Korte exegese Galaten 1-2:14

Groet: Paulus’ apostolische autoriteit (1:1-5) 

1:1 Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), 2 En al de broeders, die met mij zijn, aan de Gemeenten van Galatië: 3 Genade zij u en vrede van God den Vader, en onzen Heere Jezus Christus; 4 Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader; 5 Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 
Deze eerste vijf verzen behoren tot de groet van Paulus aan de gemeenten in Galatië. Uit deze opening blijkt dat de apostel Paulus een gedegen opleiding heeft gehad en wist hoe hij een brief moest opstellen.[1] De gebruikelijke groet in Grieks-Romeinse brieven luidde: ‘gegroet’ (Xaipeiv). Paulus gebruikt in de Galatenbrief het woord ‘genade’ (Xápris). Hiermee past hij dus de gebruikelijke groet aan en introduceert meteen een prominent thema van het evangelie. De term ‘vrede’, die ook deel uitmaakt van de groet, was weer gebruikelijk in joodse brieven.[2]

In veel gevallen is de groet in de Paulinische brieven kort (bijv. 1 Kor. 1:1-3, 2 Kor. 1:1-2, Éf. 1:1). In de Galatenbrief is de groet echter langer dan in de andere brieven van Paulus. Dit is veelzeggend, omdat uit deze groet blijkt waar de rest van de brief over zal gaan. Uit de groet van Paulus kunnen we het volgende opmaken: 

1. Paulus’ apostelschap heeft hij van God ontvangen en niet van mensen (1:1). Hiermee verdedigt Paulus zichzelf tegen de valse leraars die dit ter discussie durfden te stellen.[3]
2. Andere gelovigen staan op hetzelfde fundament als Paulus (1:2). Hierin ligt een belangrijke les. Wij staan als gelovigen niet alleen, maar bouwen voort op de kerk van alle tijden en plaatsen en zijn door God geroepen om samen de hoogte, breedte en diepte van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, te onderzoeken (Éf. 3:18-19). 
3. Met Christus’ dood en opstanding is er een nieuwe periode in de heilsgeschiedenis aangebroken, waardoor gelovigen bevrijd kunnen worden van deze huidige boze wereld (1:1,4). Satan is de god van deze tegenwoordige boze wereld (2 Kor. 4:4). Toch is deze tegenwoordige boze wereld niet de enige realiteit. Met de geboorte van Christus is het Koninkrijk der hemelen ‘ingebroken’ in deze wereld. Na Christus’ hemelvaart is Hij gezeten aan Gods rechterhand en regeert Hij op aarde. Met Christus’ tweede komst op de wolken des hemels zal het Koninkrijk volkomen doorbreken (Éf. 1:21, 2:7). Omdat de tegenwoordige boze wereld nog niet vernieuwd is, roept de Bijbel de gelovigen op om waakzaam te zijn en de Heere Jezus vanuit de hemel te verwachten (2 Pet. 3:12-13). 
4. De Galatenbrief is geschreven tot eer van God de Vader (1:4,5). De heerlijkheid van God blijkt uit de schoonheid, majesteit en grootheid van Wie Hij is en uit wat Hij doet.[4] Tot in alle eeuwigheid zal God de Vader de ere worden toegebracht voor het verlossingswerk van Christus. 

Het probleem uitgelegd: Het verlaten van het evangelie (1:6-10) 

