Beknopte theologie van Jesaja

Auteur:
Jesaja, de zoon van Amoz (1:1).[1] Hij moet geleefd hebben omstreeks 765-695 v. Chr. en was een tijdgenoot van de profeet Hosea (verg. Jes. 1:1 en Hos. 1:1). De naam Jesaja betekent 'de HEERE is redding'.[2] De betekenis van zijn naam is tegelijk een samenvatting van de boodschap die hij mag brengen. 

Van zijn vader Amoz is weinig bekend.[3] De middeleeuwse joodse uitlegger Kimchi is van mening dat Amoz, de vader van Jesaja, de broer was van Amazia, de vader van Uzzia. Als dit klopt, dan is Jesaja van koninklijke afkomst. Dit zou kunnen verklaren waarom Jesaja toegang had tot de koning. Met zekerheid is vast te stellen dat Jesaja hoe dan ook van een hoge komaf was, want hij stond in nauwe verbinding met de koning en de priester (7:1-17, 8:2).[4] Jesaja profeteerde tijdens de regering van de volgende vier koningen van Juda: Uzzia (787-736 v. Chr.), Jotham (co-regent 756-741 v. Chr.), Achaz (741-736 v. Chr. co-regent, 736-725 v. Chr. regent) en Hizkia (725-697 v. Chr.).

De profeet moet een veelbewogen leven gehad hebben.[5] Zo maakte hij de Syrisch-Ephraimitische crisis (735-734) en de crisis van Hizkia’s alliantie met Egypte (711) mee. Ook de Assyrische belegering van Jeruzalem (701) zal Jesaja veel gedaan hebben. Te midden van deze oordelen en beproevingen moest hij de woorden van God verkondigen. Maar niet alleen zijn bediening als profeet zal heftig geweest zijn, het einde van zijn leven is dit vermoedelijk niet minder geweest. Algemeen wordt aangenomen dat Jesaja ten tijde van Manasse in een boomstam zou zijn gestopt en vervolgens doormidden zou zijn gezaagd (Hebr. 11:37).[6]

Jesaja was getrouwd met ‘de profetesse’ (8:3). Samen kregen ze twee zonen. De oudste zoon heette Schear-jaschub (7:3), wiens naam ‘een overblijfsel zal terugkeren’ betekent. Deze zoon vergezelde Jesaja toen hij Achaz ontmoette. De boodschap was hoopvol, de vijanden die Juda binnengedrongen waren zouden verslagen worden en slechts een overblijfsel van de vijandelijke machten zou terugkeren naar hun land.

De jongste zoon van Jesaja heette Maher-Schalal, Chazbaz (8:3). Zijn naam betekent zoiets als ‘de plundering zal snel komen’. Deze naam laat het komende oordeel van God zien. Dit oordeel zal snel komen, want nog voordat de jongste zoon ‘vader’ of ‘moeder’ kan zeggen, zal de koning van Assyrië Israël en Syrië hebben veroverd.[7] Jesaja had al eerder gepreekt over de snel naderende vijand (5:25-28, 7:18). Naast zijn gesproken woorden, moest Jesaja deze boodschap ook opschrijven op een grote rol. ‘Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol, en schrijf daarop met eens mensen griffel: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit!’ (8:1) Maar zowel het preken als het opschrijven op een grote rol was niet genoeg. De HEERE geeft Jesaja opdracht om deze boodschap verder te verspreiden door de naamgeving van zijn tweede zoon. Daarom moest Jesaja hem Maher-Schalal, Chazbaz noemen. Om deze reden wordt de vrouw van Jesaja profetes genoemd, want ze was letterlijk de drager van woorden van God, die door haar zoon verder verspreid zouden worden.[8]

Jesaja is de eerste van de grote profetische boeken. De eerste profeet naar wie een boek vernoemd werd, was Amos. Toch was het niet de primaire taak van Amos en Jesaja om boeken te schrijven. Profeten vervulden hun bediening door de woorden van God te verkondigen op publieke plaatsen, bijvoorbeeld op het tempelplein in Jeruzalem. Dit wil niet zeggen dat de profeten (delen van) hun profetieën niet opschreven of niet betrokken werden bij het opschrijven van de profetieën, maar het was niet hun hoofdtaak.[9]

Sociale en historische context van de profeet Jesaja: Het Bijbelboek Jesaja opent met de volgende woorden: ‘Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda. Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden’ (1:1-2).

Dr. D.M. Lloyd-Jones stelt terecht dat de openingsverzen van het Bijbelboek Jesaja niet alleen de schrijnende situatie van het volk Israël beschrijven ten tijde van Jesaja, maar dat deze woorden gelden voor ieder mens van nature.[10] Het Bijbelboek Jesaja is een gezicht, een visioen, dus geen gevolg van een onderzoek naar de situatie van het volk Israël. Het zijn de woorden van de HEERE Zelf en niet die van Jesaja. Hij is slechts een instrument, een middel in Gods hand. Profeten werden geroepen om te spreken over de situatie van het volk Israël en van de wereld. Maar ook om de mensheid te zeggen hoe het in de toekomst zal gaan. Een ontroerend voorbeeld hiervan is Jesaja 53 waar het verzoenend lijden en sterven van Christus wordt omschreven, zo’n achthonderd jaar voordat de Heere Jezus aan het kruis zou sterven.

Geen mens verdient het dat God tot hem spreekt. Ook Israël verdiende de boodschap van zonde en genade niet. Uit louter liefde riep God Jesaja in Zijn dienst. Maar niet alleen profeten, ook Zijn eigen Zoon is naar de wereld gekomen om zondaren te redden (Joh. 3:16).[11] Deze heerlijke boodschap van wet en evangelie mocht Jesaja brengen. Daarom wordt het Bijbelboek Jesaja met recht ook wel het 'vijfde evangelie' genoemd. De kerkvader Hiëronymus van Stridon (347-420) vond dat Jesaja’s boodschap zo duidelijk het evangelie verwoordde, dat men hem een evangelist zou moeten noemen in plaats van een profeet.[12]

Jesaja mocht een rijke en veelomvattende bediening hebben. Na zijn indrukwekkende roeping tot profeet, predikt Jesaja de ondergang van Israël en Juda, maar ook de komst van het nieuwe rijk, dat zal komen omdat God een Rijsje zal voortbrengen uit de afgehouwen tronk van Isaï (11:1). 

