À Brakelkring, avond 22

Door: F-Treur-van As en J.W.J. Treur

Hoofdstuk 15 Over de liefde tot Jezus Christus
De wet eist liefde tot God en tot alles wat God beveelt lief te hebben. De Heere Jezus heeft weinig liefhebbers in de wereld. Het is een groot voorrecht en genade voor die weinigen aan wie het toegestaan wordt, Hem lief te hebben. Die in de kerk zijn, waarvan de Heere Jezus het Hoofd is, die behoorden Hem immers lief te hebben. Maar hoe weinig mensen die Hem liefhebben zijn daarin! Zij laten Hem voor wat Hij is. En omdat zij Hem niet kennen, hebben zij Hem ook niet lief. Er is noch droefheid over het missen van Hem, noch verlangen naar Hem, noch vereniging van het hart met Hem, noch smart dat zij Hem niet liefhebben.

Daar is geen ingang in het verbond met Hem, geen overgeven aan Hem, geen gelovig aannemen tot rechtvaardigmaking en heiligmaking, geen vereniging van het hart en oefening van gemeenschap met Hem. Het is hun genoeg als zij maar goede kerkgangers zijn, het Heilig Avondmaal gebruiken, en eerlijk leven en een inbeelding hebben dat zij zalig zullen worden. Daarop gaat men heen en is weltevreden, hoewel Jezus vreemd blijft en buiten hart en gedachten is. Wat zal het verschrikkelijk zijn als Jezus, Die niet alleen een Lam is maar ook een Leeuw genaamd wordt, in de dag des oordeels u in toorn zal aanzien! ‘Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking, Maranatha! (1 Kor. 16:22)

Zo rampzalig als die zijn, die Jezus niet liefhebben, zo zalig zijn zij, die Hem beminnen. Iemand die Jezus niet liefheeft, beeldt zich al gauw in dat Hij Jezus liefheeft. Maar iemand die Jezus in waarheid bemint, vreest dikwijls dat hij Jezus niet liefheeft. Hij voelt de zoete roerselen tot Jezus niet, waarvan hij meent dat die altijd in de liefde zijn. Bovendien, als hij Jezus liefhad, zou hij Hem meer gehoorzamen en heiliger leven.

Die mensen moeten weten dat het al een grote waarschijnlijkheid is van liefde, als men zo achterdochtig is over zijn doen (Ps. 139:23-24). Ook moet men weten dat de hebbelijkheid, de waarheid en de gevoeligheid van de hartstochten in de liefde verschillend zijn. Al bent u niet altijd bezig met tere uitingen van het hart, al leeft u niet in de omhelzing, in de zoete tweespraak, daarom kan de liefde tot Jezus wel degelijk in het hart zijn en zich uiten in daden. De zoetheid ontstaat het meest in een gelovige uit het ontvangen van de bewijzen van liefde van Jezus. Maar dit is een zeldzaam uur van korte duur. De bestendige liefde ligt in het hart en komt zo nu en dan tevoorschijn en bewijst zich in de bedoeling van ons doen.

De verdorven natuur belet dat de liefde doorbreekt, en de zonden komen niet voort uit de liefde, maar uit de verdorvenheid. De liefde is niet sterk genoeg om die te beletten en te overwinnen. Zij zucht daarover en wordt daardoor bedroefd. ‘Ik dan doe dat nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont.’ (Rom. 7:17) Waar haat, afkeer, tegenstand is tegen de zonde, waar lust en liefde is tot godzaligheid, waar bidden is om de Geest tot heiligmaking, waar beginselen zijn om uit liefde Jezus te behagen, daar is waarlijk heiligmaking. Daarom moet u immers concluderen, aldus À Brakel: ik kan het niet ontkennen, ik wil het niet ontkennen, ik moet zeggen en ik zeg het: Ik heb Jezus lief, ook al grijpt mij een stille vrees aan. Laat u dat niet ontnemen en ontneem het uzelf niet, hetzij door te denken dat het een voor u te grote zaak is of dat u zich mocht vergissen, of omdat u zo zondig bent. Werp het weg, want zij beletten de vrijmoedige omgang met Jezus als uw eigen en u Zijn eigen. Hoe levendiger u gelooft dat u Jezus liefhebt, al is er nog zoveel bij dat er niet behoorde te zijn, des te meer liefde zult u krijgen’.

