Beknopte theologie van Johannes

Het evangelie naar de beschrijving van Johannes behoort tot de bekendste Bijbelboeken uit de canon. Volgens velen is Joh. 3:16 zelfs het bekendste Bijbelvers ter wereld: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’.[1]

Johannes: Het evangelie naar de beschrijving van Johannes is geschreven door de discipel Johannes. Zijn naam wordt nergens in het evangelie genoemd, maar dat was voor de eerste hoorders en lezers geen probleem omdat zij wisten wie het geschreven had. Wel wordt er gesproken over de discipel ‘welken Jezus liefhad’ (13:23, 19:26, 20:2, 21:7,20). Ook in de Vroege Kerk werd algemeen aangenomen dat hiermee de discipel Johannes, de zoon van Zebedéüs en Salome, bedoeld werd (Mat. 27:56, Mar. 15:47-16:1).[2]

Irenaeus, die rond 170 n. Chr. bisschop was van Lyon in Zuid-Frankrijk, heeft over het auteurschap van Johannes belangrijke dingen geschreven. Irenaeus was in zijn jongere jaren bevriend geweest met een leerling van Johannes, genaamd Polycarpus, de latere bisschop van Smyrna. Op grond van het getuigenis van Polycarpus schreef Irenaeus het volgende over het auteurschap van Johannes: ‘Daarna heeft Johannes, de discipel des Heeren, die aan de borst van Jezus gerust had, ook op zijn beurt een evangelie geschreven, toen hij te Éfeze in Azië woonde.’[3]

Ook de kerkvader Augustinus (354-430) was ervan overtuigd dat Johannes degene is die in het evangelie omschreven wordt als de discipel die Jezus liefhad. Augustinus noemde Johannes een berg, een adelaar en een evangelist die boven de gehele schepping uitstijgt: ‘Johannes vliegt als een adelaar boven de wolken van de menselijke zwakheid en mag met de ogen van zijn hart het meest duidelijk en standvastig zien op het licht van de onveranderlijke waarheid’.[4] Johannes wist uit eigen bevinding dat Christus het eeuwige Woord van God was. Tijdens het Heilig Avondmaal heeft Johannes ingedronken, wat hij aan ons weer te drinken geeft, aldus de kerkvader.[5] Naast deze getuigenissen zijn er nog meer bronnen te noemen die het vierde evangelie aan Johannes toeschrijven.

Tot het moment dat Johannes geroepen werd om de Heere Jezus te volgen, werkte hij samen met zijn broer Jakobus in het vissersbedrijf van zijn vader Zebedéüs (Mat. 4:21-22). Voordat Johannes de Heere Jezus begon te volgen, was hij een leerling van Johannes de Doper (1:35-43). Volgens de ongewijde geschiedenis werkte Johannes de laatste jaren van zijn leven in Éfeze, voordat hij op hoge leeftijd verbannen werd naar het eiland Patmos. Hier ontving hij de Openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft (Openb. 1:1).

Datering en plaats van ontstaan: Het evangelie naar de beschrijving van Johannes is waarschijnlijk geschreven vanuit Éfeze, in de jaren 70-97 n. Chr.. In die periode van de wereldgeschiedenis was Éfeze een van de belangrijkste steden van het Romeinse rijk. In deze tijd schreef Johannes zijn evangelie en de drie brieven (1-3 Johannes) die ook zijn opgenomen in de canon.[6] Hoewel de datering van het Johannes’ evangelie niet eenvoudig is, weten we twee zaken zeker: het is geschreven na de dood van Petrus (21:19) en Johannes is zeer oud geworden (21:23).[7]

Doel: Geïnspireerd door de Heilige Geest beschrijft Johannes de Heere Jezus als de Messias en Zoon van God. Dit met als doel dat anderen gaan geloven in de Heere Jezus en in Zijn gemeenschap gaan leven, net zoals Johannes zelf had gedaan toen Jezus hem riep tot het discipelschap.[8] ‘Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam.’ (20:30-31)

Joh. 20:30-31 legt veel nadruk op de Godheid van de Heere Jezus. Hiermee weerlegt Johannes de dwalingen over de Persoon van Jezus die opkwamen in Klein-Azië. Zo waren er bijvoorbeeld de Ebionieten die in Hem slechts de zoon van Jozef en Maria zagen, die verheven was tot ‘de waardigheid van de Messias’. Daarnaast sprak Johannes ook de Kerintianen en Doceten aan. Deze eerste groep maakte Jezus tot een gewoon mens, waarmee de hemelse Christus zich op zeker moment verenigd zou hebben. De laatste groep beweerden dat het lichaam van Christus slechts een schijnlichaam geweest was (1:14).[9] Vooral het docetisme was een groot gevaar voor de jonge christengemeenten. Het zijn deze stromingen die in meer of mindere mate invloed uitoefenden op de gemeenten in Klein-Azië waar Johannes aan schreef. Zonder omhaal van woorden maakt Johannes duidelijk dat de Heere Jezus God is, door Zijn bestaan van eeuwigheid (1:1-2, 12:34, 8:58), alwetendheid (1:46-50, 4:17-19), scheppende macht (1:3,10), leer (7:45-46), gelijk zijn aan God (10:28-30, 5:18), opstanding (20:8, 27-28) en alomtegenwoordigheid te benadrukken (17:11,26).[10]

Toch is het onterecht om te stellen dat Johannes alleen maar nadruk legt op de Godheid van de Heere Jezus. Er wordt ook een duidelijk accent gelegd op Zijn menselijke natuur. Want dat was juist hetgeen de Doceten ontkenden. Christus is in de wereld gekomen (1:10), komt uit Nazareth (1:45), reist met Zijn moeder en broers door het land (2:12), drinkt water in Samaria (4:7), vaart over het meer van Galilea (6:1), geneest mensen en is bewogen met hun verdriet (9:6, 11:35). Ook wast Hij de voeten van de discipelen (13:5), sterft Hij en wordt begraven (19:30,42). Na de opstanding heeft de Heere Jezus nog menselijke kenmerken en de littekens van de spijkers in Zijn handen (20:20,27). De incarnatie van de Heere Jezus was dus niet slechts een ‘verschijning’ op aarde, maar een werkelijk binnentreden in de menselijke dimensie als een mens van vlees en bloed.[11]

Naast het dringende appel om te geloven in de Heere Jezus is er nog een doel wat meer op de achtergrond van het Bijbelboek doorklinkt, namelijk bemoediging. De christenen van de eerste eeuw hadden te maken met vervolging.[12] Zo waren er joden die door hun eigen landgenoten werden vervolgd omdat ze christen waren geworden. Ook veel heidenchristenen waren hun leven niet zeker. Als het Johannesevangelie inderdaad rond 70 n. Chr. geschreven is, dan is het Bijbelboekboek ontstaan in een heel roerige periode van de wereldgeschiedenis in het algemeen en van de geschiedenis van de joden in het bijzonder. In 70 n. Chr. werd namelijk Jeruzalem aangevallen en de tempel vernietigd. Dit was en ís voor veel joden de meest traumatische gebeurtenis uit hun geschiedenis. De tempel was de plek waar God en de mensheid elkaar konden ontmoeten en uitgerekend die plek werd vernietigd! Wellicht dat het Johannesevangelie daarom veel nadruk legt op de Heere Jezus als de ‘nieuwe tempel’ waar gelovigen van alle tijden en plaatsen God kunnen aanbidden in Geest en waarheid (2:19-21).

Naast deze druk van vervolging, waren er ook zorgen in de gemeente. Men dacht dat de Heere Jezus snel terug zou komen, maar de jaren gingen voorbij zonder dat de Mensenzoon op de wolken verscheen. En alsof dat niet erg genoeg was, slopen er ook dwalingen de jonge gemeenten in, zoals hierboven genoemd. De apostel Johannes moest niets van deze dwalingen hebben. Om die reden is de apostel, geïnspireerd door de Heilige Geest, zeer duidelijk: Christus is van eeuwigheid God en is geïncarneerd in het vlees. Dit was niet bedoeld als louter verstandelijke kennis, maar dit was het leven! ‘In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. En het Licht schijnt in de duisternis.’ (1:4-5a) Zonder Hem is er geen kennis van God en is er geen verzoening mogelijk (17:3). Het Johannesevangelie leert dat de Heere Jezus de eeuwige God is, het eeuwige Woord, de Schepper en de Bron van al het ware geestelijke leven.[13] ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.’ (1:14) Wat een evangelie!