6 Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van dengene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie; 7 Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren. 8 Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. 9 Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. 10 Want predik ik nu de mensen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus. 
Na de opening van zijn brief voegt Paulus gewoonlijk een dankzegging toe (bijv.: Rom. 1:8-15, 1 Kor. 1:4-9, Fil. 4-7). Deze dankzegging ontbreekt echter in de Galatenbrief. Sterker nog, Paulus dankt niet, hij is verbijsterd! Onder de zegenende hand van de HEERE had Paulus zich in het zweet gewerkt voor deze christenen en nu zag hij tot zijn afgrijzen dat de gemeente het ware evangelie dreigde te verlaten (Hand. 13:13-14:23).[5] Het trieste is dat de gemeente dit zelf waarschijnlijk niet door had. Men wilde hoogstwaarschijnlijk het evangelie niet verlaten, maar het ‘verrijken’ door er zaken zoals de besnijdenis en de voedselwetten aan toe te voegen.[6] Maar wie wat aan het evangelie toevoegt, verlaat het ware evangelie. Daarom spreekt Paulus ook van een ‘ander evangelie’ en niet van ‘een andere visie op’ of ‘een andere invulling van’ hetzelfde evangelie (1:6). Wat de gemeenteleden doen is dus levensgevaarlijk! 

Er zijn ‘sommigen’ die het evangelie willen veranderen (1:7). Het Griekse woord voor veranderen (verkeren, SV) wordt vaak gebruikt om sterke contrasten weer te geven, bijv. tussen zoet en zout water, tussen feestvieren en rouwbedrijven en tussen daglicht en duisternis.[7] De dwaalleraars willen de gemeenteleden dus verleiden om het licht van het ware evangelie te verlaten voor de duisternis van een vals evangelie.[8] Paulus is hier verbijsterd en zeer bezorgd over. Niet alleen de zielen van de gemeenteleden zijn in gevaar, maar ook de eer van Christus wordt aangetast.[9] Hij is een volkomen Zaligmaker. Wie in Hem gelooft, is vrij van de vloek van de wet. Daar hoeven geen ‘goede werken’ van de mens bij.[10] Wie dat leert, beledigt Christus en heeft nog nooit de diepte van de zonde geproefd. 

Niemand mag aan het evangelie toe- of afdoen. Zelfs als Paulus of een engel uit de hemel een ander evangelie komt brengen, dan is diegene vervloekt. Paulus noemt hierbij zijn eigen naam om aan te tonen dat het hem niet om zijn eigen overtuiging gaat, maar om de leer van het evangelie en om de zielen van de gemeenteleden. Het verwijzen naar een engel die een ander evangelie zou brengen, laat zien dat zelfs een leer vanuit een hemelse bron of een hemelse openbaring, die afwijkt van het ware evangelie, vervloekt is. Tot twee keer toe gebruikt Paulus het woord vervloekt (anathema). Dit woord is verwant met het Hebreeuwse werkwoord voor vernietigen en wijst in dit verband heen naar het eindoordeel waarbij de valse dwaalleraars, als ze zich niet bekeren, vernietigd zullen worden.[11]

In vers 10 stelt Paulus een aantal retorische vragen. De dwaalleraars vonden dat Paulus niet het gehele evangelie predikte, omdat hij de besnijdenis niet verplicht stelde. Dit zou de apostel volgens hen doen om in een goed daglicht te komen bij de heidenen in Galaten (verg. 5:11). Paulus ontkent dit stellig door erop te wijzen dat hij alleen God wil behagen. Als Paulus de gunst van mensen zou zoeken, zou hij geen ware dienstknecht (lett. slaaf) van Christus zijn. In het vervolg van de brief legt Paulus verder uit wat hij hiermee bedoeld. Hij was een gerespecteerd farizeeër. Als christen wordt hij vervolgd en geslagen (5:11, 6:17). Juist het feit dat Paulus moet lijden, laat zien dat hij een slaaf van Christus is geworden, omdat hij net als Zijn Meester vervolgd wordt en moet lijden. Paulus’ bereidwilligheid om te lijden laat zien dat hij geen mensen wil behagen, maar alleen God.[12]

Paulus’ evangelie komt van God, niet van de mens (1:11-2:21) 

11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. 12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus. 
Nadat Paulus duidelijk heeft gemaakt dat de dwaalleraars een vals evangelie brengen en dat hij alleen God wil behagen, vervolgt hij de brief. Uit vers 11 blijkt dat Paulus geen mensen wil behagen, want het evangelie wat hij brengt is niet ‘naar de mens’. Dit betekent dat het niet van mensen afkomstig is.[13] En niet alleen is het niet van de mens afkomstig, het is ook niet aangepast naar de ‘voorkeuren van de mens’ (John Wesley). 

