezig geweest met u te onderwijzen? Hoeveel leraren heeft Hij niet tot u gezonden? Hoe menig aanrakingen heeft u gevoeld (…) Let eens met aandacht op deze ene plaats, ik zou willen dat het zich in uw hart vastzette: “Ziet toe, dat gij Hem, die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die Hem verwierpen, die op aarde Goddelijke antwoorden, gaf, veel meer (zullen) wij niet (ontvlieden), zo wij ons van Hem niet afkeren, Die van de hemelen is (Hebr. 12:25).

Een ieder wordt opgewekt om naar deze Profeet te horen; want Hij is God Zelf en door de Vader gezonden. Hij leert verborgenheden op een vriendelijke wijze. “Heden zo gij Zijn stem hoort, verhard uw hart niet (Ps. 95: 7,8). Verloochen uw eigen verstand en zet u als onwetende aan Zijn voeten, kom met een gehoorzaam hart, luister met aandacht en met een opmerkend hart niet alleen naar de zin van het Woord, maar ook op iedere verlichting en beweging van de Heilige Geest door het Woord, en naar het Woord. Kom ootmoedig biddend tot deze Profeet, dat Hij u leren en leiden wil. Wees bovendien bezig in het lezen van het Woord, dat de stem is van de Profeet, en het horen van de prediking en catechisatie, en in het overpeinzen van het gelezene en het gehoorde. Wees toch vooral zorgvuldig en waakzaam, om terstond te doen wat men geleerd heeft.
 
Als iemand zo door de Heere Jezus als Profeet onderwezen is, dan betaamt het hem de Heere Jezus ook enigszins in Zijn profetisch ambt gelijkvormig te worden, omdat de gelovigen naar Christus christenen genoemd worden, omdat zij Zijn zalving deelachtig zijn.

De gelovigen zijn profeten, om de verborgenheden van het Evangelie duidelijker te verstaan, maar ook om deze aan anderen te openbaren. De gelovige moet bedenken dat hij hiervan ook rekenschap moet geven. Er worden aansporingen gegeven om dit te doen: De liefde tot de eer van Christus en de liefde tot de kostbare zielen moet u tot het werk dringen. Indien een ieder zijn werk daarin deed, wat zou er een zegen over de kerk zijn. De Heere zal over hen die zo werken Zijn zegen vermenigvuldigen.

De natuur wil dit niet graag. Zij zoekt verschillende uitvluchten die à Brakel uitgebreid beschrijft en weerlegt:

- Men zal zeggen: Ik heb geen bekwaamheden daartoe. Ik antwoord: al doende leert men.
- Zegt u: ik weet zelf niet veel, en heb het nodig nog onderwezen te worden. Ik antwoord: (…) als u drie woorden kent, leer er dan een ander twee van.
- Uitvlucht: Mijn woorden hebben geen ingang (…). Ik antwoord: de vrucht van uw woorden komt niet van u. De vruchteloosheid zal niet op uw rekening komen, maar uw getrouwheid.
- Uitvlucht: Ik ben zondig, en men ziet mijn gebreken, daardoor ben ik niet in staat ook maar iets tot stichting te doen (…). Ik antwoord: Zal iemand zo lang wachten met profeteren totdat hij zonder zonde, of ook zonder kennelijke misdaden is, dan zal er over de gehele wereld een stilzwijgen zijn, en zal men Christus niet horen verkondigen.
- Uitvlucht: Ik schaam mij over geestelijke zaken te spreken, ja, zelfs tegen mijn kinderen, tegen die aan mij ondergeschikt zijn. Zie toe dat Christus Zich over u niet schaamt. Als ooit de schaamte u overmant, zet des te heftiger door en geef niet toe aan de schaamte.

Andere hindernissen zijn luiheid en het zoeken van eigenbelang. Lees veel in het Evangelie, met dat doel om u Christus als een voorbeeld te stellen. Begin met die mensen, voor wie u geen vrees hebt, men moet zich voegen naar de gelegenheden en met moet vóór alle dingen oppassen voor trotsheid en schoolmeesterachtigheid, anders is de stichting weg. Men moet veel bij zichzelf bidden, zowel voor men begint als terwijl men bezig is, om bekwaamheid voor zichzelf en om vrucht voor anderen. En als het werk gedaan is, moet men zijn hart weer tot de Heere verheffen met dankzegging en verootmoediging.

Hoofdstuk 20 Over het Hogepriesterambt van Christus

Het is belangrijk om het ambt van hogepriester te onderzoeken, om zo de weg te kennen, waardoor de mens met God verzoend wordt.
 
Een priester is hij die “uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God (te doen zijn), opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden”. (Hebr. 5:1).

De Heere Jezus is Hogepriester, niet alleen in naam, maar in werkelijkheid. Dit blijkt uit (1) de nadrukkelijke benaming. Bijvoorbeeld Hebr. 2:17: ‘Waarom Hij in alles de broeders gelijk moest worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen, die bij God (te doen waren), om de zonden van het volk te verzoenen. (2) Al de daden van een priester worden Hem toegeschreven, zoals offeren en bidden. (3) Omdat Christus het tegenbeeld is van de priester van het OT, en die voorbeelden terecht priesters genoemd waren, veel meer is dan Christus het tegenbeeld, het lichaam, terecht een Priester genoemd.