Specifieke kenmerken van het Johannesevangelie: Het evangelie van Johannes neemt een geheel eigen plaats in binnen de canon in het algemeen en binnen de vier evangeliën in het bijzonder. Wie de evangeliën achter elkaar leest, valt direct op dat Johannes een geheel eigen inhoud heeft in vergelijking met Mattheüs, Markus en Lukas. Deze laatste drie worden ook wel de synoptische evangeliën genoemd. Veel zaken die centraal staan in de eerste drie evangeliën, zoals de doop van de Heere Jezus, de roeping van de twaalf discipelen, de uitwerpingen van de duivelen, de verheerlijking van de Heere Jezus, de gelijkenissen en de instelling van het Heilig avondmaal komen niet voor in het Johannesevangelie.

Naast alle verschillen zijn er ook een aantal overeenkomsten, zoals de beschrijving van Johannes de Doper, de wonderbare spijziging, het wandelen van de Heere Jezus over het water, de strijd met de joden over het houden van de sabbatswetten, de vriendschap met Martha en Maria en verschillende gebeurtenissen die betrekking hebben op het lijden en sterven van de Heere Jezus.[14] Er zijn echter meer verschillen dan overeenkomsten tussen het Johannesevangelie en de synoptische evangeliën.

Deze verschillen hebben vooral te maken met het feit dat de synoptische evangeliën Christus vooral beschrijven in Zijn betrekking tot de mens(heid). Hij is mens geworden om mensen te redden. Johannes legt vooral de nadruk op de Godheid van de Zaligmaker. Christus is van hetzelfde Wezen als de Vader en is één met Hem. Reeds voor de schepping van de aarde was Christus één met God de Vader (1:2,18). Hij is gekomen om Gods glorie te openbaren en te vertellen wat Hij gezien en gehoord heeft van God (1:18, 3:32, 8:40). Dit heeft Christus gedaan tijdens Zijn rondwandeling op aarde. Een aarde die Hij Zelf heeft geschapen, aldus het Johannesevangelie (1:14, 18). Het is deze Christus Die na Zijn hemelvaart is teruggekeerd naar de heerlijkheid die Hij had voor de wereld geschapen werd (17:5).[15]

Van Hem heeft Jesaja geprofeteerd: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst’ (Jes. 9:5). Deze profetie komt in duidelijk in vervulling in het Johannesevangelie. Christus is de langverwachte Messias. Hij is de Mensenzoon en Hij is meer dan een mens.

Dat de Heere Jezus zowel God als mens is, blijkt direct vanaf het begin van het evangelie. ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God.’ (1:1-2) ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.’ (1:14)[16] Reeds in het eerste hoofdstuk roept Johannes de Doper het uit: ‘Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!’ (1:29b)[17]

Maar niet alleen uit de woorden van Johannes de Doper en van Christus Zelf, blijkt de Godheid van Jezus. Ook uit Zijn daden, zoals het wonder op de bruiloft te Kana. ‘Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.’ (2:11) Maar bovenal uit de woorden van de Heere Jezus blijkt Zijn Godheid. ‘Ik en de Vader zijn een.’ (10:30) ‘Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien.’ (14:9b)

Een ander kenmerk van Johannes is de nadruk op het feit dat ook de heidenen deel kunnen krijgen aan het heil van Christus.[18] Zoals gezegd is dit vierde evangelie waarschijnlijk vanuit Éfeze geschreven. Dit betekent dat zowel joden als heidenen tot de eerste lezers behoorden. Dat de heidenen tot de eerste lezers behoorden, blijkt uit het feit dat Johannes joodse gebruiken en aardrijkskundige namen van het land Israël toelicht en Aramese uitdrukkingen vertaalt naar het Grieks.[19] Dit gebeurt bijvoorbeeld in Joh. 1:38-39: ‘En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen: Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij?’. Het zijn deze heidenen die deel kunnen krijgen aan het heil wat voortgekomen is uit de beloften van God aan Abraham. Er zijn meerdere tekstgedeelten uit het Johannesevangelie waar dit uit blijkt:

‘Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven’ (1:11-12)

‘Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend. Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder.’ (10:14-16)[20]

Ook het Hogepriesterlijk gebed, wat alleen staat opgetekend in het Johannesevangelie, laat duidelijk zien dat het heil voor zowel joden als heidenen is. ‘Dit heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve.’ (17:1-2) Uit dit indrukwekkende gebed blijkt dat God de Vader de Zoon macht heeft gegeven over alle vlees, dus over jood en heiden, en dat Christus de uitverkorenen het eeuwige leven kan geven. Dit wordt bevestigd in vers 20: ‘En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen’. Christus bidt dus niet alleen voor de joodse gelovigen die bij Hem waren, maar ook voor degenen die door de woorden van de apostelen in Hem zullen gaan geloven.[21] Dit alles met als doel dat de gelovigen uit jood en heiden één zullen zijn, zoals de Vader en de Zoon dat zijn. ‘Opdat zij allen een zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons een zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij een zijn, gelijk als Wij Een zijn.’ (17:21-22)[22]

Zoals gezegd blijkt uit de woorden van de Heere Jezus heel duidelijk dat Hij zowel God als mens is. De woorden van de Heere Jezus zijn in het Johannesevangelie op een andere manier opgeschreven dan in de synoptische evangeliën. In Mattheüs, Markus en Lukas zijn de woorden van de Heere Jezus veelal kort, krachtig, bijna als een soort spreuken, opgeschreven. In het Johannesevangelie staan veel lange gesprekken over een bepaald thema. Verder staan er, in tegenstelling tot de synoptische evangeliën, bijna geen gelijkenissen in Johannes.

Verder is het ongeloof van de meeste mensen die de Heere Jezus horen preken, een prominent thema in het Johannesevangelie. ‘Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.’ (1:11) Pijnlijk eerlijk openbaart Johannes dat de meeste mensen de Heere Jezus verwierpen, omdat ze de duisternis liever hadden dan het licht (3:19).

Naast het ongeloof is ook het onbegrip van veel mensen een belangrijk thema uit het Johannesevangelie. In veel gevallen namen de mensen de woorden van de Heere Jezus letterlijk, waardoor ze de boodschap misten.[23] Dit blijkt bijvoorbeeld uit Joh. 2:13-21: ‘En het Pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem. En Hij vond in den tempel, die ossen, en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der wisselaren stortte Hij uit, en keerde de tafelen om. En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: Neemt deze dingen van hier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel. En Zijn discipelen werden indachtig, dat er geschreven is: De ijver van Uw huis heeft mij verslonden. De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. De Joden zeiden dan: Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten? Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams’.

En uit Joh. 6:51-55: ‘Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons deze Zijn vlees te eten geven? Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank’.

Een ander opvallend gegeven van het Johannesevangelie is de prediking van de Heere Jezus tijdens de grote feesten in Jeruzalem. Niet alleen openbaarden deze religieuze feesten iets van het werk van de Heere Jezus, maar op deze gelegenheden preekte Hij ook over het doel van Zijn komst en riep Hij op tot geloof en bekering. ‘En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)’ (7:37-39)

Ook de scherpe contrasten tussen licht en duisternis (1:4-9), liefde en haat (15:17-18), van boven en van beneden (8:23), leven en dood (6:57-58), waarheid en leugen (8:32-47) zijn typerend voor het Johannesevangelie.[24]

Naast de bovengenoemde karakteristieke zaken van het Johannesevangelie zijn de ‘Ik ben’ (Gr. ego eimi) uitspraken van de Heere Jezus misschien wel het meest bekend. Dezen zijn alleen te vinden in het Johannesevangelie. In totaal zijn er zeven ‘Ik ben’ uitspraken in het Johannesevangelie:

1. Ik ben het Brood des levens (6:35)
2. Ik ben het Licht der wereld (8:12)
3. Ik ben de Deur der schapen (10:7)
4. Ik ben de goede Herder (10:11)
5. Ik ben de Opstanding en het Leven (11:25)
6. Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven (14:6)[25]
7. Ik ben de ware Wijnstok (15:1)

Deze indrukwekkende uitspraken wijzen terug naar Exodus 3:14: ‘En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL!’. Deze uitspraken zijn dus een duidelijk bewijs van de Godheid van de Heere Jezus.[26]

Tot slot is het waard om de zogenaamde ‘gerealiseerde eschatologie’ van Johannes te noemen. Eschatologie betekent ‘de leer van de laatste dingen’. Waar de synoptische evangeliën vooral spreken over de hoop van de gelovigen die in vervulling zal gaan met de wederkomst van Christus, legt Johannes vooral de nadruk op het feit dat de gelovigen nu reeds zijn overgegaan in het eeuwige leven en niet hoeven te vrezen voor de dood en het laatste oordeel. ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.’ (3:18)[27] ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven.’ (5:24)[28]

Structuur:

I     1:1-18                Proloog: het Woord
II     1:19-12:50       De publieke bediening van de Heere Jezus
III      13:1-20:31     Het lijden en sterven en de opstanding van de Heere Jezus
IV      21:1-25          Epiloog: de missie van de kerk en haar belangrijkste apostelen[29]

Johannes 20:1-18:

1 En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen.
2 Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben.
3 Petrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf.
4 En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf.
5 En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans ging hij er niet in.
6 Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen.
7 En den zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold.
8 Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde.
9 Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.
10 De discipelen dan gingen wederom naar huis.
11 En Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf;
12 En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd, en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had.
13 En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben.
14 En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus was.
15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende, dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen.
16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester.
17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God.
18 Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had.

