À Brakelkring, avond 20

Door: M.J.T. Waanders en J.W.J. Treur

Hoofdstuk 6 Het vierde gebod
Dit gebod wordt door velen tegengesproken. ‘Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt.’ Gedenk er tevoren aan voordat die dag komt, om uw zaken zo te regelen dat u dan geen verhindering hebt. Bereid u er tevoren op voor.

Het woord sabbatdag komt van het woord sabbat, wat rusten betekent. Het woord sabbat wordt verschillend gebruikt:

1. Soms betekent het een week van zeven dagen of jaren, omdat die eindigt met de sabbat (Gen. 29:27).
2. De ‘jaarsabbatten’ betekenen het zevende jaar, waarin men noch ploegen, noch zaaien, noch oogsten mocht (Lev. 25:4-5). En ook het vijftigste jaar (Lev. 25:8).
3. De ‘sabbatten der weken’, die zeven dagen achter elkaar duren, namelijk de drie feestdagen: Pasen, Pinksteren en het Loofhuttenfeest (Lev. 23:4).
4. De ‘sabbatten der dagen’. Dit waren de eerste en de laatste dagen van de drie feesten, hetzij dat ze op de sabbat vielen of op een andere dag (Lev. 23:39).

Het gebod zegt: de zevende dag, die na zes dagen arbeid volgt. ‘Zes dagen zult gij arbeiden.’ Het gaat hier niet om een werkgebod, dat behoort tot de tweede tafel, maar een bepaling hoelang men mag werken en een aanwijzing wanneer men het werken moet staken. Op de zevende dag heeft God gerust en Hij heeft die dag tot heiliging afgezonderd en heeft de mens geboden die te heiligen tot verheerlijking van Zijn Naam.

God dienen is in het eerste gebod geboden en strekt zich uit tot al ons doen naar ziel en lichaam en tot alle tijden. Dit vierde gebod eist het algemeen dienen van God met het staken van het werk. Geen werk doen is hier niet ledig zijn, want God kan in ledigheid geen behagen hebben. Het werk, dat hier verboden wordt, is het werk van het beroep. ‘Het werk van de godsdienst’ moet wel doorgaan. Dit geldt ook voor werken die volstrekt noodzakelijk zijn en de werken der barmhartigheid. Dan geldt ‘de sabbat is gemaakt voor de mens en niet de mens voor de sabbat’ (Mar. 2:27).

God heeft de sabbat gezegend. Dit is een belofte aan de gewetensvolle onderhouders van die dag. Dit geeft aan de ziel troost, blijdschap en heiligheid en aan het lichaam kracht voor de komende dagen van arbeid. Zonder deze zegen is al ons werk tevergeefs (Ps. 127:1-2).

Dit gebod verbiedt om de sabbat niet met vreugde af te zonderen van de andere dagen en zo de voorrechten te versmaden. Ook mag men van die dag geen werkdag maken of een ‘ezelsdag’, door lui en ledig de sabbat door te brengen. God wil op die dag een algemene stilte op de hele aardbodem hebben. À Brakel vindt het niet verkeerd om te wandelen, alleen of met anderen, om de werken van God te aanschouwen en Hem daarin te verheerlijken, zodat de mens naar ziel en lichaam verkwikt wordt.

De deugden in dit gebod geboden zijn begrepen in de voorbereiding, betrachting en nabetrachting. Hier hoort bij een geestelijk verlangen naar die dag om in alle rust tot God te naderen en zich in Hem te verblijden, zodat die dag een lust is en geen last. Ook dient men het werk van de dag ervoor bijtijds te staken, zodat men niet het lichaam onbekwaam maakt en het niet de levendigheid verhindert, waarin de ziel behoorde te zijn en opdat daar een tijd tot voorbereiding overblijft.

Het gedenken van die dag bestaat niet in een bekrompen raakt niet en smaakt niet, mag ik dit wel doen? Mag men dat wel doen? De sabbat is geen strik, maar een dag van blijdschap, maar niet voor het zondige vlees. Die geestelijk zijn zullen wel weten wat voor of tegen de geestelijkheid van de sabbat en de heiliging daarvan is.