In vers 12 gaat Paulus dit onderbouwen. Hij heeft het evangelie niet van een mens ontvangen of geleerd, maar van de Heere Jezus Zelf, toen hij Hem zag op de weg naar Damascus. Paulus is de laatste apostel. De anderen waren eerder apostel dan hij (1:17, 1 Kor. 15:9-11). Paulus ontving zijn apostelschap dus rechtstreeks van God. Daarom mag het door hem gebrachte evangelie voor de heidenen niet zomaar veranderd worden (1:7).[14]

Paulus’ vroegere vijandschap en roeping door God (1:13-17) 

13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de Gemeente Gods vervolgde, en dezelve verwoestte; 14 En dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijn ouderdom in mijn geslacht, zijnde overvloedig ijverig voor mijn vaderlijke inzettingen. 15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, 16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed; 17 En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus. 
Paulus spreekt in vers 13 over zijn vroegere leven (mijn omgang) als farizeeër, voordat hij de Heere Jezus ontmoette op de weg naar Damascus. Het was deze ontmoeting met God waardoor Paulus dit leven in het jodendom opgaf. Anders was hij, naar de mens gesproken, nooit tot deze keuze gekomen. 

Etnisch gezien bleef Paulus natuurlijk een jood, maar hij weigerde de valse leer dat de mens door het houden van de Mozaïsche wet zalig zou kunnen worden. Hiermee schrijft Paulus natuurlijk niet de wet van God af, maar hij benadrukt dat een mens alleen door het geloof in Christus zalig kan worden en niet door het doen van goede werken. Anders gezegd, Christus redt van de vloek van de wet, maar niet van het houden van de wet. Het gebod: ‘Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven’ is en zal nooit herroepen worden (Luk. 10:27).[15]

Voor Paulus’ bekering vervolgde hij de gemeente van God.[16] Hij was er namelijk van overtuigd dat het vervolgen van de christenen zijn ijver en rechtvaardigheid voor God liet zien (Fil. 3:6). Het tegenovergestelde was echter waar! Hieruit bleek juist hoe zondig Paulus was en dat hij het niet verdiende om tot apostel geroepen te worden (1 Kor. 15:9. Ef. 3:8). Daarom beschrijft Paulus zichzelf later als een Godslasteraar, een vervolger, een verdrukker en als de voornaamste van de zondaren (1 Tim. 1:13,15). 

Paulus had, zo blijkt uit vers 14, een glansrijke carrière als farizeeër voor de boeg. Opnieuw gebruikt Paulus het woord ‘jodendom’ in dit vers om aan te tonen dat er verschil is tussen hoe hij toen dacht en hoe hij nu denkt. Met de ‘vaderlijke inzettingen’ bedoelt Paulus de joodse traditie en inzettingen en niet het Oude Testament.[17] Deze inzettingen zijn later op schrift gesteld in geschriften als de Mishna en de Talmoed.[18] Deze vaderlijke inzettingen stempelden de gedachtewereld en het geloof van Paulus. Dat Paulus de vaderlijke inzettingen op de juiste ’waarde’ leerde schatten en inzag dat de Heere Jezus de beloofde Messias was, is dus een wonder van de levende God! 

In vers 15 benadrukt Paulus dat zijn verandering geheel en al het werk van God was, Die hem voor de taak van apostel had afgezonderd vanaf zijn ontvangenis in de moederschoot. Door dit te benadrukken weerlegt Paulus de laster van de dwaalleraars die de gemeenteleden in Galatië wijsmaakten dat hij geen wettig geroepen apostel zou zijn. Paulus ís door Gods genade geroepen om de apostel van de heidenen te worden.[19]