In het voorafgaande hoofdstuk, Joh. 19, lezen wij dat de Heere Jezus gekruisigd is. Dit moest door de farizeeën en sadduceeën met spoed gebeuren om Hem voor de sabbat begraven te hebben. Ons tekstgedeelte vindt dus plaats op de zondagmorgen. Op de eerste dag van de week, zo lezen we in vers 1. Op die dag mochten de joden hun gewone werkzaamheden weer oppakken.[30] Zo ook Maria Magdalena. De vrouw bij wie de Heere Jezus zeven duivelen uitwierp (Luk. 8:2). Zodra het kan vertrekt zij richting het graf. Nog vol van verdriet realiseert Maria zich niet dat zij nooit de zware steen van het graf zal kunnen krijgen. Groot is dan ook haar schok als ze bij het graf komt en ziet dat de steen is weggerold. Direct maakt ze rechtsomkeert en vertelt het aan Petrus en Johannes. Ook zij haasten zich naar het graf en zien dat de steen is weggerold en dat het graf leeg is. In vers 10 van Joh. 20 lezen we dat ze naar huis terugkeren. Wat zal er door hun gedachten gegaan zijn?!

Maria Magdalena blijft echter vertwijfeld achter. Haar liefde tot de Zaligmaker weerhoudt haar om met de discipelen mee te gaan.[31] Hier ligt al een eerste les in voor ons. Gelovigen hebben niet allemaal dezelfde mate van geloof, hoop, kennis of wijsheid. Maar het is een zeker feit dat zij die Christus het vurigst liefhebben en het dichtst bij Hem blijven, de meest zoete gemeenschap met Hem zullen hebben door de inwerkingen van de Heilige Geest.[32]

Maar dit alles beseft Maria nog niet. Ze huilt. Ze huilt niet alleen omdat Jezus gestorven is, maar omdat Zijn lichaam verdwenen is. In het oude oosten werd het als een grote belediging gezien als er niet respectvol met een overledene werd omgegaan. Toch blijkt al snel uit het evangelie van Johannes dat het niet om een ordinaire grafroof gaat. Als Maria vertwijfeld bukt om zich opnieuw ervan te vergewissen dat het lichaam van Jezus echt weg is, ziet ze opeens twee engelen in witte klederen zitten. Of ze door heeft gehad dat dit engelen waren denk ik niet. Het is namelijk opvallend dat ze er niet van schrikt, zoals zo vaak in de Bijbel staat. Ze was zo overstelpt door haar verdriet, zo in gedachten bezig met Christus, dat ze zichzelf niet de tijd gunt om goed naar deze hemelse wezens te kijken.[33]

In vers 12 lezen we dat er een engel aan het voeteneinde zit en aan het hoofdeinde waar de Heere Jezus gelegen heeft. In het oude oosten lagen de overledenen die bijgezet werden in een duur graf, vaak op een soort stenen bank aan de zijkant van het graf. Op deze bank zitten de engelen. Naast hen liggen de doeken waarin de Heere Jezus is begraven. Deze doeken zijn niet ruw afgeworpen of verdwenen zoals bij een grafroof gebruikelijk zou zijn maar ze liggen keurig bijeen en de zweetdoek die op Jezus’ hoofd was ligt op een aparte plek opgerold. Dat de engelen zitten is niet toevallig. Hiermee geven ze aan dat hun grote taak, namelijk het boodschapper zijn van Gods blijde evangelieboodschap nu in handen ligt van de mensen. Dat zal ook duidelijk blijken op de Pinksterdag. De Heere wil mensen gebruiken om de boodschap van heil over de wereld te brengen.

Maar dit alles heeft de verdrietige Maria nu nog niet door. De tranen stromen over haar wangen. De engelen vragen waarom ze huilt. Vrouw! Wat weent gij? Het is alsof ze willen zeggen: gekende des Heeren, als er iemand is die geen reden heeft om te huilen bent u het! Maar Maria ziet het niet. Ze kijkt alleen naar wat voor ogen is. Haar geloofsogen zijn gesloten. Haar Bijbelkennis laat haar in de steek. Ze had het kunnen weten. Maar op dit moment is alles duister. Dat kan nog steeds zo zijn in het leven van Gods kinderen. Als de Heere Zijn aangezicht voor hen bedekt. Als Hij Zich terugtrekt door eigen schuld of als beproeving, krimpen Gods kinderen ineen. Dan weten ze zichzelf geen raad.

Maria is haar Jezus kwijt. Dat is de reden waarom ze huilt. Ze vertelt dit aan de engelen, maar wacht hun reactie niet af. Ze draait zich alweer om, rusteloos als ze is. Maar met dat ze zich omdraait staat ze oog in oog met haar Zaligmaker. Haar Jezus, Die ze zo lief had gekregen. Haar Jezus, Die tot haar afgrijzen genageld werd aan het kruis. Haar Jezus, van Wie ze dacht dat Hij sterker was dan wie dan ook werd zwaargehavend aan het vloekhout gehangen. De plek die zij had verdiend, kreeg Hij. Met deze Jezus staat ze nu oog in oog. En ze heeft het niet door.

Waarom herkende ze Jezus niet? De commentaren geven hier een aantal redenen voor. Het zou kunnen komen omdat haar ogen vol met tranen waren. Of misschien omdat het nog niet helemaal dag was. Toch vind ik deze verklaringen niet heel bevredigend. We lezen namelijk bij meer verschijningen van de Heere Jezus dat mensen Hem of niet herkenden of twijfelden of Hij het was. Hij had nog steeds een menselijk lichaam van vlees en bloed en droeg nog steeds de littekens, of moet ik zeggen eretekens, in Zijn lichaam. Maar Hij had ook een verheerlijkt lichaam. Een lichaam waarmee Hij plotseling door gesloten deuren kon verschijnen. Jezus was dus Dezelfde, maar had een ander menselijk lichaam gekregen. Dat was de reden dat Zijn volgelingen Hem niet meteen herkenden. Er was een extra openbaring voor nodig. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Emmaüsgangers, na het breken van het brood, of bij Maria, na het uitspreken van haar naam.[34]

Maar zover is het nog niet. Eerst stelt Jezus een vraag aan Maria. ‘Vrouw, wat weent gij?’ Bijzonder, om deze woorden zo te horen. Dit zijn de eerste woorden die Jezus na Zijn opstanding tegen een mens heeft gesproken. Na deze eerste vraag stelt Jezus nog een vraag. ‘Wien zoekt gij?’ Het is alsof Jezus vraagt wie zij zoekt onder de doden. Bent u vergeten Maria, dat Hij die u zoekt macht heeft om het leven weer op te nemen en dat Hij heeft voorzegd dat Hij zou opstaan?! In deze vragen ligt iets van een mild verwijt aan het adres van deze godvruchtige vrouw.[35] Natuurlijk wist Christus dat zij Hem zocht, maar door haar deze vragen te stellen wil Hij haar herinneren aan Zijn eerdere woorden. Maar Maria merkt het niet, zo verscheurd als ze is door haar verdriet.

Vertwijfeld geeft Maria antwoord op de vragen van de, voor haar, Onbekende. ‘Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen.’ Heere, is hier geen aanspraak voor God, maar betekent zoveel als meneer. Zo zou een joodse vrouw in die tijd een joodse man aanspreken. Maria dacht namelijk dat het de hovenier, ofwel de tuinman was, die werkte in de tuin van Jozef van Arimathea. Het is apart om te lezen dat Maria helemaal vergeet om de Naam van Jezus te noemen. Kijk maar in vers 15. Zo gij Hem weggedragen hebt. Zo door de war is ze. Ze vraagt waar de tuinman Jezus heeft neergelegd en ze vertelt Hem er meteen bij dat ze Zijn lichaam weer weg zal nemen. Maria denkt er niet over na dat dit lichaam veel te zwaar zal zijn voor haar alleen. De liefde tot Christus dringt haar. Herkennen wij deze alles opofferende liefde voor Christus? Want wat is ons hart van nature, maar ook na ontvangen genade, vaak koud voor de Zaligmaker.[36] Laten we maar veel bidden om een hart vol liefde voor Christus. Hij is het eeuwig waard!

Maar hoewel Maria de woorden van Christus over Zijn opstanding niet had begrepen, heeft ze wel haar liefde tot Hem getoond. Haar blijdschap zal nu onbepaald, door het licht dat van Zijn aanschijn straalt, ten hoogte toppunt stijgen (Ps. 68:2, bewerkt). Hoor, daar klinkt het, uit de mond van Hem, van Wie ze dacht dat ze nooit meer wat zou horen: ‘Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester.’