Men dient de sabbat in opgetogenheid, met vrolijkheid in God en heilig gejuich door te brengen. Zich bezig te houden met het beschouwen van Gods werken van de schepping, de onderhouding en de regering. En met het overdenken van het verlossingswerk door Christus en ons in Gods goedheid verblijden. Ook dient men openbare bijeenkomsten van het volk van God bij te wonen om samen Zijn lof te zingen, Hem te aanbidden en de stem van de Heere tot onze oren en harten te horen en de zegen te ontvangen. Daarnaast roept À Brakel op om zieken en verdrietige mensen te bezoeken en hen op God te wijzen. De bekeerden die men bezoekt mag men vertroosten en tot volharing en geduld op te wekken. Naast de geestelijke gaven die men zo mag uitdelen, moet men ook niet vergeten om financiële gaven uit te delen in de collecte, aan mensen die men kent of aan mensen die de Heere ons doet ontmoeten.

De nabetrachting is nodig om de sabbatsvreugde en zegen te bewaren. In het gedenken hoe die dag is doorgebracht in de kerk en thuis. De zonde die men begaan heeft met smart voor de Heere te belijden en verzoening door Christus te zoeken. Ook dient men na te denken over hoeveel zegeningen, verkwikkingen, vertroostingen, verlichtingen, opwekkingen wij van de Heilige Geest genoten hebben. Dat dan te erkennen en de Heere te danken voor het goede. Het is een voorrecht om openlijk samen te kunnen komen en heilige rust te genieten! Tenslotte is het in de nabetrachting ook belangrijk om reikhalzend en verlangend uit te zien naar de rust die over is voor het volk van God (Hebr. 4:9).

Er wordt een opwekking aan toegevoegd: overdenk het schadelijke dat over hen die de sabbat ontheiligen komt, zowel de zonde als de straf. À Brakel schrijft dan onder andere: ‘Het is een verachting van Gods vriendschap en goedheid, waaruit het geven van de sabbat is voortgekomen. […] God spreekt verschrikkelijke oordelen uit over de ontheiligers’.

Overdenk ook het nuttige wat beloofd wordt aan hen die de sabbat heiligen, wat blijkt uit de tekst: ‘Daarom zegende de HEERE de sabbatdag’. Het is een vreugde voor een gelovige de sabbat te heiligen, zoals blijkt uit Ps. 91:1-2: ‘Een lied op de sabbatdag. Het is goed dat men de HEERE love, Dat men in de morgenstond Uw goedertierenheid verkondige en Uw getrouwheid in de nachten’. De sabbat is nuttig omdat God dan belooft tot Zijn volk te komen en Hij brengt hen tot Zich. In deze wederzijdse toenadering en omgang met elkaar ligt de zaligheid, alle heil en verkwikking voor de gelovigen.

Hierna wordt uitgebreid ingegaan op een strijdpunt met als doel om de eer van God, Zijn heilige dienst en Zijn heilige dag te bepleiten. Er zijn namelijk verschillende visies op de geldigheid van dit gebod na Christus’ komst. Is dit een ceremonieel gebod wat door Zijn komst in het vlees is vervuld en tenietgedaan of niet? De kerk van alle tijden stelt dat dit gebod van dezelfde aard is als de andere negen. Daarom gebiedt dit gebod niet alleen de openbare godsdienst, maar ook de heiliging van de zevende dag. Het is dan belangrijk om onderscheid te maken tussen het gebod en de beweegredenen.

De sabbat is al vóór de val ingesteld. Daarom kunnen we concluderen dat het tot de onveranderlijke regel van heiligheid hoort, want Adam was het hoofd van het menselijk geslacht. Hierop wordt uitgebreid ingegaan, tegenwerpingen zoals dat men van Adam of de patriarchen niets over het onderhouden van de sabbat leest, worden weerlegd.

Bovendien behoort het vierde gebod tot de zedenwet en is zodoende altijd geldend. De Heere Jezus spreekt in Mat. 5, de Bergrede, Zelf over het feit dat door Zijn komst de nauwgezette godzaligheid niet afgeschaft wordt. In Mat. 24 wordt daarnaast ook heel concreet over de ‘sabbat’ gesproken in de toekomst van Christus en de voleinding van de wereld. Ook zijn er voorbeelden van de Heere Jezus en Zijn discipelen die de sabbat met elkaar onderhielden. En later vond Zijn verschijning plaats op de eerste dag van de week, waardoor Paulus en de Vroege Kerk op de zondag samenkwamen.