Met kracht en autoriteit sprak Jesaja tot het volk en stelde ook de buitenlandse politiek van Juda aan de orde. Daarbij kon niet alleen de regering van koning Achaz rekenen op scherpe kritiek, maar ook de sociale misstanden werden niet buiten beschouwing gelaten. Uit Jes. 5:8-24 blijkt dat er op economisch gebied misstanden bestonden. Zo namen rijke landeigenaren het land van de arme medemens op slinkse wijze in bezit en werd er geen rechtgesproken in de rechtbank. Ook veroordeelt Jesaja scherp het vertrouwen van Israël op buitenlandse machten (Jes. 20:1-6). Jesaja herinnert het volk aan Gods belofte aan David. Er zal een eeuwige heerschappij in Jeruzalem zijn als de afstammelingen van David en het volk zouden vertrouwen op de belofte van God. Een voorbeeld hiervan staat in Jes. 36-37 waar Jesaja koning Hizkia oproept om alleen op de Heere te vertrouwen, ook al is Jeruzalem door de Assyriërs belegerd (701). De Heere verlost de stad op een wonderbaarlijke wijze, wat een bevestiging van Jesaja’s boodschap was.

Toch begreep Jesaja dat uiteindelijk Juda verslagen zou worden vanwege de trouweloosheid van haar koningen. Daarom zegt Jesaja het oordeel aan en profeteert dat de vernietiging zo grondig zal zijn dat er uiteindelijk alleen nog maar een afgehouwen tronk van Isaï zal overblijven (verg. Jes. 6 en 11). Juda zal weggevaagd worden door een buitenlandse macht en aldus geschiedde. Het Bijbelboek Jesaja laat de roep om de meerdere Davidszoon Die, als een getrouw Koning Israël en Jeruzalem, zal regeren, steeds duidelijker klinken (2:2–4; 9:2–7; 11:6–9; 29:17–21).[13]

Kern: De Verbondsgod is de Heilige van Israël en de Schepper van hemel en aarde. Hij brengt het oordeel en verlost Zijn volk en uiteindelijk alle volken van de wereld. God zal door middel van een Koning, Die ook Knecht zal zijn, de volken verlossen.[14] Hij brengt vrede en gerechtigheid op aarde.[15] In het komende rijk van God zal in de verlosten de heerlijkheid van de HEERE zichtbaar zijn. Zij zullen op de nieuwe aarde mogen wonen.[16]

Structuur: Het is niet eenvoudig om een structuur van het Bijbelboek Jesaja te geven. Dit komt omdat er veel onenigheid bestaat over de opbouw van het Bijbelboek. Zo zijn er uitleggers die menen dat Jesaja eigenlijk uit twee delen bestaat, namelijk uit Jes. 1-39 en 40-66, en dat deze delen door verschillende auteurs zouden zijn geschreven. In de literatuur wordt dit eerste gedeelte veelal ‘Jesaja’ genoemd en het tweede deel ‘Deuterojesaja’. Het eerste deel zou slaan op de koningentijd en het tweede deel zou geschreven in én na de ballingschap, dus twee eeuwen later.[17] Deze gedachte dat er twee of meer auteurs hebben meegewerkt aan het Bijbelboek, is ontstaan in de achttiende eeuw onder invloed van de Schriftkritische Bijbelwetenschap.

Andere uitleggers menen weer dat Jesaja uit drie delen bestaat (1-39, 40-55, 56-66). In deze visie is elk deel door een andere auteur geschreven op een verschillend moment. De traditionele rabbijnse en christelijke interpretatie ziet het gehele boek als het werk van de profeet Jesaja.[18] Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er ook Bijbelgetrouwe commentaren bestaan die menen dat het Bijbelboek Jesaja uit meerdere delen bestaat, maar die wel de gehele boodschap als geïnspireerd en gezaghebbend beschouwen.[19]

Opvallend is dat er ook moderne uitleggers bestaan die de eenheid van het Bijbelboek benadrukken. Zij wijzen hierbij op de opbouw en samenhang van het boek. Zo worden er thema’s uit het eerste deel (1-39) uitgewerkt in het tweede (40-66) en is er een grote samenhang qua woordgebruik en uitdrukkingen. Als dit boek door meerdere auteurs in verschillende tijden en omstandigheden geschreven zou zijn, zou dit moeilijk kunnen. Bovendien citeert het Nieuwe Testament veelvuldig uit het tweede deel van Jesaja en gaat er hierbij vanuit dat dit dus door Jesaja geschreven moet zijn.[20]

Hoewel de discussie over het auteurschap best ingewikkeld is, is het duidelijk dat er een tweedeling op te merken valt in het Bijbelboek Jesaja, namelijk tussen de hoofdstukken 1-39 en 40-66.[21] Het eerste deel beschrijft de regering van vier koningen van Juda, die regeerden van 787-697 v. Chr.. In deze periode neemt de dreiging van Syrië en het Tienstammenrijk Israël angstaanjagende vormen aan. Naar de mens gesproken maakte het kleine koninkrijk Juda geen schijn van kans. Het lijkt daarom een verstandig besluit van koning Achaz om Tiglath-Piléser van Assyrië om hulp te vragen. Toch is dit een daad uit ongeloof, want de HEERE had beloofd om Juda te beschermen. Daarnaast blijkt dit ook een kortzichtige oplossing te zijn, want uiteindelijk keren de Assyriërs zich tegen Juda. Koning Hizkia besluit hierop hulp te vragen aan Egypte. Jesaja waarschuwt hiertegen en roept op om alleen op God te vertrouwen. Zijn almacht blijkt als de belegering van Jeruzalem door de Assyrische koning Sanherib op wonderlijke wijze wordt afgebroken (Jes. 36-37).

Maar de duivel blijkt listig. Als een agressieve, frontale aanval van de Assyriërs niet werkt, stuurt hij een veel gevaarlijkere vijand, namelijk de vleiende Babyloniërs (Jes. 39). Hizkia is hiermee ingenomen en laat trots zijn bezittingen zien. ‘En Hizkia verblijdde zich over hen, en hij toonde hun zijn schathuis, het zilver, en het goud, en de specerijen, en de beste olie, en zijn ganse wapenhuis, en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat Hizkia hun niet toonde.’ (Jes. 39:2) Hierop volgt de vreselijke profetie van Jesaja dat al de bezittingen van Juda en het nageslacht van Hizkia naar Babel zullen worden weggevoerd.[22] De nakomelingen van Hizkia zullen niet alleen gevangenen zijn, maar ze zullen ook eunuchen zijn, zodat het, naar de mens gesproken, niet langer mogelijk is om het koningsgeslacht voort te zetten.[23] Wat een aangrijpend oordeel spreekt Jesaja hier uit!