Jezus noemt haar naam. Maria. Zoals Hij haar al zo vaak aangesproken had. Slechts een woord en het leven van deze vrouw gaat op de kop. Haar hart is net als een vulkaan die tot uitbarsting komt. Haar hart loopt over van liefde. Rabbouni. Dit wordt betekent overigens geen Meester, maar mijn Meester.[37] Wat een wonderlijke ontmoeting tussen deze zondares en haar Zaligmaker! Ze zal het nooit vergeten zijn.

Het waren niet de twee engelen die Maria konden geruststellen. Slechts de stem van haar Zaligmaker kon haar weer levensvreugde geven. Ook hierin ligt voor ons een les. Rusten wij op onze gevoelens, onze werken, wat mensen van ons vinden, of alleen op het Woord gesproken en toegepast door God Zelf?

Maria! Rabbouni! Beide spraken slechts één woord. Waarom? Richard Sibbes, de puritein aan wiens boek ik veel heb mogen hebben, zegt hierover het volgende: ‘U vraagt zich misschien af waarom ze beiden maar een woord spraken. Geliefden, Jezus was aangedaan. Ook Maria was aangedaan. Een woord was voldoende. Christus kent alle sterren bij name, Hij kent elk mens bij name, zelfs onze haren heeft Hij geteld.’[38]

Toch heeft de Heere even gewacht voordat Hij Zich aan Maria bekend maakte. Waarom zou Hij dat gedaan hebben? Om Maria, maar ook ons, te leren om alleen op het gesproken Woord te vertrouwen. Maria kon weten dat Jezus zou opstaan. Dat had Hij meerdere keren gezegd.

De Heere Jezus kan Gods kinderen ook beproeven door Zichzelf soms wat terug te trekken uit hun leven. Op die momenten beproefd de Heere Zijn volk of ze door het geloof in plaats van door aanschouwen kunnen leven. Hun geduld wordt tot het uiterste beproefd (Jak. 1:4). Ook wil de Heere de ijver om Hem te zoeken weer opwekken in Zijn kinderen als Hij Zich soms voor een tijd terugtrekt. Maar wat zijn ze weer vol vreugde als de Heere Zich weer openbaart in hun leven door Woord en Geest. Dan leren ze iets kennen van de vreugde van Maria!

Rabbouni. Mijn Meester. Ziel van mijn ziel, leven van mijn leven, mijn vreugde, mijn rots, mijn alles. In gedachten zien we Maria wankelend op Jezus aflopen. Maar dan gebeurt er iets opmerkelijks. Jezus zegt tot haar: ‘Raak Mij niet aan’. Hij geeft er ook een reden bij. ‘Want ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader.’ Betekent dit dat na Zijn opstanding niemand Zijn verheerlijkte lichaam mocht aanraken? Nee, dat niet, want nog geen week later nodigt Hij Thomas uit om zijn hand in Zijn zij te steken (Joh. 20:27).

Wat was dan de reden dat Maria Jezus niet mocht aanraken? De reden was dat Jezus nog niet was opgevaren. Maria dacht om dat moment te aards over Jezus. Ze dacht dat ze op dezelfde voet verder kon gaan met Jezus. Op dezelfde vertrouwelijke manier als toen ze olie over Zijn hoofd goot. Maar Hij was dan wel dezelfde Persoon, de zaken lagen nu anders. Toen ze olie over Jezus’ hoofd goot was Hij in de dagen van Zijn vernedering. Nu zijn de dagen van Zijn verheerlijking aangebroken. Daar hoort ook een andere manier van gemeenschap bij. Anders gezegd, Maria moet leren dat ze voortaan op een andere manier contact met de Heere Jezus mag hebben.

Laten we vers 17a nog een keer aandachtig lezen. Jezus zeide tot haar: ‘Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader’. Als we goed lezen, zien we dat Jezus Maria verbiedt om Hem nu aan te raken, omdat Hij nog niet is opgevaren tot Zijn Vader. Met andere woorden, als Hij is opgevaren mag ze Hem wel aanraken.[39] Want wat wordt eigenlijk bedoeld met aanraken? Aan de ene kant het fysieke aanraken, maar aan de andere kant het aanraken met de hand van het geloof. Het is als Augustinus eens zei: ‘Stuur uw geloof naar de hemel en u raakt Christus aan’. Door het geloof omhelzen wij, met eerbied gesproken, Christus. Daarom leven Gods kinderen door het geloof en (nog) niet door zien. Daar zijn onze zondige lichamen nog niet geschikt voor. Pas op de nieuwe aarde zullen wij Christus zien van aangezicht tot aangezicht.

Maar lang krijgt Maria niet de tijd om hierover na te denken. Christus stuurt haar op pad met een opdracht. Ga heen tot Mijn broeders en zeg hun: ‘Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God.’ Ook dit is opvallend. Christus heeft, met eerbied gesproken, liever dat Maria een goed werk aan de broeders doet dan op dit moment aan Christus. De discipelen zitten op dit moment in grote spanning. Waar is het lichaam van de Heere Jezus gebleven? Ze weten het niet. Wat ze wel weten is dat hun geweten hen aanklaagt. Allen hadden ze Hem verlaten.

Ook hier zijn weer lessen uit te trekken. Ten eerste, uit het feit dat een vrouw werd gezonden. Maria zou de apostelen onderwijzen over de grote leerstukken uit de christelijke leer, namelijk die van Christus’ opstanding en hemelvaart. Door een vrouw kwam de dood in de wereld en door een vrouw werd het leven verkondigd aan de discipelen, aldus Sibbes. Ten tweede, is het opvallend en diep ontroerend dat Christus over Zijn broeders spreekt. En dat terwijl zij Hem allemaal hadden verlaten en zelfs verloochend. Voordat Christus aan het kruis ging, heeft Hij ze weleens vrienden, dienstknechten en discipelen genoemd (Joh. 15:15). Maar pas na Zijn opstanding noemt Hij ze broeders. Wat ligt hier een ruimte in! Uit vrije liefde kwam Christus naar de aarde. Uit vrije liefde stierf Hij aan het kruis. Uit vrije liefde stond Hij op. Uit vrije liefde zocht Hij de bange discipelen weer op. Uit vrije liefde laat Hij elke zondag in onze kerken de boodschap van vrije genade verkondigen.

Maria moet dus gaan naar de broeders van de Heere Jezus. Hij heeft hen vrijgekocht en vanaf dat moment zijn ze met recht Zijn broers. Voordat Christus aan het kruis ging, kon Hij dat nog niet zeggen. Toen was de verzoening nog niet tot stand gebracht.

Maar welke boodschap moet Maria Magdalena brengen? Dat Christus gezegd heeft: ‘Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God’. Als we Christus kennen is Zijn Vader ook onze Vader. Het is dus niet genoeg dat de Heere Jezus ons vlees aannam. Wij moeten ook van hetzelfde vlees als Hem worden. Als we in Christus geloven, zijn we met Hem verborgen in God (Kol. 3:3). En dan kan het weleens donker zijn, kunnen er aanvechtingen zijn, verzoekingen, zonden, maar dan zijn we wel veilig.

Dan kunnen we soms door donkere dalen en diepe zeeën heen moeten. Maar de zoetste openbaringen van Christus komen vaak in de donkerste tijden. Net als moeders hun kinderen meer troost bieden als ze ziek zijn, dan wanneer ze gezond zijn. Maar hoe kan het dat Christus Zijn discipelen niet boos aanspreekt, maar liefdevol? Welke lessen liggen hierin?

Ten eerste dat de liefde van Christus voor een arme, vermoeide en aangevochten ziel zeer gepast is. Wanneer ze gezondigd hebben en Christus onrecht hebben aangedaan, brengt dit ze in de schuld. Christus vergeeft dan niet alleen de zonden, Hij vergeet ze ook. Hij noemt zo’n ziel broeder of zuster. Dat is als een regen na een grote droogte. ‘Heere, ik ben van u gevallen’. ‘Ik ben niet van u gevallen, ziel’, zegt de Heere. Petrus verloochende Jezus. Maar Jezus verloochende Petrus niet.

Ten tweede leren we hieruit dat Christus’ liefde vrij valt. Onze woestijn kan Zijn liefde niet uitdrogen. Christus stierf voor Zijn vijanden. Voor hen die niet naar Hem vroegen en naar Hem niet zochten. Zou Hij hen, u?, weigeren die Hem zoeken als een rantsoen voor hun ziel? Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. De gebrokene van hart, die geen rechten meer heeft, vindt een genadige Christus. Zij die rechthebbend de toevlucht tot Christus nemen, zullen Hem vinden als Rechter en niet als broeder. Zij die niet willen buigen voor Zijn genade, zullen Zijn toorn ontmoeten. Zij die niet onder Zijn scepter willen leven, zullen Zijn roede ontmoeten die hen aan stukken zal slaan.

