Beknopte theologie van Éfeze

De christelijke gemeente in Éfeze is gesticht door de apostel Paulus:
In dezelfde tijd waarin Paulus Kolossenzen en Filemon schreef, stelde hij ook een algemene brief op aan de christenen in het zuiden van de Romeinse provincie Azië. Er zijn uitleggers die menen dat Paulus Éfeze uitkoos, omdat deze stad de belangrijkste in de regio was met de grootste christelijke gemeente.[1] Deze brief kon dan vervolgens doorgestuurd worden naar omliggende gemeentes, bijvoorbeeld naar Kolosse, Laodicea en Hierapolis. Veel van deze gemeentes waren door Paulus gesticht tijdens zijn bediening in Éfeze (Hand. 19:10). Hij was overigens niet de enige die in deze gemeentes heeft gearbeid. Ook Epafras en andere evangelisten hebben in deze regio gewerkt (Kol. 1:7, 4:12-13). 

Dat de Éfezebrief een algemene brief is, blijkt uit het feit dat er geen specifieke problemen of onderwerpen worden besproken waar zorgen of vragen over waren. In andere brieven van Paulus is dit wel het geval. Dit betekent echter niet dat de eerste lezers van deze brief geen zorgen of zonden kenden. De christenen in Éfeze hadden voor het overgrote deel een verleden van occultisme en afgodendienst. Het gevaar was levensgroot aanwezig dat hun achtergrond vermengd zou worden met het dienen van de levende God en Christus. Daarom roept Paulus de Éfeziërs krachtig op om hun vorige zondige praktijken achter zich te laten en te leven zoals Christus dat van hen vraagt. Hoewel Paulus’ woorden positief en bemoedigend zijn, zijn ze wel afsnijdend. De Éfezebrief is exclusief bedoeld voor de christelijke gemeentes en niet voor buitenstaanders. Sterker nog, sommige zaken zullen schokkend zijn geweest voor de overige inwoners van Éfeze. Een aanbidder van Artemis zal meewarig het hoofd hebben geschud over Paulus’ boodschap dat er maar één ware God is en dat de lokale religies verkeerd, ja, zelfs demonisch waren. Aan de andere kant zullen de joden van de lokale synagoge de claim dat Jezus God is als blasfemie hebben afgedaan. Hoewel Paulus niet bewust uit was op confrontatie, kon hij niet anders dan de geïnspireerde waarheid doorgeven. Daarin ligt voor de kerk anno nu ook een belangrijke boodschap. 

Hoewel de Éfezebrief een korte brief is, ze bevat minder dan 2.500 woorden, is ze van een ongekende schoonheid en diepgang. Er liggen veel praktische en geestelijke lessen in voor de kerk anno nu, zoals: goddelijke soevereiniteit en de menselijke wil, geestelijke strijd, de lofprijzing in de eredienst, geestelijke eenheid tussen de gelovigen, de rollen in het huwelijk, Gods heilsplan voor de kerk, het Evangelie in een heidense omgeving, het leven in een multireligieuze samenleving, het gebed en de voorbede in de gemeente en in het persoonlijk leven en het voortgaande werk van satan en de demonen.[2]

De apostel schreef de Éfezebrief terwijl hij al vijf jaar lang gevangen zat(!) Eerst twee jaar in Caesarea, daarna tijdens de reis over zee naar Rome (dit duurde bijna een jaar) en vervolgens zat Paulus twee jaar gevangen in Rome (Hand. M24:27, 28:11,30). Het kan goed zijn dat de christenen in Azië hierdoor ontmoedigd raakten. Om deze reden schrijft Paulus een brief om hen te bemoedigen en te vertroosten.[3] ‘Daarom bid ik, dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelke is uw heerlijkheid.’ (Éf. 3:13) Ondanks alle aanvallen van de boze zal de gemeente van Christus staande blijven omdat Hij voor hen zorgt. In Christus zijn de gelovigen een nieuwe schepping en dienen zij in eenheid en vrede te leven in deze wereld. 


5:1 Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen; 
5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekenden reuk. 
5:3 Maar hoererij en alle onreinigheid, of gierigheid, laat ook onder u niet genoemd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, 
5:4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen; maar veelmeer dankzegging. 
5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. 
5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. 
5:7 Zo zijt dan hun medegenoten niet. 
5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts
5:9 (Want de vrucht des Geestes is in alle goedigheid, en rechtvaardigheid, en waarheid), 
5:10 Beproevende wat den Heere welbehagelijk zij. 
5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. 
5:12 Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is schandelijk ook te zeggen. 
5:13 Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht
5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten
5:15 Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen. 
5:16 Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. 
5:17 Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij. 
5:18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; 
5:19 Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart; 
5:20 Dankende te allen tijd over alle dingen God en den Vader, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; 
5:21 Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods. 

