À Brakelkring, avond 12

Door: E.H. van Wolfswinkel en F. Treur-van As

Hoofdstuk 31 Over de wedergeboorte
In dit hoofdstuk gaat het over de mens die de werking van God ontvangt, en daardoor wedergeboren wordt.

Wat houdt de wedergeboorte in? Het is dan als eerst van belang wat onder dit woord wordt verstaan. De wedergeboorte ziet op het geboren worden van een mens. Het omvat alle werkingen van ontvangen tot geboren worden. Noodzakelijk wegens de wil van God. Een allernoodzakelijkste zaak ook voor de mens wat ook blijkt uit Joh 3:3,5 “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan het Koninkrijk Gods niet in gaan”. Ook om omgang met God te hebben zal een mens wedergeboren moeten zijn. De wedergeboorte is ook het doel van Christus’ lijden en sterven. Wie dan deel aan Christus’ verdiensten heeft, die wordt wedergeboren.

Indien dit zo belangrijk is, dan zou de vraag voor ons wel moeten zijn ‘ben ik al wedergeboren?’. Velen stellen zich deze vraag nooit. Anderen verbeelden zich een wedergeboorte. Weer anderen zouden zich niet graag bedriegen, maar kunnen niet tot beslissing komen omdat zij de kern van de wedergeboorte niet goed kennen en omdat zij geen licht genoeg hebben om zichzelf te kennen en de dingen die hun geschonken zijn. Daarom zullen we de volgende dingen over de wedergeboorte zeggen:

· Weet dit goed, dat het geestelijke leven, dat men door de wedergeboorte krijgt, van een geheel andere aard is dan de deugdzaamheid, die uit het licht van de natuur, of ook uit de uitwendige verlichting door het Woord voortkomt.
· De wedergeboorte brengt van geestelijk dood (de afscheiding van de ziel van God), waarop de eeuwige dood volgt, over in een staat van geestelijk leven.
· Alleen door het Woord van God wordt de mens wedergeboren. God gebruikt wel uitwendige middelen waardoor de mens verontrust of tot inkeer komt. Maar deze middelen brengen alleen naar het Woord.
· De wijze waarop de wedergeboorte plaatsvindt, is heel verschillend:

a. Sommigen worden snel in een korte tijd overgebracht (denk hierbij aan de moordenaar aan het kruis).
b. Sommigen worden overgebracht door en met grote verschrikkingen en ontsteltenis over wet, dood en verdoemenis (denk hierbij aan de stokbewaarder).
c. Sommigen op een Evangelische wijze. Zij worden als verslonden door het Evangelie, en zij ontvangen Jezus met blijdschap (denk hierbij aan Zacheüs).
d. Sommigen brengt de Heere over in veel kalmte door het zien van de waarheden.
e. Sommigen worden langzamerhand bekeerd met veel wisselingen van droefheid, blijdschap, geloof, ongeloof, strijden, overwinningen, vallen en opstaan. Zo werkt God doorgaans en daarom werken we de weg van gewone bekering verder uit.

i. God roept allen, die onder de bediening zijn, hen waarschuwend voor verderf en nodigt hen tot zaligheid, en toont hun de weg: Jezus Christus.
ii. Deze zaken komen zowel tot de uitverkorenen als de onbekeerlijken.
iii. Maar in de uitverkorenen werken zij wat uit:

1. De zaak ligt nog op de bodem van hun hart.
2. Gaan werken op een verkeerde wijze (proberen God te bewegen).
3. Alle eigen werken tellen niet meer mee en daarom vallen ze in veel strijd. Is het wel Gods werk? U hebt teveel gezondigd.
4. Zij kunnen met God niet verzoend worden dan door volkomen genoegdoening. Van de kant van de zondaar wordt het zo wanhopig.
5. Zij gaan de noodzakelijkheid van de Borg inzien.
6. De hoop die ze soms hebben is gegrond op eigen werk. Maar de Heere openbaart hun algehele onmacht. Zodat alle moed op eigen werk verloren gaat.
7. Zij gaan nu wachten op voorkomende genade.
8. Er komt nu langzamerhand meer kennis en geloof dat de Heere Jezus door het Evangelie roept. En wachten in stille kalmte om zich zonder enige voorwaarde geheel aan Hem over te geven en alles van Hem te verwachten. Deze toepassing van de voldoening en de heiligheid van Christus geschiedt niet eenmaal, en daarmee uit, om terzijde gelegd daarvan af te zien, en zich dan maar verder tot heiligmaking te beijveren, maar het is de dagelijkse oefening van de gelovigen, niet om telkens weer buiten de genade van voren af aan Christus aan te nemen, maar om gedurig in Christus te leven, en de weg van de verlossing al dieper en dieper in te zien, omdat daar geen doorgronden aan is en er telkens iets voorkomt dat men tevoren niet zag.