Maar hoe weet ik of ik een kind van God ben? Hier zijn vele Bijbelse antwoorden op te geven. Een van de beelden die de Bijbel gebruikt zijn de grafdoeken van Christus. Die bleven achter in het graf. Als wij in Christus geloven zijn wij met Hem gestorven, begraven, opgestaan en ten hemel gevaren. Onze klederen van eigen- en ongerechtigheid blijven voorgoed achter in het graf. Waar er genade in het hart is, zal de ziel meer en meer met Christus opstaan en bedenken de dingen die boven zijn.

Zo’n ziel krijgt ook meer en meer de voorbede van de Middelaar nodig. Elke dag doen wij zonden en elke dag hebben wij de voorspraak van Christus nodig. Wij hebben een Vader in de hemel die weet wat wij van node hebben, zegt Christus in de Bergrede (Mat. 6:8). Hij wil ons alles geven wat wij nodig hebben als wij Hem daarom vragen. Niet alleen een gebroken hart, maar ook een geest van leven en ijver in Zijn dienst.

Zijn wij al een kind van God? Dragen wij het beeld van de ‘tweede Adam’ in ons om? Hebben wij het geduld en de nederigheid van Christus? Geven onze woorden weer wat er in ons hart omgaat? Laten we goed bedenken wat een wonder het is dat de Heere zondige mensen tot Zijn zonen en dochteren wil aannemen. God had het niet nodig om verraders, rebellen, vijanden tot Zijn zonen en dochteren te maken.[40] Toch wil de Heere dat doen uit grondeloze zondaarsliefde.

Maria moest naar de discipelen toegaan. De boodschap die ze moest overbrengen, zoals gezegd, luidde: ‘Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God’. God de Vader, de eerste persoon van de Drie-eenheid is dus in eerste instantie de Vader en God van de Heere Jezus. Ook hier ligt een belangrijke les in. Alle zegeningen die wij als mensen ontvangen, ontvangen wij vanwege het volmaakte offer van Christus. Hij is de ware Aäron, wij zijn slechts de zomen van Zijn mantel. De olie wordt eerst op het hoofd van de meerdere Aäron uitgestort en stroomt dan pas langs de mantel. Het is grote troost te weten dat Gods liefde allereerst gericht is op de Zoon. Dat is een zeker fundament. Als God ons liefheeft door Jezus Christus, worden wij ook door Jezus Christus gezegend. Deze zegeningen zijn eeuwig de onze, omdat ze eeuwig voor Christus zijn. God de Vader kan niet stoppen met het liefhebben van Zijn Zoon, en daarom ook niet van ons als wij door het geloof in Christus met God verbonden zijn. Door onze zonden kunnen we net als de verloren zoon afvallen, maar we blijven wel een kind van de Vader.

Tot slot, kennen wij de Heere? Laten we geen genoegen nemen met de algemene genade. Met wat uiterlijke zegeningen. Dat is geen grond om straks de Heere te ontmoeten. Het Woord horen is niet genoeg. Dat deed Herodes ook. Wat is dan een liefdesteken van God wat alleen Gods kinderen hebben? Dat zijn de zegeningen van de Heilige Geest, en dan in het bijzonder: een verslagen en gebroken hart, een gelovig hart, een nederig hart, een hart vol liefde tot God en de naaste, een hart wat zichzelf wegcijfert. Zo’n hart kent vreugde en vrede. Het is een hart wat niet terugdeinst voor beproevingen, omdat het weet dat alle dingen zullen medewerken ten goede. De trap en mate van deze bovenstaande dingen kan verschillen, maar een waar kind van God zal zichzelf altijd aanklagen dat hij te weinig hiervan kent. Maar hij zal het hierbij niet laten. Hij zal de Heere aanlopen als een waterstroom.

Laat het ons verlangen en gebed zijn om ook eens die liefdevolle stem van Christus in ons leven te horen. Dan kunnen we eenmaal net als Maria Magdalena zalig sterven. Zij ontmoette daar haar Zaligmaker voor de tweede keer. Opnieuw klonk het: ‘Maria!’ en zij begonnen vrolijk te zijn.

Gespreksvragen:

1. Lees Joh. 14:6. Wat betekent deze tekst? Leg uit waarom een niet-christen moeite kan hebben met deze tekst.
2. Welke lessen neemt u als groep mee uit Joh. 20:1-18?
3. Vaak wordt bij een engelenverschijning vermeld dat mensen hiervan schrikken. Waardoor komt dit volgens u?
4. Op de kansel staat zondag een mens van vlees en bloed. Waarom staat er eigenlijk geen engel die een preek houdt over Gods opzoekende zondaarsliefde?
5. Waarom herkende Maria de Heere Jezus niet (Joh. 20:15)?
6. Waarom mocht Maria Christus niet aanraken, terwijl Thomas dat even later wel mocht?
7. Waarom trekt God Zich soms terug uit het leven van Zijn kinderen?
8. Christus heeft eens tegen Zijn discipelen gezegd dat het nuttig is dat Hij naar de hemel zou terugkeren (Joh. 16:7). Waarom is de hemelvaart nuttig voor Gods kinderen?

Belangrijke lessen en lijnen uit het Bijbelboek Johannes:

1. De Persoon en het werk van de Heere Jezus Christus
Het belangrijkste doel van het vierde evangelie is om uit te leggen Wie de Heere Jezus Christus is en wat Hij gedaan heeft.[41] Johannes tekent Jezus als de Messias, het Woord en de Zoon van God (Joh. 4:25 en 20:31). De Heere Jezus is de Zoon Die door God gezonden is en Zijn woorden spreekt.[42] Dit kan Jezus doen, omdat Hij de Geest van God heeft gekregen (Joh. 3:34-35). Deze Geest is publiekelijk op Hem neergedaald in de vorm van een duif (Joh. 1:32).[43] De Heere Jezus is door de Vader gezonden en aangesteld om van Hem te getuigen.[44] Jezus zegt hierover het volgende: ‘Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge (Joh. 4:34b)’ en ‘Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft (Joh. 5:30).’

Het evangelie laat duidelijk zien dat de Heere Jezus de Zoon van God is, maar ook dat het cruciaal is dat men Hem op de juiste wijze leert kennen. Nicodemus is dan ook een belangrijk voorbeeld van iemand die wel geïnteresseerd was, maar de benodigde kennis over Hem mistte. Nicodemus kon deze kennis niet bevatten omdat hij (nog) niet ‘van boven’ geboren was. Deze wedergeboorte zou tot gevolg hebben dat Nicodemus tot geloof zou komen in het getuigenis van Jezus.

De onderliggende vraag van het vierde evangelie is dus wie Jezus is. Het is fundamenteel voor Johannes dat de Heere Jezus de ‘Zoon van God’ of ‘de Zoon’ is.[45] Deze wisseling van benamingen is typerend voor het Johannesevangelie.[46] Binnen de theologie is veel gesproken over de verschillen tussen het Johannesevangelie en de synoptische evangeliën. Hoewel deze discussie niet verder besproken hoeft te worden, valt niet te ontkennen dat de christologie van Johannes een geheel eigen karakter heeft.[47] Beasley-Murray noemt niet zonder reden de christologie het belangrijkste element van het Johannesevangelie.[48] Gods bemoeienis met de wereld, het werk van de Heilige Geest, redding, eschatologie en alle overige thema’s worden allemaal in verband gebracht met Christus. Omdat het verkrijgen van eeuwig leven verbonden is met een juist verstaan van Christus, legt Johannes alle nadruk op Hem. De christologie staat daarom centraal in zijn evangelie.[49]

Wat ook opvalt als men de christologie van het Johannesevangelie onderzoekt, is het feit dat de Heere Jezus veelal in verband met de zonde wordt genoemd. Zonde is hier is niet in de eerste plaats het schuldig staan tegenover de Wet, maar vooral tegenover het getuigenis van Jezus wat men niet aanneemt. Jezus is het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29). Jezus legt de zonde bloot in Zijn ontmoeting met de mensen. ‘Indien Ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde (Joh. 15:22).’ Net als de Heilige Geest (Joh. 16:8), brengt de Heere Jezus ook de zonde aan de oppervlakte. De zonde dat ze niet in Hem (en Zijn getuigenis) geloofd hebben (Joh. 16:9). Dr. H.F. Kohlbrügge zegt hier het volgende over: ‘God wil echter, dat alle verlorenen Zijn Christus zien en aanschouwen zullen, opdat zij van hun verderf verlost mogen zijn. Daarom heeft Hij Zijn Christus hoog laten hangen en wel aan een vervloekt hout, en aan dit kruis hangt Zijn Christus nog, niet letterlijk, maar voor zoverre Hij als de Gekruisigde gepredikt wordt en Hij een offer heeft gebracht door Zijn zelfofferande, die eeuwig geldend is'.[50]