Christus is niet alleen Priester in de hemel, na Zijn hemelvaart, maar ook op aarde bediende Hij het priesterambt. Dit blijkt uit:

1. Christus heeft op aarde als Hogepriester Zichzelf geofferd.
2. Hij is door en met Zijn bloed, op aarde geofferd, in de hemel ingegaan, zoals de hogepriester met het bloed van de beesten inging in het heilige der heiligen. Hebr. 1:3: “Nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelf teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter(hand) der Majesteit in de hoogste hemelen”.
3. Ook heeft Christus het tweede deel van Zijn Hogepriesterlijke bediening, namelijk het voorbidden, beoefend toen Hij op aarde was, zoals te zien is in het Hogepriesterlijk gebed (Joh 17).

Christus priesterambt is voortreffelijker dan het priesterambt van Aäron: De Levitische priesters waren uit de stam van Levi, Christus uit de stam van Juda; Zij waren slechts mensen, maar Christus is ook God; zij waren alleen priesters, maar Christus is ook Koning; zij waren zondaars en hadden het nodig eerst voor hun eigen zonden te offeren, maar Christus was heilig, onschuldig en heeft Zichzelf alleen voor de zonden van de Zijnen opgeofferd; etc.

Het Hogepriesterambt heeft twee doelen, namelijk: offeren en bidden. In hoofdstuk 22 zal over het offeren uitgebreider worden gesproken. Het voorbidden is het tweede deel van Zijn Priesterambt (Die ook voor ons bidt, Rom. 8:34; Alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden, Hebr. 7:25).

De voorbede is noodzakelijk
Hij bidt om (a) alles wat Zijn uitverkorenen hier in dit leven nodig hebben om de weg naar de hemel te bewandelen, namelijk de Heilige Geest, Die hen verlicht, troost en heiligt. (Joh. 14:16-17: Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, namelijk de Geest der waarheid.) en (b) Hij bidt voor hen om het volkomen bezit van de zaligheid na dit leven. (Joh. 17:24: Vader! Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.)

De redenen voor de noodzaak van het bidden: Gods rechtvaardigheid liet het niet toe dat de mens tot Hem, en Hij tot de mens naderde dan door een voldoenende Borg; De verachte hoogheid van God stond niet toe dat Hij of tot de mens of ook tot de Borg ging, maar de Borg moest tot Hem komen om Hem het losgeld thuis brengen, en daar voor Zijn aangezicht neerleggen. Ook wil God in het behouden van de zondaar Zijn vrije genade, zowel ten opzichte van de mens zelf als ten opzichte van het geven van de Borg, vertonen en altijd erkend hebben.

Daarom: De toepassing van de offerande van Christus moet geschieden langs de weg van en door voorbidding.

Daarnaast, Christus is Borg en kon van Zijn borgtocht niet ontslagen worden zolang Hij de Zijnen niet daadwerkelijk in het bezit van de zaligheid gesteld had. Het voor de uitverkorenen plaats te bereiden en hen in de zaligheid te brengen, moest geschieden door voorbidden. Ook wil de Heere dat erkend wordt dat de Heere Jezus nog voor hen ten goede werkt en dat zij door Hem tot de troon komen. Opdat zij allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren (Joh. 5:23).

Het gedurig verschijnen voor de troon is ook nodig voor de uitverkorenen, opdat er geen gedachte aan de zonde is. Zo zal God hun zonden en hun ongerechtigheden geenszins meer gedenken; en ook opdat de toorn van God om het dagelijks zondigen niet op zou komen, is het nodig dat de voldoening gedurig daar vertoond wordt door de Borg.

De wijze waarop Christus bidt. (1) Hij staat bij de troon niet als een vriend, die een goed woord voor hen spreekt, maar als Borg, als Een Die het op Zich genomen heeft voor de Zijnen de zaligheid volkomen te bewerken. (2) Zijn voorbidden bestaat in Zijn verschijning in het Heiligdom, voor het aangezicht van de Vader, met Zijn bloed, “dat betere dingen spreekt dan Abel” (Hebr. 12:24). Het bestaat in de vertoning van de kracht van Zijn lijden en sterven. (3) Het bestaat in de krachtige wil, waardoor Hij volgens het verbond alle beloften voor de Zijnen eist, zowel in dit leven, als in het toekomende. (4) Het voorbidden bestaat in het voorspreken en het bepleiten van de zaak van Zijn uitverkorenen tegen alle beschuldigingen die tegen hen ingebracht kunnen worden. En (5) het bestaat in het tonen van de gebeden van Zijn kinderen, door de Geest van de genade, en gebeden, gedaan in Zijn Naam.