Hier is de liefde onvolmaakt, daarom hebben wij gedurig opwekkingen nodig. U dan die lust hebt overvloediger te worden in de liefde tot de Heere Jezus, overweeg deze zaken:

1. Bezie Jezus in Zijn beminnelijkheid. Hij is de allergoedaardigste, de allervriendelijkste, de meest medelijdende, de meest liefhebbende. Hij is vol genade en waarheid, gerechtigheid en weldadigheid, zodat Hij tegelijk ontzaglijk en beminnelijk is. Kan dan iets uw liefde trekken en opwekken, dan moet het de Heere Jezus zijn, als Hij Zich maar aan u openbaarde en u de Koning in Zijn schoonheid kon aanschouwen.

2. Liefde verwekt liefde. Omdat Hij liefde is, kan Hij onbeminnelijke mensen liefhebben en Zich verblijden in het weldoen van Zijn beminden. Zijn liefde tot u is een eeuwige liefde, zonder begin en zonder einde. Overdenk eens waarin Hij Zijn liefde tot u zo al bewijst. Hij komt om uwentwil in de wereld en neemt uw natuur aan. Hij neemt zelfs de gestalte van een dienstknecht aan. Hij wordt uw Borg, neemt uw zonden van u af en neemt ze op Zich alsof Hij ze Zelf gedaan had, Hij draagt de straf voor uw zonden. Hoe veracht is Hij geweest en hoeveel smaadheden heeft Hij gedragen! Ga naar de kribbe en volg Hem tot aan het kruis, en zie Hem aan in Zijn uiterste angst en benauwdheid en verbeeldt u dat Hij in Zijn allerdiepste smart u zo aanspreekt: ‘Zie Mij aan, Mijn uitverkorenen, Mijn beminden. Liefde tot u brengt Mij in deze situatie, Mijn liefde is zo groot, dat Ik het nog wel duizendmaal wilde lijden, eer Ik u verloren liet gaan.’ U gaat Hem nog ter harte, Hij denkt gedurig aan u, Hij bidt voor u en is uw Voorspraak bij de Vader. Zijn oog is op u, om u te bewaren. Overdenk hoe Hij u met liefde tot Zich getrokken heeft. Hij zendt het Evangelie omwille van u in de plaats waar u geboren zou worden. Hij lokte u, Hij stond al kloppend aan uw hart, wachtend dat u Hem zou opendoen. Wanneer u afkerig en ongehoorzaam was, verdroeg Hij u lankmoedig. Hij bracht u over, Hij verlichtte, Hij gaf u een hart dat Hem lief kreeg, zodat u zelf Hem zocht en naliep. Hoe menigmaal heeft Hij u naar het hart gesproken, hoe menige liefdeskus heeft Hij u gegeven, hoe dikwijls heeft Hij u in uw droefheden getroost, in uw zwakheden gered, in uw moedeloosheden aangemoedigd! Hoe lankmoedig heeft Hij uw zwakheden verdragen en telkens Zijn goedheid opnieuw bewezen alsof u niets tegen Hem misdaan had! En Hij zal u tenslotte bij Zich in de hemel brengen, opdat u eeuwig bij Hem bent. Overdenk dit, geloof dit. Wek toch uw liefde op!

3. In de liefde is blijdschap. Als de ziel mag zitten in de schaduw van de liefde van Jezus, en als haar liefde lieflijk uitgaat tot haar Beminde, dan heeft ze een hemel vol vreugde.

4. Beschouw eens aandachtig hoe Jezus het Voorwerp is van de liefde van de Vader, van de engelen en van de gelovigen. Als Jezus nu vraagt: ‘Hebt gij Mij lief?’ Zou u dan niet antwoorden: ‘Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb’? Nu dan, hou dit vast. Dwaal steeds in deze liefde, en laat die u vleugels maken, om bekwaam uw loop met blijdschap uit te lopen. Laat de liefde tot Jezus u dringen om voor Hem welbehaaglijk te leven, Hem hier te verheerlijken en geduldig te wachten totdat Hij u voor eeuwig tot Zich zal nemen.