In Christus heeft men de Wet gehouden en is de gelovige rechtvaardig voor God.[51] ‘Hier echter zorgt Christus voor allen, die zich op Hem verlaten, dat zij nochtans gerechtigheid en heiligheid hebben, ofschoon zij volstrekt niets daarvan hebben, en dat zij nochtans zalig worden, hoewel zij in zichzelf verdoemenswaardige schepselen zijn en hun doodvonnis zelf moeten ondertekenen. Hij bekleedt hen namelijk met Zijn gerechtigheid en onschuld.’[52]

2. Wedergeboorte en geloof
Alleen door het geloof in Christus kan een mens zalig worden en de toekomende toorn ontlopen. Twee woorden vallen hierbij op, namelijk geloof en geloven. Geloof komt eenendertig keer voor in de Romeinenbrief tegen twee keer in het Johannesevangelie. Het werkwoord geloven komt daarentegen zeven keer voor in de Romeinenbrief en maar liefst vierentwintig keer in het Johannesevangelie. Dit komt omdat Johannes, geïnspireerd door de Heilige Geest, de nadruk legt op het actieve geloven in (het getuigenis van) Christus, terwijl Paulus in de Romeinenbrief vooral beschrijft wat het geloof is en bewerkstelligt. ‘Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; want hij heeft van Mij geschreven. Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven (Joh. 5:46-47)?’ En: ‘Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus (Rom. 5:1).’

Het geloof komt voort uit het werk van de Heilige Geest. Hij getuigt van Christus en overtuigt de mens van de noodzaak om in Hem te geloven. ‘Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.’ (Joh. 16:13) Niet alleen maakt de Geest het dus mogelijk dat men het Koninkrijk van God binnengaat (Joh. 3:5), Hij getuigt ook van Christus in het leven van de gelovigen (Joh. 15:26). ‘Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen.’ (Joh. 15:26)

De mens heeft iemand nodig die in zijn plaats God Zijn eer weergeeft en de Wet voor hem gehouden heeft. Alleen door zo’n plaatsvervanger kan God met de mens verzoend worden. De mens kan en mag hier niets aan bijdragen. Het is de Geest Die dit besef in de mens werkt. ‘Dan is daar eerst de ontdekking van schuld en verdoemenis, van verlorenheid, van zonde en ongerechtigheid, van een geheel afgevallen zijn van God. Daar verwekt dan de Geest een smachtend verlangen naar verlossing van schuld en straf, naar vrijmaking van alle heerschappij der zonden. Daar ontvallen de mensen dan ook alle werken van gerechtigheid, van deugd en heiligheid, die uit het: “Doe dat, en gij zult leven” voortgekomen zijn, zodat hij in ’t geheel niets meer is en niets meer heeft en onder het vreselijke gevoel van Gods toorn ligt.’[53]

Het is deze prediking die de hoorder tot Christus zal brengen, aldus Kohlbrügge. ‘Daar hoort hij Christus prediken, wie de Christus is, wat Hij gedaan en geleden heeft en hoe Hij de Middelaar van een beter verbond is geworden. […] Al wie nu in zulk een verlegenheid met zielsverlangen tot Christus gaat, verneemt uit het evangelie, hoe Christus aan alle armen en ellendigen, aan alle verlorenen wordt voorgehouden, hoe ieder, die wil, slechts heeft te komen en hoe ieder, die komt, niet verstoten zal worden.’[54]

Volgens Kohlbrügge is de ware gelovige rechtvaardig in Jezus Christus en niet in zichzelf. En juist deze (geloofs)waarheid maakt dat iemand aangevochten wordt. Want de duivel, wereld en ons eigen vlees houden niet op ons aan te vechten, aldus Kohlbrügge.[55] Het is de aanvechting, veroorzaakt door de schijnbare tegenstrijdigheid, waardoor men gaat twijfelen. Dit kan zelfs zo ver gaan dat men bijna het gehele Woord van God gaat verdenken. Omdat men van de toegezegde rijkdommen, heerlijkheid en zegeningen niets ziet, kan deze twijfel haast overslaan in vertwijfeling.[56]

De gelovige is en blijft onwaar in zichzelf. Slechts het Woord blijft overeind in de zwaarste aanvechtingen. Het Woord wat verhaalt van het nochtans van Christus en de Heilige Geest. In Hem zijn de beloften ja-en amen.

3. De wereld
Er is Johannes veel aan gelegen om zijn hoorders op de zaligheid in Christus te wijzen. Zonder wedergeboorte en geloof staat de mens onder de vloek van de Wet en heeft hij verkeerde gedachten over God. Dan ziet men God als een strenge Meester en niet als een rechtvaardig en heilig God, aldus Kohlbrügge.[57] Hij roept zijn hoorders daarom op om zichzelf te onderzoeken. ‘Wij hebben ons in dit opzicht voor de Hartekenner te onderzoeken, want menigeen houdt zich voor wedergeboren, die met zijn werken, zoals hij zich gedraagt jegens de zijnen en jegens de naaste, bewijst dat hij het niet is en bijgevolg ook bewijst uit de gedachten zijns harten zoals die zich openbaren tegen God, tegen Zijn Wet en tegen Zijn heilig evangelie.’[58]

Christus heeft de Wet volbracht en de vloek aan het kruis van Golgotha gedragen. Door wedergeboorte en geloof komt men in verbinding met Christus te staan. De gelovige is dan in Christus rechtvaardig voor God.[59] De wedergeboorte en het geloof moeten de mens gegeven worden door Gods Geest.

De sleutel tot het verkrijgen van het heil is, aldus Kohlbrügge, het juist verstaan van ‘de wereld’, zoals beschreven in Joh. 3:16. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16). Het gaat Kohlbrügge dus om de wereld waaraan God Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Door het ‘wereld te worden’ komt een mens in de positie waarin men een genadig God aantreft. ‘Gevoel u verloren, verdorven, zó wil God u hebben. Stel u gelijk met de gehele wereld, dan zal God u lief gehad hebben.’[60]

Het woord ‘wereld’ (κοσμος) komt maar liefst negenenzeventig keer voor in het Johannesevangelie.[61] Het Griekse woord κοσμος heeft dus een opvallend prominente positie binnen het Johannesevangelie.[62] De nadruk ligt bij Johannes op het verschil tussen de wereld en de uitverkoren discipelen, aldus Barrett.[63] Ook Kittel benadrukt de clash tussen de wereld en dat waar het Johannesevangelie om draait, namelijk de Heere Jezus Die in de wereld is gekomen. De wereld is een moreel donkere plaats waar Gods liefde en redding hard nodig zijn, aldus Köstenberger over het Johannesevangelie.[64] Deze sterke onderscheiding tussen Jezus en de wereld blijkt onder andere uit Joh. 17:9 en 14: ‘Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uw.’ En: ‘Ik heb hun Uw woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben’. Het is de wereld die Christus verworpen heeft en onder het oordeel ligt.[65]

Ook Kohlbrügge drukt in niet mis te verstane woorden uit waar de wereld uit bestaat. ‘De wereld bestaat uit een ontelbare menigte mensen, die in volslagen vijandschap met God leven. Afvalligen van God, opstandelingen, schenders van Zijn heilige Majesteit, doden in zonden en misdaden, slaven der zonde en zonder verwachting; overtreders van al Zijn geboden, afgodendienaars, lasteraars van Zijn Naam, en verstoorders van de door Hem bevolen rust, vol begeerten naar wat van de naaste is, vloekwaardige zondaren, wier zonde hoofdzakelijk dáárin bestaat, dat zij zijn willen als God, dat zij God voor onheilig, voor de duivel houden en zichzelf voor heilig, wijs, edel en vroom. Een mengsel, een chaos van zonden en duisternis, van vijandschap en haat tegen God – dat is de wereld.’[66]

Maar hoe paradoxaal dit ook klinkt, juist door het ‘wereld te worden’ is er redding mogelijk, aldus Kohlbrügge! ‘Dáár komt het op aan, of men zich door de Heere met de wereld op één hoop wil laten werpen, zodat men in waarheid belijdt, dat het vrije, onverdiende genade is.’[67] Want het is nu juist de wereld die God op het oog heeft! ‘Laat daarom een iegelijk van u, die dit woord “de wereld” hoort, aan zichzelf denken en zeggen: Daarmee ben ik bedoeld! Hij moet niet aan deugden of heiligheid denken, maar hij heeft te denken aan goddeloosheid, die zo groot was en nog zo groot is, dat er aan of in hem niets is, geweest is of zijn zal, waarom God hem genegen zou kunnen zijn. Wie zich alzo onder alle diepgezonkenen en van God afgevallenen als de diepstgezonkene en als de van God meest afgevallene kent, die zal gaarne tot die wereld behoren, die God heeft liefgehad.’[68]