Nadat God Paulus tot apostel riep, ging hij niet naar anderen om hen te vragen of deze openbaring en roeping echt was. Paulus is zelfs niet, zo lezen we in vers 17, naar Jeruzalem gegaan om bij de apostelen te rade te gaan over wat hij nu het beste kon doen. In plaats daarvan vertrekt hij naar Arabië, nadat hij in Damaskus in de synagogen had verkondigd dat Jezus de Messias was (Hand. 9:20). Wat hij in Arabië gedaan heeft weten wij niet.[20] De Bijbel zwijgt erover.[21] Misschien heeft Paulus nogmaals het Oude Testament bestudeerd vanuit de heerlijke wetenschap dat Jezus Christus de beloofde Messias is![22] Na deze periode keerde hij terug naar Damaskus. 

Paulus’ relatieve onbekendheid in Judea (1:18-24) 

18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen. 19 En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren. 20 Hetgeen nu ik u schrijf, ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg! 21 Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en van Cilicië. 22 En ik was van aangezicht onbekend aan de Gemeenten in Judea, die in Christus zijn. 23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene, die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte. 24 En zij verheerlijkten God in mij. 
In de verzen 18-24 legt Paulus uit dat hij er niet op uit is om mensen te behagen en dat hij onafhankelijk van de andere apostelen zijn Evangeliebediening uitvoerde. Toen hij na drie jaar weer in Jeruzalem kwam ontmoette hij Petrus en Jakobus, maar zocht ook toen niet de goedkeuring van de apostelen. Paulus benadrukt hiermee dat hij het Evangelie direct van God heeft ontvangen en dat hij niet slechts de woorden van de andere apostelen sprak. Dat kan ook niet, aangezien hij alleen Petrus en Jakobus heeft ontmoet en slechts een korte tijd met hen heeft kunnen praten. 

Verder verbleef Paulus maar kort in Judea, aangezien de christelijke gemeenten in Judea hem niet persoonlijk kenden, alhoewel ze wel over hem gehoord hadden en dankbaar waren voor zijn bekering. Uit het feit dat de christelijke gemeenten in Judea Paulus niet persoonlijk kenden, blijkt dat Paulus dus niet onder het toezicht van de apostelen in Jeruzalem stond. De gemeenten in Judea waren wel verheugd over Paulus’ bediening en verheerlijkten God in hem. Dit staat in schril contrast met de valse predikers in Galatië, die openlijk aan Paulus’ autoriteit en boodschap twijfelden.[23]

Uit het feit dat Paulus dit allemaal aan de gemeente in Galatië vertelt, blijkt zijn verlangen om te benadrukken dat hij als apostel zelfstandig en onafhankelijk van mensen te werk ging. Het Evangelie wat hij mocht brengen had hij niet van mensen overgeleverd gekregen, maar direct van God Zelf. Uit vers 20 blijkt dat Paulus behoorlijk onder druk staat om zich te verantwoorden tegenover de tegenstanders in Galatië, aangezien hij zelfs een zgn. ‘eedformule’ gebruikt: ‘Ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg!’.[24]

Herkenning van Paulus’ autoriteit door ‘de pilaren’ (2:1-10) 

2:1 Daarna ben ik, na veertien jaren, wederom naar Jeruzalem opgegaan met Barnabas, ook Titus medegenomen hebbende. 2 En ik ging op door een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. 3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden. 4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren, om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen. 5 Denwelken wij ook niet een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven. 6 En van degenen, die geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. 7 Maar daarentegen, als zij zagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis; 8 (Want Die in Petrus krachtelijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtelijk in mij onder de heidenen); 9 En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis zouden gaan; 10 Alleenlijk, dat wij den armen zouden gedenken; hetwelk zelf ik ook benaarstigd heb te doen. 
Deze perikoop wordt aan de voorgaande perikopen gekoppeld door het woordje ‘toen’ (net als in Gal. 1:18 en 21). Paulus vervolgt zijn brief met het beschrijven van zijn ontmoeting met de apostelen in Jeruzalem. Na zijn bekering bezocht Paulus Petrus na drie jaar in Jeruzalem (1:18). Veertien jaar later keert Paulus opnieuw terug naar Jeruzalem.[25] Hij werd door een openbaring ertoe gebracht om Jeruzalem te bezoeken. Waarschijnlijk wordt deze openbaring beschreven in Hand. 11:27-30: ‘En in dezelfde dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochië. En een uit hen, met name Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. En naar dat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen, die in Judea woonden. Hetwelk zij ook deden, en zonden het tot de ouderlingen, door de hand van Barnabas en Saulus’. 