‘Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor het woord des HEEREN der heirscharen. Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaders opgelegd hebben tot een schat tot op dezen dag, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE. Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Doch het zij vrede en waarheid in mijn dagen!’ (Jes. 39:5-8)

Het tweede deel van het Bijbelboek Jesaja kijkt vooruit naar de tijd na de ballingschap (Jes. 40-66). Jesaja kondigt de verlossing aan uit de macht van Babel door koning Kores van Perzië. ‘Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden.’ (Jes. 45:1) Dat Kores hier Gods gezalfde genoemd wordt, zal best een schok geweest zijn voor de joden. Deze titel werd voorheen alleen gegeven aan priesters, profeten en koningen van Israël (Lev. 4:3, 2 Sam. 19:21, Ps. 18:51, 1 Kron. 16:22, Hab. 3:13). Kores is ook de enige koning van de heidenen aan wie de Heere deze titel geeft.[24] Hij wordt hier de gezalfde genoemd, omdat hij door God is uitverkoren en bekrachtigd om het volk van de joden de vrijheid terug te geven. In die zin is Kores een type van de Messias.[25]

Het tweede deel van het Bijbelboek Jesaja toont ook rijke profetieën over de komst van de Heere Jezus. Niet alleen zal de HEERE Israël verlossen van de vijanden, maar ook van de macht van de zonde.[26] Uiteindelijk zal Gods heil verspreid worden over geheel de aarde, tot in Nederland aan toe!

De Bijbel met uitleg geeft een duidelijke structuurindeling:

1-12 Oordeel over Juda, beloften van heil
13-23 Profetieën over de omliggende volken
24-27 Overdeel over de wereld, verlossing voor het volk van God
28-35 Oordeel en verlossing voor Juda en Jeruzalem
36-39 Jesaja en de inval van de Assyriërs in Juda
40-48 De HEERE, de enige God, verlost Israël
49-55 De Knecht des HEEREN schenkt Sion verlossing
56-59 Vermaning voor Jeruzalem
60-66 Een heerlijke toekomst[27]

Belangrijke lessen en lijnen uit het Bijbelboek Jesaja:

1. Gods Koningschap
Het Bijbelboek Jesaja leert ons veel over Wie en hoe God is. Een van de zaken waar het Bijbelboek meer licht opwerpt is Gods Koningschap. Dit is tevens een belangrijke rode draad in Jesaja. Zo ziet de profeet, in het jaar waarin koning Uzzia stierf, een nog veel heerlijkere en onsterfelijke Koning in de tempel: ‘In het jaar, toen de koning Uzzia stierf, zo zag ik den Heere, zittende op een hogen en verheven troon, en Zijn zomen vervullende den tempel. De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen; met twee bedekte ieder zijn aangezicht, en met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. En de een riep tot den ander, en zeide: Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol! Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.’ (6:1-5).

Deze Koning zal niet sterven, maar eeuwig regeren. Het is deze Koning, Die oordeelt en redt en Zijn volk tot aan het einde der tijden leidt en regeert. Wat zal dit visioen een diepe indruk hebben gemaakt op Jesaja! Wonend in Juda, waar het onrecht hoogtij vierde, waar Israël en Assyrië een dreiging vormden, geeft dit visioen van God als de Heilige Koning niet alleen de aanleiding om het oordeel aan Juda aan te zeggen, maar ook om hoop te houden op het heilige zaad dat de HEERE zal dienen (6:13).

Jesaja 33:17-22 geeft hoop aan hen die het waard zijn om de berg des Heeren op te klimmen, te midden van interne en externe dreigingen: ‘Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien.[28] Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens telt? Gij zult niet meer dat stuurse volk zien, het volk, dat zo diep van spraak is, dat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan. Schouwt Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent, die niet ter neder geworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen verscheurd worden. Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren, en geen treffelijk schip zal daar overvaren. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning. Hij zal ons behouden’.

Hoewel uit Jesaja 6 blijkt dat God al Koning is, is Zijn rijk nog niet volledig doorgebroken. De HEERE is een Koning Die nu oordeelt, maar ook later bij het eindoordeel. Zijn Koningschap wordt in Jesaja beschreven met beelden uit de tempel (6:1-5), het leger (24:21-23), de rechtsspraak (33:22) en het vieren van een groot feest (25:6-9). ‘En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn. En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen; want de HEERE heeft het gesproken. En men zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid.’ (25:6-9)

Jesaja’s profetieën over Gods Koningschap hebben een directe vervulling in zijn tijd, maar zeggen ook veel over onze tijd en over de rest van de geschiedenis. Dit profetische perspectief blijkt uit het ‘alrede en nog niet’ van Gods Koningschap. De Heere Jezus regeert de wereldgeschiedenis met vaste hand naar het einde toe. Pas dan zal Zijn Koningschap volledig doorbreken op deze wereld.[29] Het is deze Koning Die Sanherib versloeg als teken van Zijn almacht en als een belofte voor het verslaan van de meerdere Sanherib, de satan, aan het kruis op Golgotha (Kol. 2:14-15). Op deze almachtige Koning moesten en mochten de tijdgenoten van Jesaja vertrouwen en dat geldt ook voor ons (Rom. 8:31).

2. De Knecht des HEEREN
De Knecht des HEEREN vormt een andere rode draad in Jesaja. In het Bijbelboek treffen we vier ‘liederen’ over en van de Knecht des HEEREN aan (42:1-4, 49:1-6, 50:4-9 en 52:13-53:12). Deze vier liederen schetsen de bediening van de Knecht des HEEREN. Duidelijk wordt dat Zijn bediening in eerste instantie gericht is op de redding van Jeruzalem en de terugkeer van Israël tot de heilige stad. Dit zal een zegenrijke uitwerking hebben op de gehele wereld. Op de achtergrond hiervan horen wij de belofte aan Abraham dat hij tot een groot volk zal worden en dat dit verbondsvolk tot zegen zal zijn voor de gehele wereld, omdat uit hen de Messias geboren zal worden (Gen. 12:3).