Wees voortaan werkzaam om u in deze liefde te bewaren, die te vermeerderen en telkens op te wekken. Wacht u voor verduisteringen. Kennis verwekt liefde. Daarom moet men bezig zijn om toe te nemen in de kennis van Jezus. Wie weinig letterkennis hebben, zijn doorgaans zeer gebrekkig en onstandvastig in de liefde.

Wacht u voor gedeelde liefde. Jezus wil het hart alleen. Wacht u voor weinig omgang. De liefde wil onderhouden worden. Jezus wil gezocht zijn en zien dat men zich aan Zijn vriendschap veel gelegen laat liggen.

Wacht u voor ongelovigheid. Als men zijn deel aan Jezus makkelijk in twijfel trekt, als men wantrouwt of Hij ons liefheeft, als men bezig is om alle bewijzen van de liefde die Hij betoond heeft te weerleggen, dan is men niet in staat om liefde te oefenen en wederliefde te ontvangen. Hoed u ervoor tegen de liefde te twisten, en Jezus’ liefde verdacht te houden, en de genadegaven te ontkennen, die bewijzen zijn van Jezus’ liefde. Want dat is precies de weg om Jezus te doen heengaan.

Wacht u voor vermetele zonden. Jezus is heilig en bemint heiligheid, maar haat goddeloosheid. Met de dagelijkse zwakheden en struikelingen heeft Hij medelijden en zal het bewijzen van Zijn liefde daarom niet inhouden. Maar vermetele zonden zijn tegen de liefde. Dan houdt Jezus Zijn liefde in, Zijn Geest wordt bedroefd, en als Jezus Zijn liefde inhoudt, dan kan men Hem ook niet liefhebben. Het geweten is in de war, men heeft geen vrijmoedigheid, men durft niet toe te treden, men heeft het te zeer bedorven. Er is een te grote scheiding gekomen en men moet soms veel moeite doen voor men weer tot een liefdevolle gesteldheid komt. Wacht u voor vreesachtigheid in het uitkomen voor Hem. Dit is een teken dat u weinig liefde hebt en die wordt door een dergelijk gedrag nog zeer verminderd.

Hoofdstuk 16 Over de vreze Gods
Uit de liefde tot God vloeit de vreze Gods. De vrees is of ontzag of schrik. Vrees komt voort uit liefde tot onszelf of tot God. Eigenliefde verwekt vrees, als zich iets voordoet waardoor het goede ons ontnomen zou worden of waardoor ons enig kwaad zou overkomen. God heeft in de mens liefde tot zichzelf ingeschapen en wil dat wij ze gebruiken (Mat. 22:39). Daarom is de vrees voor verlies en het kwade geen zonde. Deze vrees wordt kwaad, als men door vrees kwade middelen gebruikt om het goede te behouden of het kwade te ontkomen.

Een onbekeerde moet door vrees voor de eeuwige toorn van God bewogen worden tot het geloof (2 Kor. 5:11). Een bekeerde moet door vrees voor schade naar de ziel zich aanzetten tot ernst (Hebr. 4:1). De vrees wordt onderscheiden in een slaafse en in een kinderlijke vrees. Een bekeerde hoeft niet bekommerd te zijn of zijn bekering wel oprecht is, omdat hij tot Christus gedreven is uit vrees voor verdoemenis en niet uit liefde tot God. Wij moeten ons welzijn beminnen en het slechte moeten wij vrezen en daardoor tot bekering gedreven worden. Maar de slaafse vrees is kwaad als ze niets anders is dan schrik, die van God doet wegvluchten. De reden van kinderlijke vreze Gods is niet eigenliefde, maar liefde tot God omdat Hij God is, omdat Hij ontzag waard is, ook al zou daaruit voor ons goed noch kwaad komen.

Kinderlijke vrees is een heilige beweging van het gemoed, door God in de harten van kinderen van God verwekt, waardoor zij uit ontzag voor God er zorgvuldig op letten God niet te mishagen en ernstig trachten Hem in alles te behagen. Van nature deugt de mens tot geen enkel goed werk. Hij heeft geen welbehagen aan God en geen lust de Heere te vrezen. Hij kan schrikken voor God, maar op de juiste wijze vrezen kan hij niet. Maar God geeft het de Zijnen Hem te vrezen. ‘Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.’ (Jer. 32:40b)

God is Hoogheid, Heerlijkheid en Majesteit in Zichzelf, ook toen daar geen schepselen waren. Hierdoor is God ontzagwekkend in Zichzelf. Een natuurlijk mens kan schrikken voor Gods oordelen en soms Hem als vreeswekkend erkennen, maar ontzag voor Hem hebben kan hij niet. Dat is het voorrecht en het heil voor de gelovigen. Een zondig mens kan de ontzaggelijkheid van God niet verdragen. Hij zou van schrik vluchten. God is voor hem een verterend vuur. Maar God verschijnt Zijn kinderen als een verzoende Vader in Christus. Daarom zijn zij tegelijk liefhebbend en eerbiedig.