Éfeze 5:1-2: Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen; En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekenden reuk. 

In deze Bijbelverzen wordt een groot heilsgeheim besproken. ‘Wees (imp.) navolgers van God!’ Deze woorden dienen ons gehele leven te typeren en te stempelen. De SV spreekt over navolgers van God. Het Griekse woord mimētēs kan ook vertaald worden met ‘imitator’. Dit betekent letterlijk: ‘nadoen’. Maar kan de apostel dit wel zeggen? Vraagt hij nu werkelijk aan zondige mensen zoals wij zijn, te midden van een ondergaande wereld, omgeven met verleidingen en aanvallen van de satan om ‘navolgers', ‘imitatoren’ van God te zijn?! Om hier antwoord op te geven dienen wij te kijken naar Gods Woord en naar de Heere Jezus. Dan leren wij dat Gods eigenschappen uit mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen bestaan. Zijn glorie, eeuwigheid en majesteit kunnen wij niet imiteren. Laat staan Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid. Deze eigenschappen behoren alleen tot God. Anders gezegd, wij worden niet opgeroepen om Gods onmededeelbare eigenschappen te imiteren. 

Er zijn ook eigenschappen van God die wel mededeelbaar zijn. Deze zijn moreel van aard. Bijvoorbeeld heiligheid. Daarom roept de Schrift ons ook op om heilig te leven. ‘Maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel; Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig.’ (1 Pet. 1:15-16) God is rechtvaardig. Dat moeten de gelovigen ook zijn. God is goed, liefdevol, genadig, barmhartig, geduldig, getrouw, vergevingsgezind, etc. Dit zijn allemaal mededeelbare eigenschappen van God, die de gelovigen moeten weerspiegelen in hun leven.[4]

Wij moeten de Heere in Zijn mededeelbare eigenschappen navolgen, imiteren. Dit gaat dus verder en dieper dan ‘goede mensen’ zijn. Maar waarom roept de apostel Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, de gelovigen hiertoe op? De reden staat er direct achter: omdat de gelovigen geliefde kinderen zijn. Dit kindschap van God is een verdere uitwerking van het begin van de Éfezebrief waar Paulus het volgende schrijft: ‘Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil’ (Éf. 1:3-5). Dit grote wonder wordt herhaald in hoofdstuk 2: Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods (Éf. 2:19). Geadopteerd in het huisgezin en de familie van God. Wat een wonder![5] Er is geen grotere eer dan om opgenomen te zijn in het huisgezin van God. Dit leven brengt ook een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Kunnen de mensen aan onze woorden en daden zien dat wij van een Ander zijn geworden? (Mat. 5:16,48, HC 1) Als wij de Heere hebben lief gekregen, dan gaan mensen dat aan ons zien. ‘Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander.’ (Joh. 13:35) 

In een mens die wordt wedergeboren, wordt in beginsel het beeld van Christus hersteld. Daarom roept Paulus de gelovigen in Éfeze ook op om de nieuwe mens aan te doen, ‘die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid’ (Éf. 4:24). Zij die een kind van God zijn geworden, moeten (en willen!) Hem ook navolgen en imiteren. ‘De gewilligheid die de Heere Zijn kinderen gaat leren, is geen slaafse gewilligheid, maar een kinderlijke gewilligheid. Deze gewilligheid is vrucht van het werk van Christus, Die in alles gewillig is geweest ten opzichte van Zijn Vader.’[6]

Maar het wonder wordt nog groter. Paulus spreekt over geliefde kinderen van God. De Heere kent de Zijnen naam voor naam. Hij zorgt voor hen en heeft zelfs hun haren geteld (Mat. 10:30). Zoals aardse ouders hun kinderen liefhebben en in hun hart meedragen en voor hen willen zorgen, gaat de liefde en zorg van de Heere hier een eeuwigheid bovenuit. Daarom moet de begeerte van het hart ook zijn om Hem lief te hebben en te eren. Niet voor niets is het liefhebben van de Heere boven alles en de naaste als onszelf de samenvatting van Gods heilige Wet (Luk. 10:27). 