‘Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.[30] Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten.’ (42:1-4)

De Knecht des HEEREN wordt in dit eerste lied bezongen door de HEERE Zelf. Dit gebeurt in zowel profetische als koninklijke woorden (1 Sam. 16:13, Ps. 89:3-4). De HEERE heeft Hem uitverkoren, rust Hem toe en openbaart het doel van Zijn bediening. Dit lied laat ook zien hoe de Knecht te werk zal gaan en wat Hij zal gaan doen. De eilanden zullen op Zijn leer (lett. Torah) wachten. Daarop zullen zij hun hoop stellen.[31] Uit dit eerste lied blijkt dus dat de bediening van de Knecht des HEEREN voor zowel jood als heiden tot zegen zal zijn. Daarom wordt de Knecht in Jes. 42:6 ook het Licht der heidenen genoemd.[32] Het verbond met Abraham, waarin de belofte klonk dat hij tot een groot volk gemaakt zou worden en dat in hem alle volken van de aarde gezegend zullen worden, komt tot vervulling door de bediening van de Knecht des HEEREN. Dit zal uiteindelijk leiden tot een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (65:17, 66:22).[33]

‘Hoort naar Mij, gij eilanden! en luistert toe, gij volken van verre! De HEERE heeft Mij geroepen van den buik af, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld. En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen. En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israël, door Welken Ik verheerlijkt zal worden. Doch Ik zeide: Ik heb te vergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht; gewisselijk, Mijn recht is bij den HEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God. En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Jakob tot Hem wederbrengen zou; maar Israël zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God zal Mijn Sterkte zijn. Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.’ (49:1-6)

In dit tweede lied worden de volken opgeroepen om te luisteren naar het getuigenis van de Knecht des HEEREN. Hij spreekt over Zijn roeping door de HEERE. Deze Knecht krijgt de titel ‘Israël’ omdat het oude Israël in ballingschap verkeerd en niet heeft beantwoord aan Gods heilige wet. Deze Knecht vormt een wonderlijk nieuw begin, daar waar het oude Israël het heeft laten zitten.[34] De Knecht des HEEREN zal dit niet voor Zichzelf doen, maar voor de eer van de HEERE en om zo de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen. Maar, met eerbied gesproken, als dit het enige zou zijn wat de Knecht des HEEREN mag doen, dan zou dat te gering zijn (49:6). Hij zal ook een Licht der heidenen zijn. Hij zal Gods heil zijn wat tot aan het einde der aarde verspreid zal worden. Anders gezegd, de Knecht des HEEREN brengt dus niet het heil van God tot aan het einde der aarde, maar Hij is Zelf het heil van God wat tot aan het einde der aarde gebracht wordt![35] De volken op hun beurt moeten deze Knecht des HEEREN erkennen en God voor Hem danken (49:7, 12, 18). De heidenen zullen de ballingen terugbrengen naar Israël als ze zullen komen om God te aanbidden (49:22-23). Zelfs koningen en koninginnen zullen komen om God groot te maken (49:23). Wie zich echter blijft verzetten tegen Gods verbondsvolk en weigert te buigen voor de levende God zal het oordeel over zich afroepen (49:26).[36]

‘De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moede een woord ter rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen, Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, gelijk die geleerd worden. De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Ik ben niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts. Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel. Want de Heere HEERE helpt Mij, daarom word Ik niet te schande; daarom heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een keisteen, want Ik weet, dat Ik niet zal beschaamd worden. Hij is nabij, Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Laat ons tezamen staan; wie heeft een rechtzaak tegen Mij? hij kome herwaarts tot Mij. Ziet, de Heere HEERE helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen? Ziet, zij zullen altemaal als een kleed verouden, de mot zal hen eten.’ (50:4-9)

Het derde lied over en voor de Knecht des HEEREN toont op indrukwekkende wijze aan dat Hij met afwijzing en verwerping te maken zal krijgen. Toch vraagt de Knecht terecht wie er met Hem zal twisten, aangezien het de HEERE Zelf is Die Hem zal helpen.

‘Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. Gelijk als velen zich over u ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen; Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja, de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plage op Hem geweest. En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft.’ (52:13-53:12)

Dit vierde lied wordt ook wel het 'juweel in de kroon van Jesaja’s theologie' genoemd. In dit lied ontdekken wij de sleutel van de bediening van de Knecht des HEEREN. Hoewel de profeet Jesaja al eerder over vergeving van zonden heeft gesproken, was nog niet geopenbaard hoe de HEERE de zonden zou kunnen en willen vergeven. De HEERE kan als rechtvaardig God immers niet aan de zonden voorbij gaan. Dat duldt Zijn heiligheid niet. Deze Knecht, de Rechtvaardige zal velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen (53:11). Deze Knecht is zowel Priester als schuldoffer (53:10). In Jes. 53:1-6 belijden berouwvolle zondaren dat ze dachten dat deze Knecht door God geslagen en verdrukt was, maar het bleek dat Hij om hun overtredingen verwond was en dat zij door Zijn striemen zijn genezen. Hij droeg wat zij hadden moeten dragen. Dit grote wonder van Gods onpeilbare zondaarsliefde willen zij nu gaan verkondingen aan de gehele wereld!

Naast de smadelijke dood van de Knecht wordt hier ook Zijn opstanding geprofeteerd (53:10-12). De Knecht zal het gevolg van Zijn plaatsvervangend lijden en sterven met eigen ogen zien en hierdoor ‘verzadigd’ worden.[37] De heerlijke profetie van de lijdende, stervende en verheerlijkte Knecht des HEEREN heeft de hoorders van Jesaja’s Bijbelboek hoop gegeven. Hoe dit precies zou gaan, was voor hen nog verborgen. Achthonderd jaar later zou dat voorgoed veranderen, toen de engel Gabriël door God met een heerlijke boodschap naar Nazareth werd gestuurd… (Luk. 1:26)

3. Vertrouwen
Het hele Bijbelboek Jesaja is een oproep aan Gods volk om Hem te vertrouwen. Dit pleidooi is het sterkst in de hoofdstukken 1-39 waar het volk moet vechten tegen de verleiding om op andere volken te vertrouwen. De constante dreiging van een invasie leek dit te rechtvaardigen, maar het volk moet op de trouw van de Verbondsgod bouwen. De hoofdstukken 40-55 spreken op ontroerende wijze over Gods welwillendheid en macht om hen te verlossen. Jesaja 56-66 benadrukken dat Gods gerechtigheid zal zegevieren.