Merkt u niet die hartelijke voornemens en plannen in uzelf om in de vreze des Heeren te wandelen? Zegt uw hart soms niet: ja, de Heere is het waard gevreesd te worden? Buigt u zich niet soms eerbiedig voor Hem neer? Hebt u soms niet ondervonden dat u vanwege het gezag uw ogen neersloeg, ze sloot, uw handen voor uw gezicht hield?

Hoe duidelijker u overtuigd bent van de beginselen van de vreze Gods in u, des te meer moet het ontbreken daarvan u verdriet doen, evenals het zondigen tegen de vreze Gods dat zich voordoet in de gesteldheid van het hart, in het doordringen van zondige gedachten, woorden en daden tegen de openbaring van Gods tegenwoordigheid, in de vrees voor mensen, wanneer de vreze Gods daarvoor wijken moet.

Hoe levendiger de vreze Gods is, hoe minder kracht de zonden hebben. Geef u daarom in de toekomst geheel en al over om de Heere uw God teder te vrezen, opdat de vreze Gods de wacht over u houdt en u bestuurt in uw gedachten, woorden en daden. De vreze Gods is de fontein van alle heiligheid die u bemint. De zondige verlangens zullen de overtuigingskracht kwijtraken, de opwellende verdorvenheden zullen gemakkelijk overwonnen worden, men zal midden in het zondigen worden gestuit en men zal merken dan men bereid is tot beoefening van allerlei deugden.

Hoewel de liefde voor onze eigen welstand de grond niet is van de vreze Gods, daarom mogen en moeten wij toch daardoor aangespoord worden. Het is opmerkelijk dat zovele zegeningen uitgesproken en zovele weldaden aan de godvrezenden beloofd worden. Lichamelijke zegeningen: tevredenheid (Spr. 15:16), voldoende levensonderhoud (Ps. 34:10), heilige bewaring (Ps. 34:8), overvloed (Spr. 22:4) en alle heil (Ps. 85:10). Zegeningen aan de ziel: openbaring van hemelse verborgenheden (Ps. 25:12,14), ontferming (Ps. 103:13,17) en verhoring van de gebeden (Ps. 145:19). ‘Verenig mijn hart tot de vreze van Uw Naam.’ (Ps. 86:11)

Hoofdstuk 17 Over de gehoorzaamheid aan God
Gehoorzaamheid is een gewillig zich stellen door een kind van God onder God, als Heere en Vader in Christus, om Zijn bevelen uit te voeren. Al wat tot gehoorzaamheid verplicht, al wat daartoe bewegen kan, is in God. Niet dat God het nodig heeft door mensenhanden gediend te worden, maar omdat Hij het waard is, de natuur van de mens het vereist, en het tot welzijn en de zaligheid van de mens is. Als men God wil dienen, dan moet er eerst verzoening zijn, die alleen door Christus geschied, en door het geloof wordt toegepast. Dat geloof is werkzaam om God als een verzoende Vader in kinderlijke liefde te dienen. De wet is hun geen last, maar een lust. Als de mens wedergeboren is en een nieuwe natuur verkregen heeft, dan weet en erkent hij niet alleen dat hij door zijn natuur onderworpen aan God is, maar hij stelt zich gewillig onder God, Hem ten dienste. Hiertoe geeft hij zich met heel zijn hart over. Zo ziet hij met liefde dat het passend is die hoge Heere, en die goede Vader te gehoorzamen, zodat zijn verlangen daartoe vurig opgewekt wordt.

