Meditatie: Exodus 32:30-33:15

Context: 
In Ex. 24 lezen wij dat Mozes de opdracht krijgt om samen met Aäron, Nadab en Abíhu (de twee zonen van Aäron) en zeventig oudsten de berg Sinaï te beklimmen. Op veilige afstand van de top moeten ze knielen voor de HEERE. Mozes krijgt daarna de opdracht om verder omhoog te klimmen.[1] Hij verblijft vervolgens veertig dagen en veertig nachten op de top van de berg (veertig is in de Bijbel het getal van de beproeving). Terwijl Mozes daar is, geeft God hem de opdracht om de tabernakel te maken en omschrijft precies hoe deze eruit moet zien en waarvan deze tabernakel gemaakt moet worden. Ook geeft de HEERE aan Mozes de twee stenen tafelen van de wet, beschreven door God Zelf. 

Maar terwijl de Heere tot Mozes spreekt, is het volk bezig om het verbond te breken (Ex. 24:7). Het duurt zo lang, Mozes is vast gestorven en wie zal er nu voor ze zorgen?! Er moet een afgodsbeeld komen en Aäron moet hiervoor gaan zorgen. Of Aäron geprotesteerd heeft? We lezen er niets van. Aäron maakt het afgodsbeeld en beschaamt daarmee het vertrouwen van Mozes en zondigt, samen met het volk, ernstig tegen de HEERE, Die had verboden dat men afgodsbeelden zou maken en aanbidden (Ex. 20). 

Het gouden kalf wat Aäron maakte was zeer waarschijnlijk een tweedimensionale afbeelding van een kalf. Het kalf werd in Egypte als god vereerd, dus dit was niet nieuw voor het volk. Als het volk verder kon reizen, zou deze afbeelding voor het volk uitgedragen worden, zodat iedereen wist dat de Israëlieten niet vogelvrij waren, maar beschermd werden door deze god. Liever had men dus een gouden afbeelding die hen verder leidde, dan de levende God, Die hen had gered van de vreselijke slavernij in Egypte.[2] Aangrijpend! 

De HEERE zegt hierop tegen Mozes dat Hij het volk wil vernietigen. Mozes werpt zich hierop voor de HEERE neer en smeekt Hem om het volk te sparen. Eerbiedig wijst Mozes de Heere God op het verbond wat de HEERE met Abraham, Izak en Jakob gesloten heeft. De HEERE betoont hierna Zijn grote barmhartigheid en vernietigt het volk niet. 

Hierna daalt Mozes de berg af en keert samen met Jozua, die halverwege op hem wachtte, terug tot het volk. Dan ziet Mozes het volk dansen en feestvieren voor het gouden kalf.[3] In heilige toorn gooit hij de twee stenen tafels kapot op de grond. De boze en verdrietige Mozes ondervraagt hierop Aäron en geeft de stam van Levi de opdracht om de mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan de afgoderij te doden.[4] Drieduizend Israëlieten vinden die dag de dood als straf op hun zonden.[5]

Lezen: Exodus 32:30-33:15 

Korte uitleg en toepassing: Direct de andere dag maakt Mozes zich klaar om de berg opnieuw op te klimmen. Maar niet voordat hij eerst het volk heeft toegesproken: ‘Misschien zal ik een verzoening doen voor uw zonde’ (Ex. 32:30b). Hoewel Mozes dit niet hoefde te doen gaat hij terug naar God om te proberen verzoening tot stand te brengen. Maar hoe het zal aflopen? Mozes weet het niet. 

Dan komt Mozes bij de HEERE terug op de berg. Eerlijk en zonder omhalen belijdt hij de grote zonde van het volk. Mozes smeekt de HEERE om het volk te vergeven. ‘Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult!’ En Mozes zegt er nog iets bij: ‘Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt’. HEERE, als U dit lastige, goddeloze, ongehoorzame, ontevreden volk niet wilt vergeven, delg mij dan maar uit Uw boek. 

Maar dat is voor Mozes toch niet erg? Als hij sterft, mag hij voor altijd bij de HEERE zijn. Nee, dat zegt Mozes niet. HEERE, als U het volk niet wilt vergeven, delg mij nu uit Uw boek. Dat wil zeggen: HEERE, werpt U mij maar in de buitenste duisternis, in de hel waar ik voor altijd gescheiden zal zijn van U. 

Ziet u achter Mozes, de Meerdere Mozes staan? Ook Hij bood Zich aan voor doodschuldige zondaren. Hij onderging het kruis en ging onder aan het kruis. De hel bliksemde leeg op Golgotha, waardoor er redding mogelijk is voor een ieder die schuilt bij dit kruis. 

Mozes moest terug naar het volk. Hij mocht het volk vertellen dat de HEERE, uit louter genade, barmhartigheid en zondaarsliefde het verbond met Abraham, Izak en Jakob laat voortbestaan (Ex. 33:1). Maar er is ook droevig nieuws. De HEERE zal niet langer met het volk optrekken. Dat zou voor het volk te gevaarlijk zijn. Met eerbied gesproken, de HEERE beschermt het volk tegen Zijn eigen toorn tegen de zonde. ‘Want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet vertere.’ (Ex. 33:3b) In plaats daarvan zal er een engel voor het aangezicht van het volk gaan. 