Vele tegenwerpingen worden nog behandeld, maar À Brakel blijft bij zijn punt dat het geen middelmatige zaak is waarin ieder in zijn eigen gemoed verzekerd moet zijn. Ook het punt of de rustdag niet op de zevende dag moet plaatsvinden, wordt behandeld. Hierbij wordt opgemerkt dat het belang van de heilige rust die geboden wordt, groter is dan de dag waarop het plaatsvindt. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de geboden en de omstandigheden in de geboden. De omstandigheden veranderen wel, terwijl de zaak hetzelfde blijft. Door Christus Zelf is de rustdag veranderd in de eerste dag van de week. Na Zijn opstanding kwamen de discipelen op de eerste dag van de week bijeen. Al is er geen expliciet gebod toe (‘Wij moeten God de les niet lezen’), het is een verandering van de omstandigheden.[1]

Hoofdstuk 7 Het vijfde gebod
De hele wet is liefde. Liefde tot God op de eerste tafel en liefde tot de naaste op de tweede tafel. Wij hebben onze vader en moeder te eren.[2] Hiermee worden verschillende vormen van gezag bedoeld in het gezin, de kerk en in de maatschappij. Opdat de moeder, die soms minder geacht wordt niet wordt veracht, wordt de moeder soms voor de vader genoemd (Lev. 19:3).

In de kerk worden onder vaders de herders en leraars, de ouderlingen en de diakenen verstaan (2 Kon. 2:12, 2 Kon. 6:21, 1 Kor. 4:15, 1 Tim. 5:17). In de maatschappij worden onder vaders de overheden, ouden en aanzienlijken, schoolmeesters en alle verdere geledingen bedoeld. Wie u bent, u staat onder een relatie of betrekking, of u bent in een bepaald opzicht boven anderen of onder anderen. Bedenk hoe u zich wat dit betreft gedragen hebt en wat nu nog van u geëist wordt.

De deugden van meerderen tegenover minderen zijn:

1. De staat waarin eenieder door God gesteld is handhaven en eer bewijzen (Job 29:7-9).
2. Innige liefde in hun regering bewijzen.
3. Een goed voorbeeld geven voor anderen, die in hoger rang staan dan men zelf is, om daardoor de ondergeschikten te leren hoe die zich jegens hun meerderen moeten gedragen (1 Kor. 11:1).
4. Bezorgd zijn over de welstand van de ondergeschikten naar ziel en lichaam.
5. De ondergeschikten onderwijzen, vermanen, bestraffen om hen te verbeteren en te behouden (Éf. 6:4, Spr. 13:24).
6. De zwakheden van de ondergeschikten door de vingers zien, die geduldig verdragen en hen zijn zorg daarom niet onthouden (Mal. 3:17).

De deugden van ondergeschikten tot de meerderen zijn:

1. Eren, wat inhoudt een hoogachting van de meerderen als door God over hen gesteld (1 Thess. 5:13). Onderwerping en eerbewijzen naar de wijze van het land (bijv. de hoed afnemen, buigen, etc.).
2. Liefhebben. Al is die persoon niet beminnelijk, al gedraagt hij zich de liefde en achting onwaardig, dan moet hij toch in die relatie, als over iemand gesteld, bemind worden.
3. Trouw. Zorgdragen zoveel als we kunnen voor hun goed, diensten bewijzen en ondersteuning te bieden naar ons vermogen. Daarnaast ook hun eer verdedigen en niet dulden dat zij veracht worden. 4. Gehoorzamen, hun bevelen opvolgen en ijverig uitvoeren. Spreuken 1:8 ‘Mijn zoon, hoor de tucht van uw vader, en verlaat de leer van uw moeder niet.’ Dit geldt zelfs als hun regering hard en wreed is, de verantwoordelijkheid voor hun handelen ligt bij henzelf.
5. Geduld te hebben met hun zwakheden.

De zonden die tegen dit gebod gedaan kunnen worden, worden op dezelfde wijze behandeld als deze deugden. Eerst de zonden van de meerderen tegen de minderen:

1. De staat waarin zij gesteld zijn veracht te maken door slecht en slaafs gedrag of door bijvoorbeeld onrechtvaardige inhaligheid.
2. De ondergeschikten te haten of vijandig te bejegenen of zich zo te gedragen alsof de ondergeschikten er slechts voor hen waren om hun zin op te volgen.
3. Door een slecht voorbeeld te geven van het zelf niet naar anderen te luisteren.
4. Door de ander te verwaarlozen en slechts vanuit ‘Geef, geef’ te handelen.
5. Door niets van de ander aan te trekken en geen zorg te dragen voor de lichamelijke en geestelijke welstand van de (kinderen van de) mindere.
6. Door de zwakheiden van de ondergeschikte te streng te bestraffen.