De sterke nadruk op het vertrouwen van God licht extra op tegen de achtergrond van de heidense volken rondom Israël. In hun visie op de wereld speelde vertrouwen op de goden nagenoeg geen rol. De goden zag men primair als machten die constructief en destructief konden zijn. Ten diepste kon je ze nooit helemaal vertrouwen. Daarom was men dagelijks in de weer om de goden tevreden te houden en waar mogelijk in te zetten als ‘wapen’ tegen de vijanden.

Hoe anders het Godsbeeld wat Jesaja naar voren brengt! De HEERE wordt nergens door gebonden dan door Zijn eigen genadige karakter en Hij is in de diepste zin van het woord te vertrouwen (Ex. 3:14). Hij doet wat Hij zegt. Dit blijkt het allerheerlijkst uit het zenden van Zijn eniggeboren Zoon, de Heere Jezus Christus (2 Kor. 1:20). Jesaja benadrukt dat alles buiten God, waar het volk haar vertrouwen op stelt, uiteindelijk zal falen. Sterker nog, datgene waarop het volk vertrouwt zal zich uiteindelijk tegen hen keren! Dat blijkt wel uit de geschiedenis van koning Achaz die zijn vertrouwen in Assyrië stelde. Jesaja moet Achaz hierop aanzeggen dat Assyrië Juda onder de voet zal lopen (8:6-8).

Hoewel het volk uiteindelijk op andere machten buiten God vertrouwt, is er toch een weg terug. Anders gezegd, de HEERE is zo te vertrouwen op Zijn Woord dat Hij Zijn volk niet loslaat als ze, door eigen schuld, zijn weggevoerd in ballingschap. Zelfs dan klinkt Gods welgemeende oproep om tot Hem terug te keren. ‘Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Sion woont! voor Assur, als hij u met de roede zal slaan, en hij zijn staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren; Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling.[38] Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal, naar de wijze der Egyptenaren. En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.’ (10:24-27)[39]

Wat een ongekende en onverdiende trouw voor trouweloze zondaars! Het Bijbelboek Jesaja toont wat er gebeurt als de Israëlieten volharden in hun ontrouw, maar is bovenal een loflied op Gods trouw! Hij laat niet varen wat Zijn hand begon. Dit blijkt ook duidelijk uit Jes. 11:16-12:2: ‘En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog. En te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE! dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij. Ziet, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere HEERE is mijn Sterkte en mijn Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden’.

Het thema trouw komt in een iets andere vorm naar voren in de hoofdstukken 40-55. Daar profeteert Jesaja over de dag waarop de weggevoerde Judeeërs alle hoop zijn verloren. Hier stellen de Israëlieten hun vertrouwen niet op een verkeerde zaak, maar hebben ze alle vertrouwen en hoop verloren! Op ontroerende wijze spreekt de HEERE de ballingen hierop aan, bij monde van Jesaja:

‘Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist. Waarom zegt gij dan, o Jakob! en spreekt, o Israël! mijn weg is voor den HEERE verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij? Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.’ (40:26-31)

Geconfronteerd met de verdrietige gevolgen van hun zonden, zitten de ballingen in zak en as. De situatie lijkt hopeloos want ze zijn in de handen gevallen van het machtigste rijk op aarde. En dat door eigen schuld. Maar wat een evangelie! De liefde van God en Zijn almacht zijn niet veranderd. Hoewel alles tegen hen lijkt te zijn, dienen ze God te vertrouwen op Zijn Woord. Juist daarom heeft Jesaja deze profetie van de HEERE ontvangen voordat de ballingschap een feit was (48:5).

In het laatste deel van het Bijbelboek wordt er ook over vertrouwen gesproken (56-66) en dan vooral over vals vertrouwen. Hiermee wordt bedoeld een valse gerustheid in het feit dat Israël het uitverkoren volk is. Hoewel het waar is dat de joden Gods uitverkoren volk zijn en dat ze uit vrije genade uit de ballingschap zijn bevrijd, wil dit geenszins zeggen dat het dan niet uitmaakt hoe ze leven. Integendeel! Gods eist volmaakte gehoorzaamheid aan Zijn wetten. Dit roept om een teer en aanhankelijk leven en een haten en vlieden van de zonden.[40]

4. Zonde
Het woord zonde kan verschillende betekenissen hebben in de grondtalen. In het Bijbelboek Jesaja is zonde vooral rebellie tegen God.[41] Het is veelzeggend dat dit woord zowel in het eerste vers (na het opschrift) als in het laatste vers voorkomt. ‘Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden.’ (1:2) ‘En zij zullen henen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen.’ (66:24)

De opstand van de Israëlieten uit zich op verschillende wijzen, maar komt in wezen op hetzelfde neer: het verbond van God wordt overtreden. Israël had gezworen bij de Sinaï dat ze God zouden gehoorzamen en zouden leven zoals Hij van hen vroeg. Maar het volk is hier tegen in opstand gekomen. Bijvoorbeeld door het dienen van andere goden (17:7-10) of door het vereren van mensen. Een van de kernvragen van het boek luidt dan ook: ‘Wiens glorie vult de aarde?’. Op pijnlijk eerlijke wijze komt de hoogmoed van de mens in het Bijbelboek Jesaja voor de dag. Israël zoekt aansluiting bij de ‘groten van deze aarde’ (2:12-17), Assyrië weigert in te zien dat ze slechts een middel in de handen van God is (10:12-16), Babylon denkt dat ze oppermachtig is (47:10-11), de koning van Babel denkt dat hij op de troon van de hemel zal zitten (14:13-14), Jeruzalem vervalt tot materialisme en ijdelheid (3:16-23) en zogenaamd godsdienstige mensen kijken neer op hun medemens (65:1-6). Deze zaken vallen allen onder rebellie, aldus Jesaja, want men geeft de Heilige van Israël de plek niet die Hem alleen toekomt. Zonder nederigheid en ware godsvrucht kan men het verbond niet houden. Maar wie in liefde tot God en de naaste leeft, mag weten dat de HEERE op hem neer zal zien en bij hem zal wonen.