Vanuit liefde wil een aards kind op zijn vader lijken. Hij probeert hem in alles na te doen. Met eerbied gesproken, dit geldt ook voor het geestelijke. Wie de Heere liefheeft wil leven tot Zijn eer en ziet niets liever dan dat Zijn Koninkrijk uitgebreid wordt. Maar niet alleen de prioriteiten worden veranderd, zelfs de mate waarin wij ons thuis voelen in deze wereld. Wie de Heere toebehoort wordt een bijwoner en vreemdeling op deze aarde. 

Hoe dienen wij navolgers te zijn van God? Door te wandelen, dat wil zeggen te leven, in liefde. De liefde van Christus voor zondaren en voor Zijn Vader die het voor de gelovigen mogelijk maakt om Gods voorbeeld te volgen.[7] Het is deze liefde tot God en de naaste, die ons leven dient te stempelen. De Heere doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mat. 5:45b). Dat wil zeggen dat Hij voor zondaren én voor vergeven zondaren zorgt. Daarom moeten Gods kinderen voor hun broeders en zusters zorgen én voor hen die dit niet zijn. ‘Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen.’ (Mat. 5:44) 

Met andere woorden, wie van genade heeft leren leven, weet hoeveel hem vergeven is en gaat anders om met hen die hem onrecht aandoen. Het liefhebben van vijanden is bovennatuurlijk, maar dat is nu precies de boodschap van Éfeze! Wie uit God geboren is (deze geboorte kent een bovennatuurlijke oorsprong), gaat Zijn beeld weer in beginsel weerspiegelen.[8]

Wij leven te midden van een zondige en ondergaande wereld. Te midden van deze giftige atmosfeer heeft de Heere Jezus Zijn Vader volmaakt nagevolgd. Hij gaf Zichzelf als een offerande en een slachtoffer. Zijn bloed werd vergoten voor vuile, onreine zondaren.[9] Bucer zegt hierover het volgende: ‘Niemand kan een grotere liefde openbaren dan Christus deed, want Hij stelde zijn leven voor ons zondaren en ondankbaren.’[10] Wie dit voor ogen houdt leert bidden om een vruchtbaar leven tot eer van God, tot een welriekende reuk (Éf. 5:2b). 

Éfeze 6:10-20: Nadruk ligt op vers 12: strijd tegen helse machten, sterke demonen en boze geesten. Nadruk op het woord: staan/staande blijven. 13: In de bozen dag slaat hier niet alleen op een toekomstig gevecht, maar het gaat hier over een gevecht wat nu plaats vindt. Maar weet u wat nu zo apart is aan dit gevecht? De vraag wie gaat winnen is niet van toepassing(!) Christus heeft al overwonnen! Schild: in het Grieks thureos: een groot schild in de vorm van een deur. 

Theologie van de Éfezebrief: 

Triniteit: Éfeze staat bekend als een Trinitarische brief. Het werk van de drie Personen van de Triniteit staat beschreven in maar liefst acht passages van de Éfezebrief (1:4-14,17, 2:18,22, 3:4-5,14-17, 4:4-6, 5:18-20). Ik geef u hier een korte samenvatting van. 

In het theologische deel van de brief (Éf. 1-3) leert Paulus dat de Drie-enige God geestelijke gaven aan de gelovigen schenkt, door uitverkiezing door de Vader (1:4-6), door het offer van de Zoon (1:7-12) en door het zegel van de Heilige Geest (1:13-14). 

In Éf. 1:17 geeft God, Die de Vader is van de Heere Jezus Christus, inzicht in Zijn heilsgeheimen door de Heilige Geest. Ook leert de Éfezebrief ons dat de drie Personen van de Triniteit betrokken zijn bij het geven van toegang van gelovige joden en heidenen tot God. Door het werk van Christus zijn de gelovigen uit de joden en de heidenen één in de Heilige Geest en hebben ze zo toegang tot de Vader (Ef. 2:18). 

Naast de initiatie (de totstandkoming) is ook de continuering van de geloofsgemeenschap tussen een mens en God het werk van de drie Personen van de Triniteit. Paulus spreekt in dit verband over God de Vader als Degene Die een mens herschept tot een heilige tempel. De verzoening van Christus is de hoeksteen van deze nieuwe tempel en door de Heilige Geest woont God in deze nieuwe woonstede (Éf. 2:22). 