De zonden van de minderen tegen de meerderen zijn:

1. De over zich gestelden in zijn hart verachten of onbeleefd en stuurs tegen hen doen.
2. Een weerzin in je hart ervaren tegen je meerdere, bijvoorbeeld doordat je meer geleerd hebt dan hen.
3. Ontrouw zijn als men geen zorg draagt voor het goed van zijn ouders, hun geld of kleren verkwist of verwaarloosd. Hier valt ook onder dat lui zijn in het leren van een vak en daardoor niet je best doen je ouders te helpen, afgekeurd wordt.
4. Ongehoorzaamheid.
5. Spotten of lachen als je zwakheden bij je meerderen ziet.

Bedenk voor jezelf eens in welke betrekking je tot je meerderen of minderen staat. Onderzoek de bovenstaande plichten eens. Zie uw zonden, verootmoedig u daarover, en zoek verzoening. Word opgewekt om in de toekomst uw weg naar dit gebod te richten.

De beweegreden die erbij gevoegd wordt, is ‘Opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft’. Zie in Ps. 34:13 dat het goed is om het leven te beminnen, het leven is in zichzelf een zegen. De dood is als straf op de zonde gegeven.

Dit roept de vraag op of het leven in de hemel toch niet beter is dan het leven op de aarde. Voor godzaligen is het toch beter om vroeg te sterven? 1. Het gaat hier niet om een tegenstelling tussen het zalige, eeuwige leven en het tijdelijk leven, maar tussen leven en dood. 2. Een gelovige kan op aarde vele zaken doen, die tot verheerlijking van God en ten goede van de kerk en andere mensen kunnen dienen, die hij in de hemel niet kan doen. Want: ‘(…) wie zal U loven in het graf?’ (Ps. 6:6). 3. Een lang leven kan ook toegepast worden op het hele geslacht, elke stam en natie en dus niet perse persoonlijk. Want er staat achter ‘in het land dat de HEERE uw God geeft’. Dat is dus een lang en vreedzaam leven in zijn eigen land, gesteld tegenover de ballingschap en omzwerving buiten zijn vaderland.

Het hoofdstuk eindigt met opwekkingen aan de meerderen en minderen. Voor de eersten geldt dat het naast dat het hun taak is om goed voor hun ondergeschikten te zorgen, het ook zo zegenrijk en goed zal zijn op de laatste dag: ‘Ziet, hier ik, en de kinderen die de Heere mij gegeven heeft’.

De kinderen worden opgeroepen om hun ouders en degenen die over hen gesteld zijn te gehoorzamen. Het niet doen is een verschrikkelijke zonde die de wraak van God oproept. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Cham of de kinderen die Eliza bespotten.

Houd met je hele hart voor ogen:

1. Het uitdrukkelijke gebod van God, de hoge en heerlijke, alwetende, rechtvaardige Wetgever.
2. Merk in vader en moeder en in alle over u gestelden het gezag op, dat God in hen gelegd heeft. Zie hen aan als een afstraling van Gods hoogheid en word daardoor bewogen tot ontzag en tot gewillig en vrolijk eren en gehoorzamen van hen.
3. Merk de liefde, zorg en arbeid van hen op. Hun blijdschap als u zich jegens hen goed gedraagt. En hun droefheid als u hen ongehoorzaam bent. Als er een natuurlijk vonkje van liefde in u is, dan zal dat u ertoe opwekken.
4. Overdenk dikwijls de zegeningen die de Heere brengt over gehoorzame kinderen.

Hoofdstuk 8 Het zesde gebod
Zoals gebruikelijk begint À Brakel ook dit hoofdstuk met een korte inleiding. Hierin geeft hij in het kort aan wat doodslag is, namelijk het leven van een mens ontnemen. Het leven is het heerlijkste wat een mens heeft. De mens is immers geschapen om te leven. Door de zondeval is echter de dood in de wereld gekomen.

Ook wordt er verschil gemaakt tussen planten, dieren en mensen. Alleen de mens is naar Gods evenbeeld geschapen (Gen. 9:6). Om die reden is het zesde gebod alleen op mensen van toepassing.