· De termijn van de leeftijd in de wedergeboorte, dat is het vijfde punt waar Brakel over schrijft. Deze worden verdeeld in 4 stadia. De kindsheid, jongelingschap, mannelijke jaren of getrouwde staat, en ouderdom. De wedergeboorte kan in al deze leeftijdsfasen plaatsvinden, deze is niet gekoppeld aan een bepaalde fase.

a. Sommigen worden in de kindstijd wedergeboren. Uit de geringe onderwijzing kunnen zij tot de kennis van Christus komen en door de Heilige Geest tot het geloof en de bekering gebracht worden.
b. Sommigen worden wedergeboren in hun adolescentie. En de ervaring leert dat tussen 14 en 25 jaar de meeste jonge mensen bekeerd worden, in gemeenten waar gedurende hun hele jeugd een krachtige bediening geweest is.
c. Sommigen worden wedergeboren in de mannelijke jaren vooral op die plaatsen waar geen of geen krachtige bediening geweest is.
d. Sommigen worden wel wedergeboren in het laatst van het leven. Al is het dat dat niet vaak gebeurt. Toch gebeurt het wel, zodat voor niemand zolang hij leeft, alle hoop is afgesneden.

Ieder gedenke Pred. 12:1 “En gedenk aan Uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen van dewelke gij zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve”.

· Het zesde punt betreffen de vruchten in de wedergeboorte. De wedergeboorte verspreidt zich door alle vermogens van de ziel, verstand, wil en neigingen, en door al de leden van het lichaam, die gesteld worden tot wapenen der gerechtigheid.

a. Het geestelijk leven verlangt naar boven. Ps. 73:28 ‘’Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen.’’
b. De ogen worden verlicht. Wat tevoren geacht werd, wordt nu veracht. En wat tevoren veracht werd, wordt nu onvergelijkelijk, beminnelijk en heerlijk geacht.
c. De wil wordt omgebogen. Ps. 18:2 “Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte.”
d. Gedachten en overleggingen worden omgebogen. Rom. 8:5 “Want die naar het vlees zijn, bedenken wat van het vlees is; maar die naar de Geest zijn, (bedenken) wat van de Geest is.”
e. Alles krijgt een ander doel in het leven. Nu is hij erop gericht dat hij alles doet als de wil van God, als een dienst aan God. 1 Kor. 10:31 “Doet het al ter ere Gods.”
f. Er komt een vertrouwen in God. Jer. 17:7 “Gezegend is de man, die op de Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere is.”
g. De daden veranderen. Een ieder tot voorbeeld, tot eer van God, tot zichtbaar worden van de onbekeerden en tot opbouw van de bekeerden.
h. Er komt een ander gezelschap. Hebr. 11:25 “Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden.”

Leg alles eens naast elkaar en betrek uw hart en daden er eens bij. Bent u óf bekeerd, óf onbekeerd?

Als u nu overtuigd bent niet bekeerd te zijn. Overdenk dan eens de volgende zaken:
· God is u niet tot rust, tot bewaring, maar Hij is uw vijand. God en alle schepselen zijn tegen u gekant.
· De Heere is uw Zaligmaker niet. Ook al kunt u zich dat inbeelden.
· U bent zonder geloof en Mark. 16:16 “Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden”.
· U bent vervloekt en door God vervloekt en al uw goed en al uw doen is vervloekt.
· En het ergste: de eeuwige verdoemenis zal u treffen.

Dat de schrik van de Heere u zou mogen bewegen, want God gebruikt de overtuigingen en verschrikkingen als middel tot bekering.
Begeef u onder de genademiddelen en geef niet op. Van uzelf is er geen hoop, maar wel bij God vandaan. Is het uw nood al eens geworden, dat u uw nood niet kent?