In Éf. 3:4-5 bespreekt Paulus het heilsgeheim van God de Vader, Die het heil van Christus bekendmaakt door de Heilige Geest. Ook bidt Paulus tot de Vader of de Éfeziërs versterkt mogen worden door de Geest in het geloof in Christus (3:14-17). 

In het meer practicale gedeelte van de brief wordt het werk van de Triniteit ook genoemd (Éf. 4-6). Dit komt vooral naar voren in het gedeelte waarin Paulus de gelovigen oproept om één te zijn, want ze zijn één lichaam, hebben hetzelfde geloof en zijn allen gedoopt. Tot slot roept Paulus de, door de Heilige Geest vervulden, gelovigen op om God de Vader te danken in de Naam van de Heere Jezus Christus (5:18-20). 

Samengevat kan gesteld worden dat het werk van de Triniteit een hoofdthema is van de brief aan de Éfeziërs. Tot God de Vader richten de gelovigen hun gebeden, want Hij regeert over alle dingen. Door de Zoon kunnen de gelovigen tot de Vader bidden en de Zoon vervult het heilsplan van de Vader door de verzoening tot stand te brengen. De Heilige Geest verzegelt de gelovigen, woont in ze en bekrachtigt ze om staande te blijven in deze wereld. 

God de Vader: In de Paulinische brieven wordt veertig keer gesproken over God als Vader. De meeste verwijzingen naar God als Vader staan in de Éfezebrief (acht keer). God wordt de Vader der heerlijkheid en de Vader van de Heere Jezus Christus genoemd (Éf. 1:3,17). Hij is de Vader van de gelovigen op aarde en in de hemel en Hij is boven allen en door allen en in allen (Éf. 3:15, 4:6). Als Vader wil Hij genade en vrede uitdelen (Éf. 1:2, 6:23). De gelovigen prijzen Zijn heilige Naam, omdat Hij hen gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus (Éf. 1:3). In Christus zijn de gelovigen uitverkoren om geadopteerd te worden als kinderen van God, naar Zijn welbehagen (Éf. 1:5). 

Christologie: In Éfeze wordt het werk en de Persoon van Christus consequent geplaatst binnen het bredere kader van het heilsplan wat God de Vader uitwerkt. Hierin lijkt Paulus’ brief aan de Efeziërs op de brief die hij aan de Romeinen heeft gestuurd. Toch is de Romeinenbrief meer Theocentrisch qua inhoud en de Éfezebrief meer Christocentrisch. Dat blijkt wel uit het feit hoe vaak de woorden ‘in Christus’ in deze brief voorkomen.[11]

De combinatie van de woorden ‘in Christus’ staat maar liefst 35 keer in de Éfezebrief. Éf. 1:13 en 17 leren ons dat God de Vader is van onze Heere Jezus Christus. Dit betekent dat Christus onderscheiden is van de Vader en dat Hij de Zoon is van de Vader (4:13). Hij is de Geliefde (Éf. 1:6). Dit is een Messiaanse titel, die bevestigd werd bij Zijn doop (Mat. 3:17) en Zijn verheerlijking op de berg (Mar. 9). Hij is van eeuwigheid God, want Hij is van voor de grondlegging der wereld (1:4-5,10). Jezus is de Christus (Éf. 1:15, 4:20-21) en Heere (1:2-3,15,17, 3:11, 4:5, 5:20, 6:23-24) Die vlees is geworden, Die gestorven is aan het kruis (2:13,16, 5:2,25), Die opgewekt is uit de dood (Éf. 1:20), Die gezeten is aan de rechterhand van God in de hemel (1:20, 4:8), Die gaven geeft aan de gelovigen (4:7-13, verg. Ps. 68:19), Die ambtsdragers geeft aan de kerk (4:8-11) en hoop geeft aan de gelovigen (1:12, 2:12). 

Christus’ goddelijkheid wordt verder bevestigd door het feit dat Hij verzoening teweeg heeft gebracht (1:7, 2:13, 5:2,23) tussen God en gelovige joden en heidenen. In Christus vormen gelovige joden en heidenen een nieuwe eenheid (2:14-16). Christus is het Hoofd van de kerk en de Hoeksteen van de tempel waarin de Heilige Geest woont (2:20-22). De Heere Jezus heeft alles van Gods schepping onderworpen (1:22). Na Zijn hemelvaart is Christus verheven boven alles en iedereen en heeft God Hem macht gegeven over alles.[12] Hij is vol van Gods volheid, en deelt van deze volheid uit aan de kerk (1:23, 4:10). Christus bezit onbevattelijke rijkdom (3:8) en is met de Vader de Bron van genade (1:2,7-8). Redding van de zonde, verzoening met God en toegang tot de Vader zijn door Hem tot stand gebracht. 