‘Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden.’ (57:15) ‘Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.’ (66:2)[42]

5. Rechtvaardigheid
God is rechtvaardig. In het Bijbelboek Jesaja wordt dit onder andere door het Hebreeuwse werkwoord tsedâqâh weergegeven. Dit werkwoord wordt in Jesaja op verschillende manieren gebruikt. In de hoofdstukken 1-39 duidt dit woord vooral op de wijze waarop God wil dat Zijn verbondsvolk leeft. In de hoofdstukken 40-55 duidt het voornamelijk op Gods rechtvaardigheid in het verlossen van Zijn volk en in de hoofdstukken 56-66 komen deze twee zaken bij elkaar. De zaligheid komt van en door God alleen. Niet alleen de redding uit de ballingschap, maar ook de redding van de zonden. De redding die God aanbrengt zal dus zowel een aardse als een geestelijke inhoud kennen. Wat betreft het aardse door de hand van Cyrus en wat betreft het geestelijke door het plaatsvervangend lijden en sterven van de Knecht (53:11). Dat God rechtvaardig is in het verlossen van Zijn volk komt doordat de Heere hiermee Zijn belofte aan Abraham waarmaakt en het past bij het Wezen Gods, Die in Zichzelf genadig en rechtvaardig is. De Verbondsgod is in het verlossen van Zijn volk uit de ballingschap en de uiteindelijke verlossing van de Kerk dus rechtvaardig aan Zijn belofte en aan Zichzelf.

Dat de HEERE Degene is Die Zijn volk verlost, ontslaat het volk niet van haar plicht om zich aan Gods heilige wet te houden. Juist de ballingschap, waarin de gevolgen van de zonden aan den lijve werd ondervonden, moet een blijvende waarschuwing voor het volk Israël (en ons!) zijn om te luisteren naar de HEERE.[43]


Vragen:
1. Aan welke Bijbeltekst(en) denkt u als eerste als u ‘Jesaja’ hoort? Waarom aan die tekst(en)?
2. Wat kunnen wij leren van de woorden en daden van de Bijbelse profeten?
3. Jesaja gebruikt vaak de uitdrukking: ‘de Heilige Israëls’ (bijv. in Jes. 1:4). Waarom is dit zo’n belangrijke titel voor de Heere God?
4. Lees Jes. 1:18-20. In hoeverre zijn hier overeenkomsten met de boodschap die de Heere, via Johannes, aan de kerk in Laodicea gaf? (Openb. 3:14-22).
5. Aan het einde van Jes. 1 wordt een verschil gemaakt tussen ware gelovigen en hen die geen levend geloof hebben. Wat zijn de belangrijkste kenmerken die dit verschil maken?
6. Lees Jes. 2:6. Hier staat dat God Zijn volk, het huis van Jakob, heeft verlaten. Op wat voor manier is dit gebeurd?
7. Lees Jes. 7:2 en 13. Is het gebruik van de uitdrukking ‘huis van David’ in deze verzen als troost of als oordeel bedoeld voor Juda?
8. In Jes. 7:10-17 wordt gesproken over de geboorte van een Zoon, Die de Naam Immanuël zal krijgen. Welke boodschap lag er voor koning Achaz in deze profetie?
9. Hoe kan 2 Kon. 16:7-8 ons helpen als we Jes. 7:17-25 willen uitleggen?
10. Op wat voor wijze heeft de bediening van de Heere Jezus Jes. 9:1-2 vervuld? (Mat. 4:13-16)
11. Wat leert Jes. 9:5-6 over de Persoon en de bediening van de Heere Jezus?
12. In Jes. 9:11,16,20 en 10:4 staat een terugkerende profetie: ‘Zijn hand is nog uitgestrekt’. Wat betekent dit? Waarom wordt dit herhaald denkt u?
13. In Jes. 1:9 en 6:13 wordt gesproken over een ‘overblijfsel’. Wat leert Jes. 10:20-34 ons verder over dit ‘overblijfsel’?
14. In Jes. 11:16 wordt er verwezen naar de uittocht uit Egypte. Waarom zou deze verwijzing zo belangrijk zijn voor het volk Israël?
15. Lees Jes. 13:1. Op wat voor manieren komt de stad Babylon voor in de Bijbel?
16. Lees Jes. 21:9 en Openb. 14:8 en 18:2. Welk thema bindt deze drie gedeelten samen? Heeft Babel hier in alle drie de gevallen dezelfde betekenis?
17. Eljakim krijgt van de ‘sleutel van het huis van David’ op zijn schouder (Jes. 22:22). Wat leert dit gedeelte over Mat. 16:19 en Openb. 3:7?
18. Lees Jes. 27:12-13. Waarom was het belangrijk voor de inwoners van Juda om te weten dat er ooit een overblijfsel zou terugkeren, terwijl de wegvoering nog niet had plaatsgevonden?
19. De Heere Jezus citeert tijdens Zijn omwandeling op aarde Jes. 29:13 (Mat. 15:8-9). Welke overeenkomst was er tussen het gehoor van Jesaja en van de Heere Jezus?
20. Het beeld van de pottenbakker en de klei komt voor in Jes. 29:16 en 45:9 en Jer. 18:1-8. Welke lessen wilden beide profeten doorgeven? Komen deze lessen overeen met wat de apostel Paulus zegt in Rom. 9:20?
21. Waarom verwerpt Jesaja zo nadrukkelijk allianties met buitenlandse machten, zoals Egypte en Assyrië? Zie ook Jes. 30:1-7 en 27-33.
22. Lees Jes. 33:10. Op wat voor manier zal Gods oordeel Hem verhogen?
23. Welke troost ligt er in Jes. 33:17-24 voor de hoorders toen en nu?
24. In Jes. 34:1-4 wordt Gods oordeel tegen de volken van de wereld beschreven. Welke zaken in deze verzen wijzen naar het oordeel aan het einde van de tijd?
25. Waarom is de titel: ‘HEERE der heirscharen’ zo veelzeggend in het gebed van Hizkia? (Jes. 37:16)
26. Waarom belooft God om Jeruzalem te verlossen om Zijnentwil en om Davids wil? (Jes. 37:35)
27. Lees Jes. 39. Wat was er zo fout aan wat Hizkia hier deed? Welke houding had hij moeten aannemen tegenover de boden uit Babel?
28. Lees Jes. 40:3. Kunt u uitleggen waarom dit vers terecht wordt toegepast op Johannes de doper? (Mat. 3:3, Mar. 1:3, Luk. 3:4)
29. In het Oude Testament wordt het beeld van de HEERE als Herder steeds verder geopenbaard (zie bijv. Ps. 23:1, 78:52, Mic. 2:12, Jer. 23:2-3, Ez. 34:1-31). Hoe breidt de Heere Jezus dit beeld verder uit in Joh. 10:1-18?[44]
30. ‘Het is Gods liefste werk, zegt Maarten Luther, alles wat hoog is te vernederen en alles wat nederig is te verhogen.’[45] Wat zou Luther hiermee bedoelen? Kunt u voorbeelden hiervan geven uit het leven van Luther? En uit het leven van de Bijbelheiligen?
31. Lees Jes. 57:15. Wat betekent dit vers volgens u? Welke zaken worden twee keer genoemd? Waarom zou dat zo zijn?