En als u bekeerd bent, zie dan eens op de volgende zaken en voeg daarbij de tegenwoordigheid van de alwetende God:

· Erken dat u wedergeboren bent.
· Verblijdt u in het geluk om hieruit ook een zekere vertroosting te ontvangen. 1 Petr. 1:3 “Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Christus uit de doden.”
· Gedraag u als wedergeboren. Voeg u bij de levenden en wees zoals Psalm 119:63 verwoord “een gezel van allen die de Heere vrezen, en van hen die Zijn bevelen onderhouden.” Sta naar wasdom en groei. 1 Petr. 2:2 “Als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke en onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen.” Leeft als de levenden, zodat er onderscheid is tussen de doden en levenden. Rom. 6:13 “Stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelf Gode, als uit de doden levend (geworden) zijnde, en (stelt) uw leden God tot wapenen der gerechtigheid.”

Hoofdstuk 32 Over het geloof
Het geloof wordt in het boek behandeld na de wedergeboorte, maar is al eerder aanwezig, want het Woord kan geen nut doen zonder het geloof.

Eerst wordt op de betekenis van het woord ‘geloof’ ingegaan. Vanuit de grondtaal wordt daar mee bedoeld ‘zich te doen gedragen’ of ‘vertrouwen/betrouwen'. Dat hoeft niet per se gekoppeld te zijn aan een belofte en het is daarmee dus dieper dan de uitleg van het woord in onze tijd. Daarnaast worden met het woord geloof verschillende zaken bedoeld, die ook in betekenis van elkaar verschillen.

À Brakel vervolgt met het beschrijven van vier soorten geloof: het historisch geloof, tijdgeloof, wondergeloof en zaligmakend geloof. In de Bijbel zijn diverse andere woorden te vinden die hetzelfde betekenen als het woord geloof. Denk aan vertrouwen, betrouwen, toevlucht nemen, etc. Als men nu al deze woorden bij elkaar neemt, dan moet het gemoed ten volle overtuigd worden dat geloven niet alleen een instemmen met de waarheden van het Evangelie is, maar een vertrouwen van het hart op God door Christus. Zich aan Hem toe te vertrouwen.

Na deze toelichting gaat À Brakel over op de behandeling van de zaak zelf:

1. Dat er geloof in de wereld is en noodzakelijk moet zijn: Joh. 3:36 ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’ Onder andere uit deze tekst zien we dat niemand zonder het geloof kan zalig worden.
2. Het soort zaken waartoe het geloof behoort: Het geloof is een geschenk en betreft een wijze van leven.
3. Het onderwerp waarin het geloof zijn plaats heeft: Het betreft de (uitverkoren) mens, de ziel, zijn wil. Het geloof zetelt in de ziel, want: ‘Met het hart gelooft men’ (Rom. 10:10). De ziel werkt door de vermogens van het verstand, de wil en de aandoeningen (kennis, toestemmen en vertrouwen). Alle vermogens zijn werkzaam in de mens als hij gelooft. Voor het geloof is niet alleen instemming nodig, maar ook kennis, al hoeft die niet volmaakt te zijn. Kennis van de zaken én van de openbaring van de zaken in het Woord worden vereist, wil men ze geloven. À Brakel onderbouwt dit met drie bewijzen, ondersteunt door diverse Bijbelteksten. Het instemmen houdt in: een voor waarachtig houden niet alleen alles wat God in Zijn Woord gesproken heeft, maar vooral alles wat God van Zijn Zoon, en van de zaligheid door Hem te verkrijgen, heeft geopenbaard.
4. Het voorwerp, waaromheen het geloof werkzaam is: Het voorwerp van het geloof is het Woord van God. Markus 1:15 ‘Gelooft het Evangelie.’ Het geloof blijft bij het Woord niet staan, maar gaat door het Woord voort tot Christus, de Borg en Middelaar. En door Christus uiteindelijk tot God. Hebr. 7:25 ‘Waarom Hij ook volkomen kan zalig maken, degenen, die door Hem tot God gaan.’
5. De vorm, of het eigenlijke wezen: À Brakel behandelt eerst waarin de kern van het geloof niet bestaat (liefde, gehoorzaamheid, het vertrouwen dat Christus mijn Zaligmaker is, in het willen hebben van Jezus tot Zaligmaker, in de instemming met de waarheid van het Evangelie). Waarin bestaat de wezenlijke geloofsdaad dan wel? Het bestaat in het vertrouwen van het hart om door Hem tot de zaligheid gebracht te worden, op grond van Zijn vrijwillige aanbieding, en op de beloften, gedaan aan hen die op Hem betrouwen. Vertrouwen wordt dan uitgelegd als de uitgaande daad van het hart, waardoor men zich overgevend aan Christus en Hem aannemend, ziel en lichaam aan Hem toevertrouwt, opdat Hij ze zalig maakt.