Pneumatologie: Het Griekse woord voor ‘Geest’ is pneuma. Dit woord komt maar liefst twaalf keer voor in deze brief (1:13,17, 2:18,22, 3:5,16, 4:3,4,30, 5:18, 6:17,18).[13] Alleen in Éf. 1:13 wordt gesproken over de ‘Heilige Geest’ en in Éf. 4:30 wordt gesproken over de ‘Heilige Geest van God’.[14]

In de Éfezebrief staan drie zaken centraal, waarin de Heilige Geest telkens opnieuw een sleutelrol vervuld. Het eerste is het grote wonder dat de Heere joden en heidenen met Zich verzoend door het offer van de Heere Jezus Christus. Hierdoor worden joden en heidenen een nieuwe mensheid. Dit thema van de eenwording van jood en heiden wordt eerst in Éf. 1:11-14 beschreven en daarna verder uitgewerkt in 2:11-22, waarna het later weer wordt opgepakt in 3:1-13. In de hoofdstukken 4-6 wordt de christelijke gemeente opgeroepen om in deze eenheid samen te leven. 

‘Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werd van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, Die deze beiden een gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende; en opdat Hij die beiden met God in een lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren. Want door Hem hebben wij beiden den toegang door een Geest tot den Vader. Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods; gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.’ (Éf. 2:11-22) 

Het tweede thema van de Éfezebrief is Christus’ overwinning van de boze machten. Door de Heilige Geest mogen de gelovigen delen in deze overwinning. Net zoals de glorie van de HEERE de tabernakel vervulde (Ex. 40:34-35) en later de tempel (1 Kon. 8:11), woont de Heilige Geest in de nieuwe tempel, de gelovige, de nieuwe woonstede van God (Éf. 2:22). Hij is de Heilige Geest Die eens beloofd is (Éf. 1:13, Joel 2:28-29, Ez. 36:26-27, 37:14). De Heilige Geest openbaart de Persoon en het karakter van God (1:17) en Hij heeft de heilsgeheimen aan de apostelen en profeten geopenbaard (3:5). De Heilige Geest is ook Gods gesproken Woord, wat een wapen is tegen de aanvallen van de satan (6:17). De gelovigen worden door de Heilige Geest verzegeld en verzekerd dat ze uiteindelijk geheel verlost zullen worden (4:30). Ze worden opgeroepen om te bidden tot de Vader, door Christus in de kracht van de Geest (2:18, 6:18). Calvijn zegt hierover het volgende: ‘Nadat de gelovigen de geestelijke wapenuitrusting hebben aangetrokken, dienen ze te vechten door het gebed. Wij mogen hierin niet verslappen. Iedere neiging tot angst of zorgen moet afgewend worden door een hartelijke toewijding aan deze plicht. We moeten blijven bidden, hoewel we niet direct krijgen wat we verlangen. Als we ooit koud en slordig zijn in de gebeden, moeten we bedenken hoeveel van onze broeders moe zijn van de geestelijke strijd. Als onze harten niet van steen zijn, zal dit onze gebeden verlevendigen.’[15]

Het derde thema is de oproep in Éf. 4-6 om in ‘eenheid van de Geest’ te wandelen. ‘Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt; Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde; U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.’ (Éf. 4:1-3) Deze ‘eenheid des Geestes’ dient tot uiting te komen in de huisgezinnen (5:21-6:9), de kerkdiensten (4:1-5:20) en tussen christenen onderling (5:21-6:9). 