Bibliografie
Abernethy, A.T. The Book of Isaiah and God's Kingdom: A Thematic-Theological Approach. New Studies in Biblical Theology. Nottingham: InterVarsity Press, 2016.
Aebi, E. Korte Inleiding Tot De Bijbelboeken. Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002.
Arnold, B.T., Beyer, B.E. In Ontmoeting Met Het Oude Testament: Een Historisch En Theologisch Overzicht. Heerenveen: Groen, 2015.
Bijbel Met Kanttekeningen. Leerdam: Gereformeerde Bijbelstichting.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Calvin, J. Commentary on the Book of the Prophet Isaiah. Vol. 3, Michigan: Baker Books, 2009.
Dillard, R.B., Longman III, T. Inleiding Op Het Oude Testament. Heerenveen: Groen, 2002.
Doornenbal, J.T. Komt Tot De Wateren: Overdenkingen Uit Jesaja. Houten: Den Hertog, 2010.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Goldingay, J. Isaiah for Everyone. London: Westminster John Knox Press, 2015.
Harman, A.M. Isaiah: A Covenant to Be Kept for the Sake of the Church. Focus on the Bible. Fearn: Christian Focus, 2011.
Keil, C.F., Delitzsch, F. Isaiah. Biblical Commentary on the Old Testament. Vol. 7, Michigan: William B. Eerdmans, 1978.
Köstenberger, A.J., O'Brien, P.T. Salvation to the Ends of the Earth: A Biblical Theology of Mission. New Studies in Biblical Theology. Vol. 11, Nottingham: InterVarsity Press, 2001.
Kugler, R.A., Hartin, P.J. An Introduction to the Bible. Grand Rapids: William B. Eerdmans, 2009.
Laniak, T.S. Shepherds after My Own Heart: Pastoral Traditions and Leadership in the Bible. New Studies in Biblical Theology. Vol. 20, Illinois: InterVarsity Press, 2006.
Lloyd-Jones, D.M. God's Way Not Ours: Sermons on Isaiah 1:1-18. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2003.
Motyer, J.A. The Prophecy of Isaiah. Leicester: InterVarsity Press, 1993.
Oswalt, J.N. The Book of Isaiah: Chapters 1-39. Michigan: Eerdmans, 1986.
———. The Book of Isaiah: Chapters 40-66. Michigan: Eerdmans, 1998.
Post, J.J.H. Gerechtigheid En Recht: Bijbelse Kernbegrippen Juridisch Belicht. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2020.
Ridderbos, J. De Profeet Jesaja: Opnieuw Uit De Grondtekst Vertaald En Verklaard. Kampen: Kok, 1952.
Sibbes, R. The Bruised Reed. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2008.
Van Gorsel, W. Troost, Troost Mijn Volk: Negen Overdenkingen over Het Tweede Deel Van Jesaja's Profetie. Houten: Den Hertog, 1996.
Van Mourik, J. Het Beloofde Woord. Inleiding Op Het Oude Testament. Cursus Godsdienst Onderwijs (Cgo). Hendrik-Ido-Ambacht: Tinto Media, 2020.
VanGemeren, W.A. New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis. Vol. 4, Michigan: Zondervan, 1997.
Vriezen, Th.C., Van der Woude, A.S. De Literatuur Van Oud-Israël. Wassenaar: Servire, 1989.