De christen aanvaardt gewillig zijn onderworpenheid en zet zich er toe om in alle vrijwilligheid de Heere te gehoorzamen. Deze vrijwilligheid bestaat in een volkomen bereidheid van het hart. In het zichzelf tot het werk aan te bieden (Jes. 6:8). In raad te vragen als er iets te doen is en zeggen: ‘Wat wilt Gij dat ik doen zal?’ (Hand. 9:6) In het luisteren naar antwoord (Ps. 85:9). In de begeerte en het voornemen om het de Heere naar Zijn welbehagen te doen (2 Kor. 5:9). In het snel aanpakken van het werk, waarvan men weet dat God het hier en nu gebiedt te doen. In het lust en liefde tot het werk te hebben. In vrolijkheid in het werk. In de onbevreesdheid in het werk, niet vrezend voor het verlies van eer, van goed, van nabestaanden of van het leven. Moed en dapperheid in het werk. In de standvastigheid, onverzettelijkheid en voortvarendheid in het werk.

À Brakel vervolgt dit hoofdstuk door in te gaan op welke manieren de mens ongehoorzaam kan zijn. Hij eindigt dit gedeelte met een ernstige waarschuwing: ‘Beeld u geen genade, geen zaligheid in, zo lang als uw hart in de staat van ongehoorzaamheid blijft. Want daar is geen genade, daar is geen zaligheid voor u, maar niets dan toorn, niets dan vloek en verdoemenis (Rom. 2:8)’.

Daarna keert À Brakel zich tot de kinderen van God, die de Heere een gehoorzaam hart gegeven heeft, maar zij hebben nog een beginsel van ongehoorzaamheid in hun hart die vaak nog sterke uitwerkingen heeft. Hoe droevig is het dat de oude natuur nog zo geneigd is tot ongehoorzaamheid! De gelovigen hebben deze ongehoorzaamheid telkens te erkennen, te betreuren, te belijden, en zich telkens door het geloof in Christus te herstellen. Anderzijds moeten zij zich ook behoeden voor het verwerpen van hun staat, alsof ze nog geheel onder de macht van de ongehoorzaamheid zouden zijn.

Heb lust aan het gehoorzamen van de Heere, want Hij is toch alle gehoorzaamheid waard?! Gehoorzamen is een zeer aangenaam werk; de Heere legt Zijn kinderen geen harde dienst op. De Heere heeft een bijzonder welgevallen aan een gehoorzaam hart en aan de (onvolmaakte) daden die uit zo’n hart voortkomen, want Hij ziet ze in Christus aan. God zegent mensen die Hem willen gehoorzamen: ‘Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: zoek Mij tevergeefs.’

De Heere Jezus Zelf is het meest volmaakte voorbeeld van gehoorzaamheid. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen wandelen zouden. Ook de heiligen zijn ons tot voorbeelden. David zei tegen zijn zoon Salomo: ‘En gij, mijn zoon Salomo! Ken de God van uw vader en dien Hem met een volkomen hart, en met een gewillige ziel.’ (1 Kron. 28:9).

Hoofdstuk 18 Over de hoop op God
God doet Zijn kinderen grote en heerlijke beloften, maar vervult ze soms pas na (langere) tijd. Om dan toch bemoedigd voort te gaan is hoop nodig. Hoop is een ‘door God, door middel van het Woord in de harten van de gelovigen ingestorte hebbelijkheid, waardoor zij met geduld en arbeidzaamheid van God zeker de toekomende beloofde goederen verwachten.’ De natuur van hoop bestaat in een verwachten en dus het nu nog niet te bezitten. Het gaat verder dan wensen alleen, in de hoop zelf is al een stuk zekerheid. Romeinen 8:25: ‘Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het.’ Omdat God onveranderlijk, waarachtig en almachtig is, mag er zekerheid zijn in de hoop. Maar omdat in hen die hopen zwakheid van het geloof is, kan er twijfel zijn. Zoals bij de Emmaüsgangers: “Wij hoopten dat Hij was Degene, die Israël verlossen zou...” De gelovige is echter verplicht om te streven naar de volle verzekerdheid van de hoop.

Het voorwerp van de hoop zijn de beloofde goederen. God Zelf is het hoogste goed en de volkomen zaligheid van de mens. God belooft Zichzelf aan de gelovigen in het verbond en zo is God het voorwerp van de hoop. Maar God is ook de Belover en de Gever van alle heil aan Zijn kinderen, en zo is Hij opnieuw het voorwerp van de hoop. Op Hem zien, van Hem verwachten, in Hem rusten zij die hopen als in de Goede, de Waarachtige, de Onveranderlijke, de Almachtige...