Deze bovenstaande thema’s laten duidelijk zien dat wij de Éfezebrief niet kunnen begrijpen zonder oog te hebben voor de centrale plek van de Persoon en het werk Heilige Geest in deze brief. Er is geen aspect van het christelijk leven op te noemen waar de Heilige Geest niet werkzaam is en die niet in deze brief genoemd wordt. De komst van de Heilige Geest is een vervulling van de belofte van het nieuwe verbond en duidt een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis aan. Hij is het teken en zegel dat de gelovige aan God toebehoort tot in alle eeuwigheid. Tegelijkertijd is de Heilige Geest ook het bewijs en de belofte dat de gelovige verheerlijkt zal worden. Het is deze Geest Die de gelovige kracht geeft om vol te houden en om samen met anderen God te loven en te prijzen in de erediensten. ‘Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens; Opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij, En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.’ (Éf. 3:16-19) 

Samen met de Heere Jezus bouwt de Heilige Geest de kerk (4:4). Hij zorgt voor eenheid tussen de gelovigen en geeft de gelovigen ware Godsvreze en aanbidding in het hart (4:3-4, 5:18-20). Het is deze derde Persoon van de Triniteit Die de gelovigen kracht geeft om staande te blijven in de geestelijke strijd en door Wie de gelovigen voor elkaar moeten bidden voor de verdere verspreiding van het Evangelie (6:17-18).[16]

Ecclesiologie: Het Griekse woord voor ‘gemeente’ is ekklesia. Dit woord komt negen keer voor in de Éfezebrief (1:22, 3:10,21, 5:23-25,27,29,32). Het woord refereert aan de universele kerk (met als mogelijke uitzondering van 3:10 waar zowel naar de universele als naar de lokale gemeente verwezen wordt). De gemeente wordt beschreven als een lichaam, wat kan groeien (4:16), beschermd wordt (5:25), geliefd en gevoed wordt (5:29) en wiens hoofd Christus is (1:22, 5:23-24). 

Naast de biologische beschrijving van de gemeente als lichaam, wordt de gemeente ook architectonisch beschreven, namelijk als een heilige tempel, waarvan Christus de hoeksteen is en waarin God door Zijn Geest woont (2:20-22). 

De gemeente wordt ook vanuit psychologische kant beschreven, als een ‘nieuwe mensheid’ (2:15, 4:13). 

Daarnaast wordt de gemeente ook sociologisch beschreven, namelijk als nieuwe familie, als de bruid van Christus (5:23-32), als twee groepen die verzoend zijn (2:11-22) en als een groep die in gevecht is met de geestelijke boosheden in de lucht (6:10-20). Uiteindelijk zal deze gemeente heilig en zonder vlek of rimpel tot Christus genomen worden (5:26-27). 

Christus heeft de gemeente lief en zorgt voor haar als een liefdevolle Bruidegom (5:25-32) en geeft haar begaafde mensen, zoals apostelen, profeten, evangelisten en leraren (4:11), zodat ze kan groeien in de kennis van Christus. De gemeente dient zich te verwonderen over de liefde van Christus en ook de medegelovigen lief te hebben. Calvijn zegt hierover het volgende: ‘Opdat de prediking van het Evangelie zou groeien en bloeien, heeft Hij deze als een schat aan de kerk in bewaring gegeven. […] Wie God als Vader heeft, moet de kerk dus als moeder hebben, en dat niet alleen ten tijde van de Wet, maar ook na de komst van Christus, volgens het getuigenis van Paulus, die leert dat wij kinderen van het nieuwe en hemelse Jeruzalem zijn’.[17]

Samengevat, de gemeente waarover de Éfezebrief spreekt, is primair de universele kerk en niet de lokale gemeente in Éfeze alleen. Dit blijkt ook uit het feit dat deze brief (zeer waarschijnlijk) een zogenaamde rondzendbrief was en ook door gemeenten buiten de stad Éfeze gelezen werd.[18]


Bibliografie 
Arnold, C.E. Ephesians. Exegetical Commentary on the New Testament. Michigan: Zondervan, 2010. 
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015. 
Bucer, M. De Brief Van Paulus Aan De Efeziërs. Kampen: De Groot Goudriaan, 2001. 
Calvijn, J. Institutie of Onderwijzing in De Christelijke Godsdienst, Vertaling: C.A. De Niet. Vol. 2, Houten: Den Hertog, 2009. 
Calvin, J. Commentaries on the Epistle of Paul to the Galatians and Ephesians. Michigan: Eerdmans, 2009. 
Fee, G.D. God's Empowering Presence: The Holy Spirit in the Letters of Paul. Peabody: Hendrickson Publishers, 1994. 
———. Pauline Christology: An Exegetical-Theological Study. Peabody: Hendrickson Publishers, 2007. 
Hellenbroek, A. Voorbeeld Der Goddelijke Waarheden, Uitgebreid. Utrecht: De Banier, 2008. 
Henry, M. Matthew Henry's Commentary, Acts to Revelation. 6 vols. Vol. 6, Peabody: Hendrickson Publishers, 2009. 
Hoehner, H.W. Ephesians: An Exegetical Commentary. Grand Rapids: Baker Academic, 2006. 
Lloyd-Jones, D.M. Darkness and Light: An Exposition of Ephesians 4:17-5:17. Ephesians Series. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2004. 
Moore, R.D. Adopted for Life: The Priority of Adoption for Christian Families and Churches. Wheaton: Crossway, 2015. 
Schreuder, A. Loflied Op Gods Welbehagen: Meditaties over De Brief Aan De Efeziërs. Apeldoorn: De Banier, 2008. 
Thielman, F. Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach. Michigan: Zondervan, 2005. 
Van Roon, A. De Brief Van Paulus Aan De Epheziërs. Nijkerk: Callenbach, 1976. 