De kracht van de voorbede
1. De rechtvaardigheid van de zaak. Hij verschijnt met Zijn betaald losgeld voor de Zijnen, dat zo volmaakt is dat er geen stuiver aan ontbreekt. “Hij heeft de reinigmaking van onze zonden door Zichzelf teweeggebracht” (Hebr. 1:13).
2. Dit blijkt ook uit de betrekking die er is tussen God en de uitverkorenen, als vader en kinderen. De Heere Jezus bidt voor diegenen die door de Vader bemind zijn met een eeuwige liefde, die Hij tot Zijn kinderen heeft aangenomen.
3. Het blijkt ook uit de Persoon Zelf, Die Voorbidder is. Deze is de grote Hogepriester. Groot is Hij in Zijn Persoon omdat Hij eenswezens is met de Vader.

De algenoegzaamheid van de voorbede. Dit blijkt uit 1 Tim. 2:5: “Want daar is één God, daar is ook één Middelaar Gods en der mensen, de mens Christus Jezus”.

Het Priesterambt van Christus verplicht ons tot twee zaken: Om Hem als Priester te gebruiken en vervolgens om door gemeenschap aan Zijn zalving, volgens onze naam als christenen, ook geestelijke priesters te zijn, op een wijze die ons past.

Men moet Christus als Hogepriester gebruiken, zowel ten opzichte van Zijn offerande, als Zijn voorbidden.
 
Verfoei uzelf om de vuiligheid en walgelijkheid. Zie levendig de haat en toorn van God tegen de zondaar en erken dat die niet weggenomen kan worden dan door het volkomen dragen van de verdiende straf. Een ieder die zo omtrent zijn zonden gesteld is, moet tot Christus komen, Hem erkennen als het volkomen Losgeld, als het enige Zoenoffer, en als de meest volmaakte Hogepriester. Men moet in de Heere Jezus als Middelaar niet staan blijven, maar door Hem gaan tot de Vader.

Hoe gaat men door Christus tot God?
Men neemt die aangeboden losprijs aan als zijn genoegzame en volkomen voldoening, en Zijn volmaakte vervulling van de wet als zijn gerechtigheid, men vertoont dat aan de Vader en vraagt God “door de opstanding van Jezus Christus” (1 Petr. 3:21): Zijn mijn zonden door dat lijden en sterven niet betaald? Is uw rechtvaardigheid niet voldaan? Ben ik nu met U niet verzoend? Heb ik nu geen vrede met U? Men neemt uit kracht van die offerande al de beloften, die in Christus ja en amen zijn, als aan zich gedaan. Dat God nu onze Vader is, en dat wij Zijn kinderen zijn, en zo noemt men God door het geloof: Abba, Vader. Zo gaat men verder, en verzoekt in de Naam van Christus alles, wat onze ziel begeert: verlichting, vertroosting, heiligmaking en bewaring. En ook alles wat men naar het lichaam graag had: verlossing van kruis, gezondheid, voorspoed, en men gelooft dat God, onze barmhartige Vader, ons verhoort en ons zoveel geven zal, als men nodig heeft. Daar rust men in. Men is in alles weltevreden, en dankt God in alles, omdat het van onze Vader in liefde en tot ons bestwil komt en komen zal.

De voorbede van Christus geeft grote sterkte in het gebed. Als men opmerkt en gelooft dat ieder gebed, iedere zucht, ieder opzien naar de hemel om de Geest en genade, een vrucht is van Zijn voorbede, waardoor een ieder gelovige de Heilige Geest ontvangt. Dit geeft ook troost tegen alle ellende, zowel lichamelijk als geestelijk. Indien men gelooft dat Christus zodanig is als Hij is, waarom zou men dan niet tot Hem zijn toevlucht nemen, en toevlucht nemende, waarom zal men dan niet geloven dat Hij medelijden met ons zal hebben, en ons zal aannemen en de begeerten van ons hart geven? De Heere Jezus, die nu in de hemel is, heeft medelijden, niet alleen als God, op een manier die aan God eigen is, voortkomend uit de eeuwige en oneindige liefde, waardoor Hij de droevige en zondige ellende van Zijn kinderen aanziet en ter harte neemt, en gevoelig en in staat is hen te helpen, maar Christus lijdt nu ook als mens mee, opdat Hij medelijden zou kunnen hebben.

De gelovigen worden opgewekt om geestelijke priesters te zijn.

Gelovigen moeten (1) Tot God naderen, zo moet onze wandel in de hemel zijn (Fil. 3:20); (2) Wij moeten van al het aardse afzien, maar de HEERE tot Deel hebben, zoals de priesters geen erfenis hadden in Kanaän; (3) Zij moeten bezig zijn met offeren, de oude mens moeten zij doden; hun gebeden moeten zij offeren; van hun goederen moeten zij de Heere offeren met milddadig te zijn aan de armen en zichzelf moeten zij aan God opofferen: hart, tong, daden, en zeggen: Heere! Zie hier ben ik. Ik geef mij geheel aan Uw dienst over, ik ben Uwe, en wat ben ik, ik zal het voor U zijn, ik offer mijzelf aan U op tot een dankoffer. Tot slot moet de gelovigen, als het nodig is, zijn leven voor de Heere opofferen.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22