Het volk Israël wist heel goed dat een engel machtig genoeg is om hen te leiden en beschermen. Ze horen nog die Egyptische vrouwen huilen en schreeuwen, nadat hun eerstgeborenen door de verderfengel waren gedood.[6] Wie de bescherming van een engel krijgt hoeft niet te vrezen. Beter een engel mee, dan helemaal alleen de woestijn door te moeten zonder bescherming. 

En neemt het volk hier genoegen mee? Nee. Gode zij dank niet! Het volk reageert niet opgelucht, maar verslagen. Ze leggen hun sieraden van zich af als teken van hun berouw over de zonde en blijven waar ze zijn.[7] Het volk wil, kan en durft de verre reis niet aan zonder dat de HEERE met hen meegaat.[8]

Opnieuw gaat Mozes de HEERE aanroepen en smeken om het volk niet te straffen door niet met hen op te trekken. Een engel is niet genoeg. ‘Nu dan, ik bidde, indien ik genade gevonden heb ik Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in Uw ogen; en zie aan, dat deze natie Uw volk is’. HEERE, gaat toch met mij en met dit volk mee. Dit volk is toch van U. Liefdevol klinkt daarop het antwoord van de HEERE: ‘Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?’ Toen zeide hij (Mozes) tot Hem: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons vanhier niet optrekken. 

Met eerbied gesproken, Mozes kon, mocht en wilde niet genoegen nemen met een engel. Nee, de HEERE moest Zelf mee, anders moest het volk maar blijven waar ze was. Liever een leven in de woestijn, dan een reis en het beloofde land zonder God. 

Dit gebed, deze geloofsbelijdenis, deze hartenkreet van Mozes wil ik er vanavond uitlichten. ‘Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken.’ Wat is het nodig dat de HEERE ook met ons meegaat dit komende schooljaar. Zonder Zijn gunst en nabijheid kunnen, mogen en moeten wij dit nieuwe schooljaar niet beginnen. En wat een goed nieuws, wat een Evangelie, dat wij dat ook niet hoeven. Want wie op de HEERE vertrouwt, u mag ook zeggen wie in Hem gelooft, ziet zich omringt door Zijn weldadigheid. Dan weten wij niet hoe de toekomst eruit zal zien. Dan kan de weg onbekend zijn, ook wat betreft de weg hier op school door de bovenbouw. Maar zolang wij dagelijks de HEERE vragen om ons voor te gaan met Zijn heillicht, zodat wij onze treden gaan zetten in Zijn spoor, dan zal onze voet niet uitglijden. Laat dat ons gebed zijn als ouder(s)/verzorger(s) en docenten. Dan zal het ons, wat er dit jaar ook zal gebeuren, in de diepste zin van het woord: welgaan. 


Bibliografie 
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015. 
Durham, J.I. Exodus. Word Biblical Commentary. Vol. 3, Nashville: Thomas Nelson, 1987. 
Harman, A.M. Exodus: God's Kingdom of Priests. Focus on Bible. Fearn: Christian Focus Publications, 2017. 
Mackintosh, C.H. Aantekeningen Op Exodus. Aalten: Uit het Woord der Waarheid, 1970. 


[1] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 136. 
[2] A.M. Harman, Exodus: God's kingdom of priests, Focus on Bible, (Fearn: Christian Focus Publications, 2017), 337. 
[3] ‘Wat een verschil met wat wij in Christus zien. Hij, Die in de schoot van de Vader is, kwam op deze aarde niet met de tafelen van de Wet in Zijn handen, maar met de Wet in Zijn hart. Hij kwam niet om de toestand van het volk te leren kennen, maar met een volmaakte kennis van die toestand. Ook kwam Hij niet om de herinnering aan het verbond uit te wissen en het oordeel uit te voeren, maar Hij maakte de Wet groot en heerlijk, en droeg in Zijn gezegende Persoon het oordeel van Zijn volk aan het kruis.’ Bron: C.H. Mackintosh, Aantekeningen op Exodus (Aalten: Uit het Woord der Waarheid, 1970), 221. 
[4] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 152. 
[5] Zie ook: Deut. 9:15-21, Ps. 106:19-23, Hand. 7:38-43 en Rom. 1:22-23. 
[6] Deze verderfengel was geen demon, maar een engel door God gezonden. 
[7] Harman, Exodus: God's kingdom of priests, 356. 
[8] ‘The reason for this is quite clear: without Yahweh’s Presence, Israel and Moses are not just certain to fail the destiny set before them; they cannot even begin it, because they will have lost their identity as “a special treasure,” Yahweh’s “own kingdom of priests and holy people” (Ex. 19:5-6). Bron: J.I. Durham, Exodus, vol. 3, Word Biblical Commentary, (Nashville: Thomas Nelson, 1987), 447.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22