[1] H.W. Hoehner, Ephesians: An Exegetical Commentary (Grand Rapids: Baker Academic, 2006), 79. 
[2] C.E. Arnold, Ephesians, Exegetical Commentary on the New Testament, (Michigan: Zondervan, 2010), 21-22. 
[3] F. Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach (Michigan: Zondervan, 2005), 393-94. 
[4] 16. Vr. Welke zijn de mededeelbare eigenschappen? Antw. Die worden gewoonlijk genoemd: Gods wetenschap, wil en macht, Zijn goedheid, genade, barmhartigheid en lankmoedigheid. 17. Vr. Waarom worden die mededeelbaar genoemd? Antw. Omdat er enige verre gelijkheid van is in de schepselen; hoewel ze ook, zoals zij in God zijn, oneindig en dus onmededeelbaar zijn. Bron: A. Hellenbroek, Voorbeeld der Goddelijke Waarheden, uitgebreid (Utrecht: De Banier, 2008), 20. 
[5] ‘The New Testament so repeatedly points all of us toward the Old Testament narratives, which are given, as Paul tells the church at Corinth, “as examples for us” (1 Cor. 10:6). It’s not just that these accounts show us something universal about human nature and God’s workings. It is that they are our story, our heritage, our identity. Those are our ancestors rescued from Egypt, wandering in the wilderness, led back from exile. They are our forefathers, and this is our family. Whether our background is Norwegian or Haitian or Indonesian, if we are united to Christ, our family genealogy is found not primarily in the front pages of our dusty old family Bible but inside its pages, in the first chapter of the Gospel of Matthew. Our identity is in Christ, so His people are our people, His God our God.’ Bron: R.D. Moore, Adopted for Life: The Priority of Adoption for Christian Families and Churches (Wheaton: Crossway, 2015), 32-33. 
[6] A. Schreuder, Loflied op Gods welbehagen: Meditaties over de brief aan de Efeziërs (Apeldoorn: De Banier, 2008), 92. 
[7] A. Van Roon, De brief van Paulus aan de Epheziërs (Nijkerk: Callenbach, 1976), 124. 
[8] M. Henry, Matthew Henry's Commentary, Acts to Revelation, 6 vols., vol. 6 (Peabody: Hendrickson Publishers, 2009), 571. 
[9] D.M. Lloyd-Jones, Darkness and Light: An Exposition of Ephesians 4:17-5:17, Ephesians Series, (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2004), 291-99. 
[10] M. Bucer, De brief van Paulus aan de Efeziërs (Kampen: De Groot Goudriaan, 2001), 184. 
[11] G.D. Fee, Pauline Christology: An Exegetical-Theological Study (Peabody: Hendrickson Publishers, 2007), 339. 
[12] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1809. 
[13] In Éf. 4:23 verwijst het woordje pneuma naar de menselijke geest die vernieuwd wordt door de werking van de Heilige Geest. 
[14] De woorden ‘de Heilige Geest van God’ komt in deze combinatie alleen voor in de Éfezebrief. 
[15] J. Calvin, Commentaries on the Epistle of Paul to the Galatians and Ephesians (Michigan: Eerdmans, 2009), 340-41. 
[16] G.D. Fee, God's Empowering Presence: The Holy Spirit in the letters of Paul (Peabody: Hendrickson Publishers, 1994), 660-61, 733. 
[17] Gal. 4:26: ‘Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder’. Bron: J. Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet, vol. 2 (Houten: Den Hertog, 2009), 213-14. 
[18] Hoehner, Ephesians: An Exegetical Commentary, 106-11.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22