Dit wordt onderbouwd met verschillende bewijzen. Allereerst blijkt het uit de benaming van geloven zelf omdat dit vanuit de grondtaal op vertrouwen wijst. Daarnaast is de Bijbel er duidelijk over dat geloven een zaak is van het hart (Rom. 10:10). Ook is het meer dan het instemmen met de waarheid van de beloften (zoals het historisch geloof doet). Ten vierde blijft het zaligmakend geloof in God, in Christus geloven en niet bij het woord staan. Ten vijfde blijkt het ook uit het feit dat het geloof zelf verenigt met Christus. En tenslotte blijkt het ook uit het tegendeel: het ongeloof is juist dat we niet op Christus vertrouwen. Er volgen hierna zes tegenwerpingen die allemaal met Bijbelteksten worden weerlegd. Omdat dit vertrouwen waar À Brakel uitvoerig over schrijft verschillende andere daden meebrengt, schrijft hij vervolgens het geloof in zijn hele omvang:

(1) Eerst komt een mens door het Woord tot overtuiging van zijn ellendige toestand, namelijk het van God gescheiden zijn. Er is verdriet en onbehagen over zijn zondigheid en strafwaardigheid (hetzij wettisch hetzij evangelisch). Er ontstaat een begeerte om Christus tot Borg te krijgen.

(2) Er komt kennis van Christus en Zijn aanbieding en met Petrus wordt uitgeroepen: ‘Heere! Tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend dat Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ (Joh. 6:68-69)

(3) Er komt een honger en dorst naar het deel krijgen aan Christus en al Zijn verdiensten, naar de verzoening met God. Het gemis is smartelijk en doet uitroepen: ‘Ach had ik Christus maar! Had ik verzoening! Had ik Geest en leven! (…) Hij krijgt moed door de belofte: ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.’ Matth. 5:6.

(4) Hij wendt zich naar Christus toe. Hij neemt de toevlucht tot Hem, hoewel met de tollenaar van verre. Ook al durft hij niet, toch keert zijn hart zich onopgemerkt daarheen.

(5) Hij neemt al worstelend vrijmoedigheid om Hem aan te nemen. Hij weet zich naakt, maar ziet Jezus als bekwaam, als volkomen genoegzaam, als gewillig, als waarachtig, als Zich aanbiedend, als Iemand die belooft dat Hij wie komt niet zal uitwerpen….

(6) Hij vertrouwt zijn lichaam, zijn ziel, zijn zaligheid aan Christus toe. Hij laat het op Hem aankomen, hij laat zich dragen door Christus, hij leunt en steunt op Hem, en of hij nog geen vrede, geen verzekerdheid heeft, en of hij geslingerd wordt door vrees, en zich aanvechtingen voordoen, toch verlaat hij zich op Hem. (…) ‘… dat hij betrouwe op de Naam des HEEREN, en steune op Zijn God.’ (Jes. 50:10).

(7) Hieruit volgt de verzekering, het vertrouwen dat Christus zijn Zaligmaker is. Terwijl hij het geloof oefent, terwijl hij bidt, terwijl hij worstelt, maakt hij de gevolgtrekking, nu eens ziende op de geloofsdaden, waarvan de ziel bewust wordt, dan weer op de volheid van Jezus, dan weer op de beloften en haar zekerheid. Zo besluit hij: Jezus is mijn, en ik ben Zijn (Hooglied 2:16). Waarop de Heilige Geest soms zeer krachtig het zegel zet (Ef. 4:30). […] De vruchten van de verzekering (vrede, blijdschap, tevredenheid) vindt de ziel niet altijd. Die worden dikwijls door zwakheid van het geloof of aanvechting belet.

(8) Hieruit vloeit heiligheid. ‘(…) het geloof door de liefde werkende.’ (Gal. 5:6)