De hoop verwacht goederen van God; lichamelijke, geestelijke of eeuwige. Allereerst de lichamelijke zoals in 1 Korinthe 10:13 “God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt; maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.” Op deze belofte mag en moet de gelovige alle vrees laten varen en in zekerheid die verwachten. Als de gelovige een voor God behaaglijke zaak voor ogen heeft, dan mag hij met vrijmoedigheid om een goede uitkomst bidden. Wij moeten wel oppassen dat wij niet te zeer gebrand zijn op onze zin, alsof wij anders niet gezegend zouden worden, dan dat wij juist die zaak zouden verkrijgen. We hebben actief te zijn in het verloochenen van onze eigen begeerte en in de wijsheid en goedheid van God te berusten met de algemene belofte van God: “Hij zorgt voor u, Hij zal het maken, Ik zal u niet begeven.” Doet God zoals wij graag willen, dan zal het dankbaarheid veroorzaken. Doet God het niet, dan moeten wij tevreden zijn met de wil van God, leren het aardse niet te achten en uit de hand van God te leven.

De hoop heeft ook betrekking op geestelijke goederen. Ook daar mag de gelovige op grond van algemene beloften als ‘Vertrouwende dit, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus.' (Fil. 1:6). En: 'Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.' (Joh. 14:14) Op deze algemene beloften, mag de gelovige zeker hoop hebben en vervulling verwachten. Deze beloften zijn genoeg om het verlangen weer op te scherpen, om te bidden en om genoeg te strijden in de hoop en zekere verwachting dat de Heere verhoren en geven zal, dat de Heere hem zal bewaren in het geloof, heiligen, en door Zijn raad zal geleiden. In de mate waarin, moet hij afzien van zichzelf.

Tenslotte heeft de hoop ook betrekking op de eeuwige zaligheid. Immers, alles wat op aarde is gaat voorbij. Maar het eeuwige is alles. De eeuwige zaligheid moeten de gelovigen voor ogen houden (1 Thess. 5:8 ‘De hoop, die weggelegd is in de hemelen...’) als het doel om te verkrijgen en daarom moeten zij strijden en daarnaar grijpen.

De hoop ziet op de beloofde goederen en daar kunnen alleen de erfgenamen op hopen. De heidenen zijn dus ‘zonder hoop’ (Éf. 2:12). Alleen Gods kinderen hebben in de wedergeboorte het leven ontvangen en dus de bekwaamheid om de daad van de hoop te oefenen (1 Petr. 1:3). Het is droevig dat zij die mogen en kunnen hopen, zich hier niet meer mee bezig houden! Geloof en hoop stellen beiden een zaak vast. Het geloof eigent zich de toekomende goederen toe, alsof ze er al waren (Hebr. 11:1). De hoop zegt: ‘Niet dat ik het alreeds gekregen heb... maar ik jaag er naar (…) strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus’ (Fil. 3:12, 14).

De oorzaak van de hoop is God alleen. God belooft én geeft de gehoopte en beloofde zaak. God geeft ook de bekwaamheid om te kunnen hopen en geeft de kracht daartoe. Romeinen 15:13: ‘De God nu der hoop vervulle u met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop door de kracht van de Heilige Geest’.

Het middel wat Hij gebruikt is Zijn Woord. Daarin stelt Hij de zaken voor en ook de Middelaar, door Wie de beloofde zaken verworven worden. Een gelovige die hoopt op de beloften, heeft het oog op de Heere Jezus om ze door Hem te verkrijgen. Daarom wordt de Heere Jezus onze Hoop genoemd.

Bij de hoop moet geduld worden gevoegd. Daar is namelijk veel tijd, veel kruis, veel strijd tussen de belofte en de bezitting. De Heere Jezus is hierin Zelf voorgegaan: “Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht (…)” Hebr. 12:2. Daarom moeten wij ook met “lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is.” Hebr. 12:1. Het gevolg van de hoop is werkzaamheid, het zet aan tot het gebruik van de middelen.