Tijdens dit bezoek namen Paulus en Barnabas, Titus, een Griek die christen geworden was, met zich mee. Titus was het levende bewijs dat Paulus’ bediening onder de heidenen door de Heere gezegend werd.[26] In Jeruzalem deelt Paulus de Evangelieboodschap met de zgn. ‘pilaren’ (2:2,9). Hier worden Petrus, Jakobus en Johannes mee bedoeld. En zelfs deze mannen vonden niet dat Titus, die afkomstig was uit het heidendom, besneden moest worden (2:3). Uit de verzen 4-5 blijkt waarom Paulus dit expliciet vermeld. Er waren ‘valse broeders’ de gemeente binnengekomen die de gelovigen onder het juk van de besnijdenis wilden brengen. Maar Paulus en Titus hebben geen moment toegegeven aan deze valse leraars, zodat het ware evangelie bewaard is gebleven (2:5). 

In de verzen 6-10 maakt Paulus duidelijk dat invloedrijke personen uit de gemeente van Jeruzalem niets toevoegden aan het evangelie wat Paulus predikte (2:6). Dus ook niet een bevel om heidenen die christen geworden waren te besnijden! De ‘pilaren’ uit de gemeente van Jeruzalem gaven Paulus en Barnabas de rechterhand der gemeenschap. Hiermee onderstreepten zij de waarheid van het Evangelie wat Paulus predikte. Dit deden Petrus, Jakobus en Johannes om twee redenen: 1. Ze erkenden dat Paulus het evangelie voor de heidenen (der voorhuid) van God had ontvangen (2:7). Paulus’ roeping om tot de heidenen te gaan was dezelfde die Petrus had ontvangen om tot de joden te gaan (2:8). 2. Ze zagen dat de Heere krachtig door Paulus’ bediening onder de heidenen werkte. 

Hoewel Paulus het niet nodig had dat mensen zijn boodschap goedkeurden, erkenden de pilaren zijn boodschap toen Paulus die aan hen voorhield (2:2).[27] Het kan zijn dat de dwaalleraars in Galatië de gemeente probeerden wijs te maken dat Paulus zijn evangelieboodschap uit Jeruzalem had meegenomen en deze boodschap later eigenhandig had verdraaid. Paulus laat hier echter zien dat hij het Evangelie van de Heere Jezus heeft gekregen en dat deze boodschap later door de pilaren in Jeruzalem is bekrachtigd. Het enige wat Petrus, Jakobus en Johannes aan Paulus en Barnabas vroegen was of zij de armen wilden gedenken.[28] Uiteraard wilden zij dit met liefde doen! Paulus’ ijver om geld in te zamelen voor de armen is in het verloop van zijn bediening niet minder geworden. Zeker voor de arme joodse christenen in Jeruzalem hield Paulus een grote collecte. Hiermee benadrukte hij de eenheid tussen jood en heiden in Christus. 