6. De werkende en bemiddelende oorzaak daarvan: De oorzaak van het geloof is God, want een mens zal uit zichzelf niet gaan geloven. De Heilige Geest geeft het historisch geloof, de overtuiging dat het Woord van God waarheid is, dat Christus de Zaligmaker is. Het begin en ook de groei van het geloof zijn van de Heere. De almachtige kracht van God had geen middelen nodig om het geloof te geven, maar Hij heeft in Zijn wijsheid Zijn Woord gegeven waardoor het geloof wordt gewerkt en versterkt. Rom. 1:16 ‘Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid, een ieder die gelooft.’
7. Het doel: het geloof heeft als doel de verheerlijking van Gods volmaaktheden. Men geeft God de eer van Zijn rechtvaardigheid, Zijn mensenliefde, Zijn genade, Zijn wijsheid om middel tot zaligheid te bedenken, Zijn almachtigheid, Zijn waarheid, Zijn getrouwheid, Zijn algenoegzaamheid. Het doel van het geloof aan de kant van de mens is hier rechtvaardigmaking, aanneming tot kinderen, vrede, heiligmaking en de eeuwige zaligheid. Wie aan al deze dingen lust heeft moet het geloof oefenen.
8. De bijgevoegde eigenschappen: Er is verschil in trap en mate per gelovige. Dit wordt door À Brakel ‘kwaliteiten’ genoemd en hij onderscheidt dan heiligheid, ongeveinsdheid, werkzaamheid, duurzaamheid, zaligmakende.
9. De effecten of vruchten: Deze zijn zeer heerlijk! Het geloof is dat waardoor de ziel leeft. Tien verschillende vruchten worden onderscheiden en onderbouwd met Bijbelteksten: de rechtvaardigmaking, vrede met God, vrijmoedigheid in de toenadering tot God, de vereniging met Christus, en door Hem met God, de aanneming tot kinderen, de reiniging van het hart, overwinnen van de duivel, de overwinning van de wereld, de liefde en allerlei goede werken.
10. De overeenkomst en verscheidenheid met anderen: Er is overeenkomst tussen het historisch-, tijd- en zaligmakend geloof in het Woord van God waar ze allen mee instemmen, maar er is een groot onderscheid tussen het zaligmakend en tijdgeloof (waarbij het historisch geloof is inbegrepen) op de volgende punten:

a. Het verstand: de ware gelovigen hebben ‘verlichte ogen van het verstand’ (Ef. 1:18) in tegenstelling tot de tijdgelovigen die slechts de letter ervan ziet.
b. Het hart: het geloof van de tijdgelovige is in de kern dood, als een stenen hart. Het geloof van de ware gelovige is levend, als een nieuw, vlezen en gereinigd hart.
c. De geloofsdaden: bij de tijdgelovigen is geen gemeenschap met Christus, want ze zetten hun hart niet op Hem en vertrouwen hun zielen niet toe aan Hem ter rechtvaardigmaking en heiligmaking. Ze zijn daar ook niet ongerust over en hebben er ook geen lust toe. De ware gelovigen daartegenover kunnen niet meer zonder Hem en betrouwen zich geheel aan Hem toe.
d. De blijdschap: bij de tijdgelovigen is blijdschap zonder wortel (Luk. 8:13). Ze verheugen zich over het Evangelie en het in de vriendschap en gunst van God te zijn […], verstand van het Woord te hebben, daarvan te kunnen spreken, daardoor in achting te komen […] en beelden zich in al die zaken te hebben en daardoor verblijden zij zich. Echter omdat ze nog een stenen hart hebben, kan het Woord daarin niet wortelen. ‘Maar de ware gelovigen hebben diepte van aarde, het hart wordt door het Woord omgeploegd tot veel ongerustheid, droefheid en strijd en zo valt het Woord in het vlezen, weke en buigzame hart, en pas zo schiet het wortel in Christus. Daaruit komt dan de blijdschap in verschillende mate op, en die blijdschap is in de Heere en in het genieten van Hem, en werkt een teer hart tot gehoorzaamheid.’
e. De vruchten: er is bij een tijdgelovige en ware gelovige ook verschil in het dragen van vruchten.

11. Het tegenovergestelde: Het tegendeel van het ware geloof is ongeloof en dat vinden we binnen en buiten de kerk.
12. De beschrijving: Het geloof is een vertrouwen van het hart op Christus, en door Hem op God, om gerechtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt te worden, steunende op Zijn vrijwillige aanbieding en beloften, dat Hij dat doen zal aan allen, die Hem daartoe aannemen en zich daartoe op Hem verlaten.

Hierna volgt een beschrijving van verschillende soorten lezers en hoorders die À Brakel oproept en probeert te bewegen tot het geloof. Dit doet hij door eerst te ontdekken aan zichzelf en dan te wijzen op Christus. Hieronder staan een paar citaten van dit gedeelte:

Weet goed dat u niet in staat bent om te geloven, en zonder dat zult u niet zalig kunnen worden, maar voor eeuwig verdoemd worden. “Want hoe zullen zij in Hem geloven, van Wie zij niet gehoord hebben?” (Rom. 10:14). Tracht daarom vanaf dit ogenblik tot kennis te komen en in zo'n gesteldheid te komen dat mijn opwekking u tot het geloof bewegen zal.