Er worden vier voorbeelden genoemd waarin een mens het leven van een ander kan ontnemen, maar wat toch niet onder het zesde gebod valt:

1. Het doden van moordenaars door de overheid. God zegt in Gen. 9:6: ‘Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden’. Deze taak is voorbehouden aan de overheid (Rom. 13:4).
2. Het doden van de vijand in een wettige oorlog. Een oorlog mag als wettig beschouwd worden als deze ongeprovoceerd is en de vijand als doel heeft het volk aan zich te onderwerpen en diens goederen voor zich te nemen. In zo’n oorlog is het doden van de vijand rechtvaardig, want de kwaden worden gestraft en de goeden beschermd.
3. Het onopzettelijk doden van een ander. In het Oude Testament heeft God willen voorkomen dat iemand die onopzettelijk een ander had omgebracht door bloedwraak zou worden gedood. Hiervoor heeft Hij de vrijsteden ingesteld waar iemand naartoe kon vluchten als hij een ander onopzettelijk gedood had.
4. Het doden uit lijfsbehoud. Als iemand de bedoeling heeft om iemand anders te doden terwijl het slachtoffer er alles aan heeft gedaan om te ontkomen is het gerechtvaardigd om de aanvaller zelf te doden. Ieder mens heeft de plicht om zijn eigen leven te beschermen en als dat de dood van een belager betekent, is dat zijn eigen schuld.

Er zijn in het zesde gebod drie verboden:

1. Het doden van onszelf. Hierbij noemt À Brakel het met voorbedachten rade onszelf ombrengen, onze gezondheid verwaarlozen, ons onnodig in een gevaarlijke situatie brengen of door de, van God geschonken, genademiddelen niet waar te nemen. Dit laatste is een vorm van geestelijke zelfdoding.
2. Het doden van een ander, actief of passief. Hieronder vallen directe moord, maar ook een ander die in gevaar is niet helpen of door woorden iemand zwart maken.
3. Een moordzuchtig hart. De oorzaken hiervan zijn nijd, afgunst, haat, boosheid en wraakzucht. Dit verhoudt zich niet met een hart waar de Heilige Geest in woont: ‘De Geest, Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid?’ (Jak. 4:5)

Ten slotte zijn er ook zes deugden geboden in het zesde gebod. Dit zijn: liefde tot het leven, verdraagzaamheid tot de medemens, vredelievendheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid.

Het leven en de voorspoed van onze naaste moet ons na aan het hart liggen. Wat dat betreft mag geen enkele inspanning ons te veel zijn! Daarnaast moeten wij verre zijn van wraakgierigheid en liever ongelijk verdragen dan onszelf vergelden.

Laten we werkelijk medelijden hebben met onze naasten en bereid zijn om de ander te helpen naar ons vermogen. Sálomo zegt: ‘De lankmoedige is beter dan de sterke, en die heerst over zijn geest, dan die een stad inneemt.’ (Spr. 16:32)


Bibliografie
Calvijn, J. Institutie of Onderwijzing in De Christelijke Godsdienst, Vertaling: C.A. De Niet. Vol. 1, Houten: Den Hertog, 2009.
Campbell, I.D. On the First Day of the Week: God, the Christian and the Sabbath. Leominster: Day One Publications, 2005.
Chantry, W.J. Call the Sabbath a Delight. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2009.
Frame, J.M. The Doctrine of the Christian Life. A Theology of Lordship. Phillipsburg: P&R Publishing, 2008.
Korving, H. Kom Tot Zijn Rust! Over De Vreugde Van De Rustdag. Kampen: Brevier, 2016.
Murray, I.H. Rest in God & a Calamity in Contemporary Christianity. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2010.
Murray, J. Collected Writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966, Volume 1: The Claims of Truth. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001.
Watson, T. The Ten Commandments. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2009.


[1] Zie voor een verdere bestudering van het vierde gebod: W.J. Chantry, Call the Sabbath a Delight (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2009). I.D. Campbell, On the first day of the week: God, the Christian and the Sabbath (Leominster: Day One Publications, 2005). J.M. Frame, The doctrine of the Christian life, A Theology of Lordship, (Phillipsburg: P&R Publishing, 2008), 528-74. J. Murray, Collected writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966, Volume 1: The Claims of Truth (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001), 205-28. J. Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet, vol. 1 (Houten: Den Hertog, 2009), 388-93. T. Watson, The Ten Commandments (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2009), 93-122. H. Korving, Kom tot Zijn rust! Over de vreugde van de rustdag (Kampen: Brevier, 2016). I.H. Murray, Rest in God & A Calamity in Contemporary Christianity (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2010).
[2] J. Calvijn (n.a.v. Gen. 9:22): ‘Liefde jegens ouders is de moeder van alle deugden'.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22