Reprimande van Petrus onderstreept Paulus’ autoriteit (2:11-21), Reprimande (2:11-14) 

11 En toen Petrus te Antiochië gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te bestraffen was. 12 Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren. 13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hun veinzing. 14 Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven? 
In de verzen 11-14 wordt Paulus’ gezag als apostel opnieuw geïllustreerd. Toen Petrus aankwam in Antiochië, bestrafte Paulus hem publiekelijk. In vers 12 wordt uitgelegd waarom Paulus dit deed. Toen Petrus in Antiochië aankwam at hij met de heidenen die christen geworden waren. Toen er echter ‘sommigen van Jakobus’ gekomen waren, stopte hij hier direct mee omdat hij bang was voor kritiek van de joden-christenen.[29] Dit had grote gevolgen aangezien zelfs de joden die christen waren geworden en Barnabas hier ook mee stopten. Deze zonde zal de heidenchristenen ongetwijfeld pijn gedaan hebben! Omdat dit voor de ogen van de gemeente gebeurde, bestrafte Paulus Petrus publiekelijk. Paulus stelt Petrus een duidelijke en ontmaskerende vraag: ‘Waarom wilt u heidenen dwingen om op joodse wijze te leven, terwijl u dat zelf niet doet?!’. Anders gezegd, eerst hield Petrus zich niet aan de joodse voedsel- en reinheidswetten en toen er joden in Antiochië kwamen, keerde hij om als een blad aan de boom. Dit is schadelijk voor het Evangelie, want nu kunnen de heidenchristenen in vertwijfeling raken of zij wel ware christenen zijn, aangezien zij de voedsel- en reinheidswetten niet hielden. 

Deze bestraffing betekent overigens niet dat Paulus Petrus als een valse broeder of dwaalleraar zag. Petrus was een ware gelovige, die in zonde viel.[30] Uit Gal. 2:9 blijkt dat Paulus Petrus wel degelijk als ware christen zag omdat hij hem een ‘pilaar’ noemde. 


Vragen 
1. Waarom legt Paulus zoveel nadruk op de verzoening door voldoening en strijdt hij tegen een vals evangelie wat goede werken een plek geeft in de rechtvaardiging? 
2. Is deze strijd nog actueel? Kunt u hiervan een voorbeeld geven? 
3. De Galatenbrief leert dat de gelovigen verlost zijn van de schuld en de macht zonde, maar nog niet zondeloos zijn. Wat betekent dit? 
4. Een van de kernverzen van de Galatenbrief is Gal. 6:14: ‘Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus; door Welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld’. Hoe zou u dit vers uitleggen aan iemand die niet bekend is met het evangelie? 
5. Stelling: ‘Iedereen kan van het ware evangelie afvallen’ (1 Kor. 10:12). 
6. Hoe kunnen wij ons wapenen tegen dwaalleer? 
7. Hoe kunnen wij mensen bereiken die het ware evangelie verlaten? 
8. Welke overeenkomsten zijn er tussen de afzondering van Paulus tot apostel en de roeping van Jesaja en Jeremia tot profeten? (Jes. 49:1 en Jer. 1:5) 
9. Paulus bracht Titus mee als een bewijs dat God zijn bediening onder de heidenen had gezegend. Kunt u, tot roem van Gods Naam, ook ‘een Titus’ laten zien? 


Bibliografie 
Bush, D., Due, N. Live in Liberty: The Spiritual Message of Galatians. Bellingham: Lexham Press, 2015. 
Crossway. English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008. 
De Witt Burton, E. A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Galatians. Edinburgh: T&T Clark, 1948. 
Den Boer, C. De Brief Van Paulus Aan De Galaten. Kampen: Kok, 1900. 
Dunn, J.D.G. The Epistle to the Galatians. Michigan: Baker Academic, 1993. 
Lohuis, J. De Brief Aan De Galaten: Staat Dan in De Vrijheid. Apeldoorn: De Banier, 2010. 
Longenecker, R.N. Galatians. Word Biblical Commentary. Vol. 41, Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1990. 
Pink, A.W. Profiting from the Word. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990. 
Schreiner, T.R. Galatians. Exegetical Commentary on the New Testament. Michigan: Zondervan, 2010. 
Treur, J.W.J., "Beknopte Theologie Van Galaten," jwjtreur.blogspot.com, 2020. 
Van Bruggen, J. Galaten: Het Goed Recht Van Gelovige Kelten. Kampen: Kok, 2004. 
Wilson, T.A. Galatians: Gospel-Rooted Living. Wheaton: Crossway, 2013. 