Bibliografie
Aebi, E. Korte Inleiding Tot De Bijbelboeken. Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002.
Beasley-Murray, G.R. John. Word Biblical Commentary. Second ed. Vol. 36, Waco: Word Books, 1999.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Blomberg, C.L. Jesus and the Gospels: An Introduction and Survey. Nashville: Broadman & Holman, 2005.
Bogaards, A.H. Die Christologie Van Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875). Potchefstroom, 1997.
Bruce, F.F. The Gospel and Epistles of John. Grand Rapids: William B. Eerdmans, 2002.
Carson, D.A. The Gospel According to John. Grand Rapids: InterVarsity Press, 2008.
———. The Gospel According to John. The Pillar New Testament Commentary. Michigan: William B. Eerdmans, 2008.
Danker, F.W., Bauer, W., Arndt, W. A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature. Chicago: University of Chicago Press, 2000.
De Reuver, A. Bedelen Bij De Bron: Kohlbrugge's Geloofspvatting Vergeleken Met Reformatie En Nadere Reformatie. Zoetermeer: Boekencentrum, 1992.
———. Hermann Friedrich Kohlbrugge. Kampen: Kok, 2005.
Ehrman, B.D. The New Testament: A Historical Introduction to the Early Christian Writings. New York: Oxford University Press, 2004.
Elwell, W.A., Yarbrough, R.W. In Ontmoeting Met Het Nieuwe Testament: Een Historisch En Theologisch Overzicht. Heerenveen: Groen, 2000.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Flavel, J. The Fountain of Life. New York: American Tract Society, 1820.
Hamilton, I. The Faith-Shaped Life. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.
Henry, M. Matthew Henry's Commentary, Matthew to John. Vol. 5, Peabody: Hendrickson Publishers, 2009.
Hill, E., Fitzgerald, A. The Work of Saint Augustine: Homilies on the Gospel of John 1-40. New York: New City Press, 2009.
Kittel, G., Bauernfeind, O., Friedrich, G. Theologisches Wörterbuch Zum Neuen Testament. Vol. VIII, Stuttgart: Kohlhammer, 1942.
———. Theologisches Wörterbuch Zum Neuen Testament. Vol. III, Stuttgart: Kohlhammer, 1942.
Kohlbrugge, H.F. Aanvechting: 14 Preken. Kampen: De Groot Goudriaan, 2005.
Kohlbrugge, H.F., Kalmijn, L.J.R. Acht Leerredenen over Het Evangelie Van Johannes, Hoofdstuk 3 Vs. 1-21, Benevens Een Slotrede over Romeinen 8 Vs. 32 Van Dr. H. H. Kohlbrugge Uit Het Hoogduits. Amsterdam: Vereeniging tot uitgave van Gereformeerde Geschriften, 1954.
Kohlbrügge, H.F., Van Es, T. Het Is Mij Goed Nabij God Te Wezen: 47 Preken. Houten: Den Hertog, 2012.
Köstenberger, A.J. John. Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Grand Rapids: Baker Academic, 2008.
———. A Theology of John's Gospel and Letters: Biblical Theology of the New Testament. Michigan: Zondervan, 2009.
Köstenberger, A.J., O'Brien, P.T. Salvation to the Ends of the Earth: A Biblical Theology of Mission. New Studies in Biblical Theology. Vol. 11, Nottingham: InterVarsity Press, 2001.
Ladd, G.E. A Theology of the New Testament. Grand Rapids: Eerdmans, 1993.
Laniak, T.S. Shepherds after My Own Heart: Pastoral Traditions and Leadership in the Bible. New Studies in Biblical Theology. Vol. 20, Illinois: InterVarsity Press, 2006.
Lloyd-Jones, D.M. The Assurance of Our Salvation: Exploring the Depth of Jesus' Prayer for His Own: Studies in John 17. Wheaton: Crossway Books, 2000.
———. Born of God: Sermons from John 1. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2011.
———. Living Water: Studies in John 4. Wheaton: Crossway Books, 2009.
MacEvilly, J. An Exposition of the Gospel of St. John. Dublin: M.H. Gill & Son, 1902.
Pink, A.W. Exposition of the Gospel of John. Grand Rapids: Zondervan, 1975.
Rushing, R. Voices from the Past: Puritan Devotional Readings. Vol. 2, Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2016.
Ryle, J.C. Ryle's Expository Thoughts on the Gospels. Vol. III, Grand Rapids: Baker Books, 2007.
———. Ryle's Expository Thoughts on the Gospels. Vol. IV, Grand Rapids: Baker Books, 2007.
Schuurman, J.C. De Apostelen. Houten: Den Hertog, 2003.
Sibbes, R. A Heavenly Conference between Christ and Mary after His Resurrection: Wherein the Intimate Familiarity and near Relation between Christ and a Believer Is Discovered. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.
Sproul, R.C., Mathison, K.A. The Reformation Study Bible. Orlando: Ligonier Ministries, 2005.
Thielman, F. Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach. Michigan: Zondervan, 2005.
Treur, J.W.J. "Van Komma Naar Liefde, over Het Johannesevangelie Bij Dr. H.F. Kohlbrügge."Masterthesis Vrije Universiteit 2012.
Turner, N. Christian Words. Edinburgh: T. & T. Clark, 1980.
Van der Hoeven, A. De Karakteristiek Van De Vier Evangeliën. Baarn: Bosch & Keuning, 1951.
Van Mourik, J. Het Vervulde Woord. Inleiding Op Het Nieuwe Testament. Cursus Godsdienst Onderwijs (Cgo). Apeldoorn: De Banier, 2020.