[1] Zie voor meer informatie over de auteur: Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1032, 34.
[2] Het wordt ook wel vertaald met ‘de HEERE is heil’. Bron: J. Van Mourik, Het beloofde Woord. Inleiding op het Oude Testament, Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO), (Hendrik-Ido-Ambacht: Tinto Media, 2020), 175.
[3] Misschien is hij de persoon die genoemd wordt in 2 Kron. 25:7-8, maar dit is niet met zekerheid te zeggen.
[4] A.M. Harman, Isaiah: A Covenant to be Kept for the Sake of the Church, Focus on the Bible, (Fearn: Christian Focus, 2011), 17.
[5] Hierbij valt wel op dat Jesaja weinig zegt over wat er in zijn persoonlijk leven speelt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de profeet Jeremia (Jer. 20:7-12). Bron: English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 1233.
[6] Th.C. Vriezen, Van der Woude, A.S., De literatuur van Oud-Israël (Wassenaar: Servire, 1989), 221. Er zijn ook verklaarders die menen dat Jesaja zich, bij een achtervolging door soldaten van de koning, heeft verstopt in een ceder, waarop Manasse de boom liet doorzagen. Bron: E. Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken (Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002), 64.
[7] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1046.
[8] J.A. Motyer, The Prophecy of Isaiah (Leicester: InterVarsity Press, 1993), 90. De commentaren verschillen op dit punt wel van mening. Er zijn uitleggers die de stellen dat zij zo genoemd wordt omdat ze de vrouw van een profeet was. Anderen denken dat zij een zo genoemd werd omdat ze als profetes dienst deed. Zie ook: J.N. Oswalt, The book of Isaiah: Chapters 1-39 (Michigan: Eerdmans, 1986), 222-23.
[9] Zie in dit verband bijvoorbeeld Jesaja 8 en Jeremia 36. Ook de grootste Profeet, de Heere Jezus Christus, heeft Zijn profetieën en woorden niet opgeschreven. Dit hebben de evangelisten, geïnspireerd door de Heilige Geest, op een later moment gedaan. Bron: J. Goldingay, Isaiah For Everyone (London: Westminster John Knox Press, 2015), 3.
[10] D.M. Lloyd-Jones, God's Way Not Ours: Sermons on Isaiah 1:1-18 (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2003), 4.
[11] ‘Het is toch wel een gelukkig volk dat daarbij horen mag, en dat reizen mag op kosten des Heeren. Dan kan het einde niet onzeker zijn, want dan ligt het vast in Hem voor heel dat volk. Adam kon het verliezen, maar dit kan de Kerk nooit meer verliezen. Want de Heere houdt het in Zijn eigen handen. […] Ook en juist als ik reden heb om mij af te vragen of de Heere wel ooit Zijn werk aan mij begonnen is. Daarover kan Hij alleen Zelf Zijn woord spreken, als het aan ons hart wordt verheerlijkt en toegepast door Zijn Heilige Geest: ‘Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.’’ Bron: J.T. Doornenbal, Komt tot de wateren: Overdenkingen uit Jesaja (Houten: Den Hertog, 2010), 82-83.
[12] Aangehaald in: A.T. Abernethy, The book of Isaiah and God's Kingdom: A thematic-theological approach, New Studies in Biblical Theology, (Nottingham: InterVarsity Press, 2016), ix.
[13] R.A. Kugler, Hartin, P.J., An introduction to the Bible (Grand Rapids: William B. Eerdmans, 2009), 236-37.
[14] ‘To rule is to serve and to suffer, and to lead is to be both shepherd and sacrificial lamb.’ Bron: T.S. Laniak, Shepherds after My Own Heart: Pastoral traditions and leadership in the Bible, vol. 20, New Studies in Biblical Theology, (Illinois: InterVarsity Press, 2006), 129.
[15] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1032.
[16] Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken, 65.
[17] Vriezen, De literatuur van Oud-Israël, 222.
[18] R.B. Dillard, Longman III, T., Inleiding op het Oude Testament (Heerenveen: Groen, 2002), 329.
[19] B.T. Arnold, Beyer, B.E., In ontmoeting met het Oude Testament: Een historisch en theologisch overzicht (Heerenveen: Groen, 2015), 355.
[20] Zie voor een verdere bespreking van de eenheid van Jesaja: Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1034.
[21] Veel commentaren hanteren een driedeling van de het Bijbelboek Jesaja in de hoofdstukken 1-39, 40-55 en 56-66. Ook hier zijn goede argumenten voor te geven.
[22] Motyer, The Prophecy of Isaiah, 297.
[23] Oswalt, The book of Isaiah: Chapters 1-39, 697.
[24] C.F. Keil, Delitzsch, F., Isaiah, vol. 7, Biblical Commentary on the Old Testament, (Michigan: William B. Eerdmans, 1978), 218.
[25] J.N. Oswalt, The book of Isaiah: Chapters 40-66 (Michigan: Eerdmans, 1998), 200-01. In de Griekse literatuur stond Kores, ook wel Cyrus genoemd, model voor een goede koning. Zijn respectvolle toon, humane behandeling van gedeporteerde volken en streven naar religieuze tolerantie maakte hem een bijzonder heerser in die tijd. Bron: J.J.H. Post, Gerechtigheid en recht: Bijbelse kernbegrippen juridisch belicht (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2020), 191.
[26] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1032.
[27] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1033.
[28] ‘Yet it ought also to be observed, that that kingdom was a type of the kingdom of Christ, whose image Hezekiah bore; for there would be a slight fulfilment of this promise, if we did not trace it to Christ, to whom all these things must be understood to refer. […] Because in Christ alone is found the stability of that frail kingdom, the likeness which Hezekiah bore leads us to Christ, as it were, by the hand. I am, therefore, disposed to view Hezekiah as a figure of Christ, that we may learn how great will be his beauty.’ Bron: J. Calvin, Commentary on the Book of the Prophet Isaiah, vol. 3 (Michigan: Baker Books, 2009), 32.
[29] Abernethy, The book of Isaiah and God's Kingdom: A thematic-theological approach, 50-51, 112.
[30] ‘He is a meek King; He will admit mourners into His presence, a King of poor and afflicted persons. As He has beams of majesty, so He has a heart of mercy and compassion. […] He is a physician good at all diseases, especially at the binding up of a broken heart. He died that He might heal our souls with a plaster of His own blood, and by that death save us, which we were the procurers of ourselves, by our own sins. […] The Lion of the tribe of Judah will only tear in pieces those that ‘will not have Him rule over them’ (Luke 19:14). He will not show His strength against those who prostrate themselves before Him.’ Bron: R. Sibbes, The bruised reed (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2008), 8-9.
[31] Het kan zijn dat hier de woorden van Jes. 2:2-4 in doorklinken.
[32] Zie ook Joh. 8:12.
[33] A.J. Köstenberger, O'Brien, P.T., Salvation to the Ends of the Earth: A biblical theology of mission, vol. 11, New Studies in Biblical Theology, (Nottingham: InterVarsity Press, 2001), 46-47.
[34] Motyer, The Prophecy of Isaiah, 386.
[35] Motyer, The Prophecy of Isaiah, 388.
[36] Köstenberger, Salvation to the Ends of the Earth: A biblical theology of mission, 11, 47-48.
[37] Köstenberger, Salvation to the Ends of the Earth: A biblical theology of mission, 11, 48-49.
[38] ‘Dat de HEERE hen ‘Mijn volk’ noemt, zegt reeds alles. […] Gelijk Assur op Egyptische wijze Israël verdrukt (vs. 24), zo zal het ook op Egyptische wijze vergaan, doordat de wateren des verderfs op ’s HEEREN machtwoord het overstromen.’ Bron: J. Ridderbos, De profeet Jesaja: Opnieuw uit de grondtekst vertaald en verklaard (Kampen: Kok, 1952), 94-95.
[39] ‘Om des Gezalfden wil is om Christus’ wil, Denwelken God tot een Koning over Zijn volk gezalfd en gesteld heeft.’ Bron: Bijbel met kanttekeningen, (Leerdam: Gereformeerde Bijbelstichting), kantekening 18.
[40] W.A. VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, vol. 4 (Michigan: Zondervan, 1997), 730-31.
[41] In de meeste gevallen vertaalt de Statenvertaling het Hebreeuwse woord wat hier gebruikt wordt met ‘overtreding’.
[42] VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 731.
[43] VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 732.
[44] Verschillende vragen zijn (bewerkt) overgenomen uit: Harman, Isaiah: A Covenant to be Kept for the Sake of the Church.
[45] Aangehaald in: W. Van Gorsel, Troost, troost Mijn volk: Negen overdenkingen over het tweede deel van Jesaja's profetie (Houten: Den Hertog, 1996), 80.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22