[1] De meeste Grieks-Romeinse brieven uit Paulus’ tijd bestonden uit een opening, een middenstuk en een afsluiting. De brieven van Paulus hebben dezelfde elementen, maar de tekst van het middenstuk is bij hem veel langer dan gebruikelijk was in Grieks-Romeinse brieven. 
[2] Zie bijvoorbeeld 2 Makkabeeën 1:1: ‘De broeders, de Joden, die te Jeruzalem, en die in het land van Judea zijn, wensen de broeders, die in Egypte zijn, voorspoed en goede vrede’. 
[3] Zie ook: J.W.J. Treur, "Beknopte theologie van Galaten," jwjtreur.blogspot.com, 2020. 
[4] T.R. Schreiner, Galatians, Exegetical Commentary on the New Testament, (Michigan: Zondervan, 2010), 78. 
[5] T.A. Wilson, Galatians: Gospel-rooted Living (Wheaton: Crossway, 2013), 28. 
[6] Wilson, Galatians: Gospel-rooted Living, 29. 
[7] J.D.G. Dunn, The Epistle to the Galatians (Michigan: Baker Academic, 1993), 43. 
[8] Schreiner, Galatians, 86. 
[9] C. Den Boer, De brief van Paulus aan de Galaten (Kampen: Kok, 1900). 
[10] D. Bush, Due, N., Live in Liberty: The Spiritual Message of Galatians (Bellingham: Lexham Press, 2015), 19. 
[11] Schreiner, Galatians, 88. 
[12] Schreiner, Galatians, 89. 
[13] Schreiner, Galatians, 92. 
[14] J. Van Bruggen, Galaten: Het goed recht van gelovige Kelten (Kampen: Kok, 2004), 61. R.N. Longenecker, Galatians, vol. 41, Word Biblical Commentary, (Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1990), 30. 
[15] A.W. Pink, Profiting from the Word (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990), 27. 
[16] Paulus vervolgde plaatselijke gemeentes, maar hier spreekt hij over de kerk met universele termen. 
[17] E. De Witt Burton, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Galatians (Edinburgh: T&T Clark, 1948), 46. 
[18] De Mishna is een toelichting op de ge- en verboden uit de Thora. De Talmoed bevat de commentaren van gezaghebbende rabbijnen en andere Schriftgeleerden op de Tenach. 
[19] Overigens betekende dit niet dat Paulus helemaal geen oog had voor de joden (zie ook Rom. 11:11-32). 
[20] Sommige commentaren er vanuit dat Paulus ook in Arabië gepreekt heeft. Bron: Schreiner, Galatians, 103. 
[21] J. Lohuis, De brief aan de Galaten: Staat dan in de vrijheid (Apeldoorn: De Banier, 2010), 30. 
[22] ‘The only natural, almost the only possible, implication is that he sought communion with God, a thought sufficiently indicated on the one side by the antithesis of “flesh and blood” and on the other by the mention of the relatively desert land to which he went.’ Bron: De Witt Burton, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Galatians, 55. 
[23] Longenecker, Galatians, 41, 42. 
[24] Schreiner, Galatians, 108. 
[25] Misschien is dit veertien jaar na Paulus’ bekering, dus elf jaar nadat hij Petrus voor het laatst had ontmoet in Jeruzalem. 
[26] Wilson, Galatians: Gospel-rooted Living, 53. 
[27] Paulus waarschuwt in Gal. 2:6 tegen het overschatten van ‘de pilaren’. Het moge waar zijn dat zij al discipelen van de Heere Jezus waren toen Hij op aarde was, maar hun uiteindelijke autoriteit ligt in het evangelie en niet in hun persoon. Ditzelfde geldt ook voor Paulus. Bron: Schreiner, Galatians, 126. 
[28] Schreiner, Galatians, 118. 
[29] Crossway, English Standard Version Study Bible (Wheaton: Crossway, 2008), 2247. 
[30] Schreiner, Galatians, 148.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22