Sommigen zijn zo bezet met arbeid, moeite en verdriet, dat zij van de vroege morgen tot de late avond moeten sloven. […] Maar als u zich richt op het geestelijke, dan zou u nog wel tijd kunnen vinden. Maar het is een teken dat u het aardse hoger acht dan het eeuwige, en wees ervan verzekerd dat het u bij God niet verontschuldigen zal. Daarom, laat u zich bewegen tot het geloof.

Sommigen zijn niet ver van het Koninkrijk der hemelen, maar veranderen niet en blijven die zij zijn. (…) Zij hebben zicht op hun ellende, de eeuwigheid ligt hun soms zwaar op het hart. Zij kennen Christus. Zij wensen Hem wel lief te hebben. Zij wilden ook wel anders leven, maar daar komt het echter niet van. Nu eens blijven zij in zichzelf door ongeloof, zij zijn te grote zondaars, Christus zou hun niet willen hebben. Dan weer zijn zij niet genoeg verbrijzeld naar hun idee, dan weer weten zij niet of zij willen, dan weer bederven zij het weer door te zondigen. Maar de ware oorzaak is dat zij er geen ernst mee maken. Zij zijn lui, ook is hun hart niet onverdeeld en zijn zij onbestendig. Word toch ernstig en laat u bewegen tot het geloof. Blijf toch niet zo tussenbeide staan, want zo zou u verloren gaan.

Geleerden lieden, die in de geestelijke zaken bezig moeten zijn, zeer zelden bekeerd geworden. Zij behandelen de zaken zoals een smid zijn ijzer. Ook hen spreken wij aan: keer u naar binnen, word kinderen, zie uzelf niet over het hoofd, onderzoek uw eigen hart en beproef uzelf of die zaken, die u aan anderen voorstelt, waarlijk in u zijn.

Kom allen, die ik genoemd heb, en ook die ik hier niet beschreven heb. […] Kom allen wie u bent en hoe u ook bent, kom tot Jezus, geloof in Hem en u zult zalig worden. Denkt iemand: die weg is te ruim gesteld. Ik zeg niet dat zij zalig zijn, en zullen worden, maar dat Christus ook zulke mensen roept, en dat zulken ook wel deel aan Christus krijgen (1 Kor. 6:11). Laat niemand de moed verliezen. Want zo'n volheid van genade is in Christus.

Vervolgens worden beweegredenen genoemd waarom uitgezien wordt naar verzoening met God:

1. De ellendige toestand van het buiten God zijn.
2. De volheid van alles in Christus, die uitgewerkt wordt in veel punten en waarin benadrukt wordt dat voor Hem niets te wonderlijk is!
3. Die volkomen zaligheid biedt Christus u aan.
4. Die tot Hem komt, zal Hij niet uitwerpen. Doorzoek de hele Bijbel, en zie of Hij wel iemand, die waarlijk tot Hem kwam om door Hem verzoend, geheiligd en gezaligd te worden, genade heeft geweigerd, en hem heeft weggezonden. Dan zal Hij ook u niet verstoten. Kom dus maar.
5. God roept niet alleen, maar Hij gebiedt ook.
6. Als u niet komt, en in Christus gelooft, dan doet u de aller gruwelijkste zonde die begaan kan worden, buiten de zonde tegen de Heilige Geest, en de uitdrukkelijke lastering van God. Want u acht de waarachtige God een leugenaar. […] U versmaadt Christus in Zijn vriendelijke nodiging en aanbieding van alle zaligheden. […] U veracht al de ware en de hemelse goederen, al uw heil hier en voor eeuwig.
7. Het verheerlijkt Jezus.

Neem nu al deze beweegredenen tezamen, overleg die met aandacht, wees stil, laat de kracht daarvan op uw hart inwerken, of het de Heere behaagt u over te brengen uit de macht van de satan en van de duisternis in Zijn koninkrijk. Ja, in Hemzelf, om in gemeenschap hier, en tot in eeuwigheid met Hem te leven. Wat verhindert u, die bewogen bent, nu tot Christus te komen?

À Brakel beschrijft vervolgens verschillende hinderpalen; onwetendheid, onwilligheid, vrees, te zondig, niet genoeg verbrijzeld. Hij schrijft op pastorale wijze hoe deze weggenomen kunnen en moeten worden.

Het hoofdstuk eindigt met een bestraffing en opwekking gericht aan de gelovigen.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22