[1] ‘If there is one sentence more than another which sums up the message of the Fourth Gospel, it is this. […] The essence of the saving message is made unmistakable plain, in language which people of all races, cultures and times can grasp.’ Bron: F.F. Bruce, The Gospel and Epistles of John (Grand Rapids: William B. Eerdmans, 2002), 89-90.
[2] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1608. Zie ook: J.C. Schuurman, De apostelen (Houten: Den Hertog, 2003), 63-64.
[3] Geciteerd in: A. Van der Hoeven, De karakteristiek van de vier Evangeliën (Baarn: Bosch & Keuning, 1951), 151.
[4] Augustinus, A., De consensus evangelistarum 6. Aangehaald in: A.J. Köstenberger, John, Baker Exegetical Commentary on the New Testament, (Grand Rapids: Baker Academic, 2008), 1.
[5] E. Hill, Fitzgerald, A., The Work of Saint Augustine: Homilies on the Gospel of John 1-40 (New York: New City Press, 2009), 21-22.
[6] Er zijn theologen die van mening zijn dat Johannes het evangelie aan het einde van zijn leven, dus na zijn brieven en Openbaring, heeft geschreven. Bron: J. MacEvilly, An Exposition of the Gospel of St. John (Dublin: M.H. Gill & Son, 1902), vi.
[7] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1608.
[8] Köstenberger, John, xi. Zie ook: J. Van Mourik, Het vervulde Woord. Inleiding op het Nieuwe Testament, Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO), (Apeldoorn: De Banier, 2020), 44.
[9] E. Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken (Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002), 122. Zie ook: Van Mourik, Het vervulde Woord. Inleiding op het Nieuwe Testament, 44.
[10] Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken, 124.
[11] W.A. Elwell, Yarbrough, R.W., In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht (Heerenveen: Groen, 2000), 112-13.
[12] Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de vervolgingen in hevigheid verschilden per plaats en tijd.
[13] D.M. Lloyd-Jones, Born of God: Sermons from John 1 (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2011), 2-15.
[14] C.L. Blomberg, Jesus and the Gospels: An Introduction and Survey (Nashville: Broadman & Holman, 2005), 156.
[15] F. Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach (Michigan: Zondervan, 2005), 161.
[16] ‘In the old tabernacle wherein God dwelt was the law, in this was grace; in that were types, in this was truth.’ Bron: M. Henry, Matthew Henry's Commentary, Matthew to John, vol. 5 (Peabody: Hendrickson Publishers, 2009), 689.
[17] ‘Christ was made a curse for us, and knew scorn and contempt. […] He was delivered to the wrath of an infinite God! And for whom – angels? No, but for men. For His friends? – No, for His enemies! This is love. It came freely; it wasn’t wrestled out of His hand by our importunity. We didn’t desire or deserve it. […] Oh love unspeakable!’ Bron: J. Flavel, The Fountain of Life (New York: American Tract Society, 1820), 41-50. Aangehaald in: R. Rushing, Voices from the past: Puritan Devotional Readings, vol. 2 (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2016), 318.
[18] Zie ook: A.J. Köstenberger, O'Brien, P.T., Salvation to the Ends of the Earth: A biblical theology of mission, vol. 11, New Studies in Biblical Theology, (Nottingham: InterVarsity Press, 2001), 214-17.
[19] English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 2015.
[20] Zie ook: T.S. Laniak, Shepherds after My Own Heart: Pastoral traditions and leadership in the Bible, vol. 20, New Studies in Biblical Theology, (Illinois: InterVarsity Press, 2006), 211-18.
[21] ‘There are many people in the Christian life today because somebody prayed for them, a saintly father or mother, perhaps, who prayed throughout the years of disappointment, and went on praying. […] Is there anything that gives greater consolation than to know that people are praying for you? […] So, then, if you believe in the prayer of a saintly person, how much more should you believe in the prayer of the Son of God for you.’ Bron: D.M. Lloyd-Jones, The Assurance of Our Salvation: Exploring the Depth of Jesus' Prayer for His Own: Studies in John 17 (Wheaton: Crossway Books, 2000), 20-21.
[22] A.W. Pink, Exposition of the Gospel of John (Grand Rapids: Zondervan, 1975), 10-16.
[23] R.C. Sproul, Mathison, K.A., The Reformation Study Bible (Orlando: Ligonier Ministries, 2005), 1507.
[24] Sproul, The Reformation Study Bible, 1507.
[25] ‘No prophet, teacher, or apostle ever used such words as these. They are the language of one who knew that He was God.’ Bron: J.C. Ryle, Ryle's Expository thoughts on the Gospels, vol. IV (Grand Rapids: Baker Books, 2007), 63.
[26] Sproul, The Reformation Study Bible, 1521.
[27] ‘The man who refuses to believe on Christ is in a state of condemnation before God, even while he lives. […] He is reckoned guilty and dead before God, and there is but a step between him and hell. […] The moment a man believes, all charges are completely wiped away from his name.’ Bron: J.C. Ryle, Ryle's Expository thoughts on the Gospels, vol. III (Grand Rapids: Baker Books, 2007), 162.
[28] Blomberg, Jesus and the Gospels: An Introduction and Survey, 164. ‘In other words, the theme of this Gospel is the fullness of the Lord Jesus Christ available for his people; or, to put it another way, the theme of this Gospel is eternal life.’ Bron: D.M. Lloyd-Jones, Living water: Studies in John 4 (Wheaton: Crossway Books, 2009), 7.
[29] G.R. Beasley-Murray, John, Second ed., vol. 36, Word Biblical Commentary, (Waco: Word Books, 1999), xci-xcii.
[30] Köstenberger, John, 560.
[31] Ryle, Ryle's Expository thoughts on the Gospels, IV, 366.
[32] Ryle, Ryle's Expository thoughts on the Gospels, IV, 366.
[33] Pink, Exposition of the Gospel of John, 1088.
[34] Beasley-Murray, John, 36, 375.
[35] Ryle, Ryle's Expository thoughts on the Gospels, IV, 375.
[36] I. Hamilton, The Faith-shaped Life (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 55.
[37] Bijbel met uitleg: Statenvertaling.
[38] R. Sibbes, A heavenly conference between Christ and Mary after His resurrection: Wherein the intimate familiarity and near relation between Christ and a believer is discovered (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 8-9.
[39] Sibbes, A heavenly conference between Christ and Mary after His resurrection: Wherein the intimate familiarity and near relation between Christ and a believer is discovered, 29.
[40] Sibbes, A heavenly conference between Christ and Mary after His resurrection: Wherein the intimate familiarity and near relation between Christ and a believer is discovered, 94.
[41] Beasley-Murray, John, 36, lxxxi. Zie ook: D.A. Carson, The Gospel According to John, The Pillar New Testament Commentary, (Michigan: William B. Eerdmans, 2008), 95.
[42] Köstenberger, John, 13.
[43] Hoewel het evangelie om de Heere Jezus draait, speelt de Heilige Geest ook een belangrijke rol. Hij is Degene Die de nieuwe geboorte kan bewerkstelligen. Door Hem kan een mens God op de juiste manier aanbidden (Joh. 4:24).
[44] ‘The “Father-Son” relationship is the key to the understanding of Jesus as portrayed by the Evangelist, and of his words and actions as interpreted by him.’ Bron: Beasley-Murray, John, 36, lxxxii.
[45] D.A. Carson, The Gospel according to John (Grand Rapids: InterVarsity Press, 2008), 95. Zie ook: 3F.W. Danker, Bauer, W., Arndt, W., A Greek-English lexicon of the New Testament and other early Christian literature (Chicago: University of Chicago Press, 2000), 1024-27.
[46] G. Kittel, Bauernfeind, O., Friedrich, G., Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, vol. VIII (Stuttgart: Kohlhammer, 1942), 389.
[47] Zie voor een verdere bespreking van de christologie van Johannes: A.J. Köstenberger, A theology of John's Gospel and Letters: Biblical Theology of the New Testament (Michigan: Zondervan, 2009), 382-93. En: B.D. Ehrman, The New Testament: A Historical Introduction to the Early Christian Writings (New York: Oxford University Press, 2004), hs.10.
[48] Beasley-Murray, John, 36, lxxxi.
[49] G.E. Ladd, A theology of the New Testament (Grand Rapids: Eerdmans, 1993), 273.
[50] H.F. Kohlbrugge, Kalmijn, L.J.R., Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits (Amsterdam: Vereeniging tot uitgave van Gereformeerde Geschriften, 1954), 47.
[51] ‘Dit gaan dus om 'n losprys waardeur aan die Wet voldoen word, om geregtigheid. Danksy die losprys van Christus se dood is die mens regverdig voor God gestel. Dit is ook die enigste losprys.’ Bron: A.H. Bogaards, Die Christologie van Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) (Potchefstroom, 1997), 226.
[52] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 88.
[53] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 12.
[54] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 90-91.
[55] In een preek over Job 7:1a zegt Kohlbrügge het volgende hierover: ‘De duivel wil, dat u Gods vaderlijke goedheid, in de strijd, waarin u zich bevindt, in twijfel zult trekken, dat u de macht en volheid van het algenoegzame en eeuwige losgeld van Christus in twijfel zult trekken, terwijl duivel en wereld u overladen met zonde, schade en smaad; en uw vlees is bovendien met hen in het verbond. Zij willen niet toelaten, dat u in de Heilige Geest geheiligd zult zijn en blijven, en in deze Geest met onuitsprekelijke zuchtingen uw ellende en leed voor God brengen. En ach, hoe giftig zijn hun aanvechtingen!’ Uit dit kenmerkende citaat blijkt dat Kohlbrügge de ware gelovige ziet als iemand die in de Heilige Geest, en dus niet in zichzelf(!), geheiligd is. Juist omdat deze rechtvaardigheid extra nos is en blijft, wordt men aangevochten. Bron: H.F. Kohlbrügge, Van Es, T., Het is mij goed nabij God te wezen: 47 preken (Houten: Den Hertog, 2012), 209.
[56] A. De Reuver, Bedelen bij de Bron: Kohlbrugge's geloofspvatting vergeleken met Reformatie en Nadere Reformatie (Zoetermeer: Boekencentrum, 1992), 320.
[57] Kohlbrugge, Aanvechting: 14 preken, 46.
[58] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 15.
[59] ‘Men is derhalve in Christus rechtvaardig voor God, maar niet in zichzelf (Joh. 3:6).’
[60] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 65.
[61] De synoptische evangeliën, op Mattheüs na, vermelden het woord sporadisch. Mattheüs vermeldt het woord vijftien keer, Lukas zeven keer en Markus slechts vier keer.
[62] ‘Außerdem steht der Begriff des κοσμος so im Mittelpunkt des theologischen Denkens, wie es in keiner anderen Schrift oder Schriftengruppe des NT der Fal list.’ Bron: G. Kittel, Bauernfeind, O., Friedrich, G., Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, vol. III (Stuttgart: Kohlhammer, 1942), 894.
[63] Aangehaald in: N. Turner, Christian Words (Edinburgh: T. & T. Clark, 1980), 499.
[64] Köstenberger, A theology of John's Gospel and Letters: Biblical Theology of the New Testament, 298.
[65] ‘Indem aber bei Johannes vom κοσμος gesagt wird, daß er den Sohn Gottes nicht erkenne, daß er Gott nicht erkenne, daß er nicht glaube, daß er hasse, wird der κοσμος in gewisser Weise persönlich verstanden als der große Gegenspieler des Erlösers in der Heilsgeschichte.’ Bron: Kittel, Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, III, 895.
[66] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 56.
[67] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 56.
[68] Kohlbrugge, Acht leerredenen over het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 3 vs. 1-21, benevens een slotrede over Romeinen 8 vs. 32 van Dr. H. H. Kohlbrugge uit het hoogduits, 57-58.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22