Heb je grond om de zaligheid te verwachten? En beoefen je werkelijk die hoop? Of is het een inbeelding, een wens als van Bileam? Onderzoek uzelf nauwkeurig of uw hoop waarachtig is! Goed goud kan het toetsen wel verdragen, goed werk vreest niet voor het licht. À Brakel roept op om de volgende vragen voor jezelf in rust en eenzaamheid te beantwoorden:

1. Is het geloof in Christus, de verzoening met God en het gevoel daarvan, het verachten van de wereld, de verloochening van uzelf, de liefde van God uw beminnelijke goed? Herkent u zich in de hoedanigheden die in Gods Woord geschetst worden bij de beloften? Brengt het u bij God Zelf?
2. Is uw uitzien en verwachting uiteindelijk niet op mensen gericht, geld en goederen? Steun je uiteindelijk niet op jezelf?
3. U hoopt zalig te worden, maar hebt u grond of is het u alleen om de hemel te doen? Of dat uw geest u betuigt dat u wel zalig zult worden en u daarop gerust bent (ook omdat u een ‘onberispelijk kerkelijk leven’ leidt)?

Als deze drie vragen u overtuigen dat u geen ware hoop hebt, bedenk dan toch hoe ellendig u bent! Want dan staat er in de hele Bijbel niet één belofte waarmee u zich troosten kunt. Echter juist alle bedreigingen en vervloekingen zijn van toepassing op u. Ontwaak daarom en bekeer u!

De godzaligen worden bestraft omdat ze zo vaak slap zijn en weinig bij de hoop leven. Er zijn zaken die hen beletten, zoals:

1. De beloofde zaken zijn dikwijls in het duister, waardoor de heerlijkheid en schoonheid niet gezien wordt. Dat komt vaak door nalatigheid om deze zaken te beschouwen.
2. Er zijn zonden, waardoor zij aan hun staat twijfelen en vrezen geen deel te hebben aan Christus en Zijn verdiensten.
3. Het kruis overstelpt hen.
4. Het historisch geloof wordt bestreden of het is te zwak om de zaken in hun duidelijkheid en waarheid vast te stellen. Alleen strijdende overwint men!

Vooruit, logge ziel, naar boven, hier beneden is het niet! Hij die het beloofd heeft, is getrouw. Wek uzelf op tot hoop, want:

1. De goederen die men hoopt zijn zo te beminnen en aantrekkelijk dat zij alle begeerten ontsteken van hen, die ze met aandacht beschouwen.
2. De beloften van God zijn zeker; God zal niet veranderen, want zij rusten op Gods waarheid, getrouwheid en almachtigheid. Het steunt op Christus, het rust op het Woord, op het eeuwig en onveranderlijk Testament, op de eed van God, op het gegeven Pand, op de gemeenschap met Christus.
3. De hoop is een sterke vertroosting in het kruis, en alle tegenspoeden in dit leven, en doet door alles naar de beloofde goederen heen zien.
4. De hoop doet moedig strijden, omdat zij de zekerheid van de overwinning toont.
5. De hoop verblijdt het hart.
6. De hoop heiligt de ziel. 1 Joh. 3:3 "Een ieder, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is.”
7. En tenslotte het grootste: de hoop verheerlijkt God, verheerlijkt de Heere Jezus. Zij erkent Gods soevereiniteit in de verkiezing. Gods vrije genade om ondanks hun zonden, hun zulk een zaligheid te geven.

Daarom, allen die lust hebt God te verheerlijken, wees toch actief om met de daad en gedurig te hopen. Wees gedurig bezig in het Woord van God om allerlei beloften op te zoeken, u die toe te eigenen, en er op te vertrouwen. De hoop zal dan niet beschaamd worden, maar te zijner tijd, nadat u ze geduldig verwacht hebt, zult u ze deelachtig worden.

Hoofdstuk 19 Over de sterkte of dapperheid
Tussen de belofte en het bezit van de zaak die de hoop in zekerheid verwacht, is niet alleen veel tijd, maar ook tegenstand van de vijanden te verwachten. Daarom is sterkte en dapperheid nodig. Schone zaken zijn zowel in het natuurlijke als in het geestelijke moeilijk te krijgen.

De ‘zetel’ van de sterkte is de ziel, het verstand, de wil en hartstochten van een gelovige. De sterkte ziet op het goede wat te verkrijgen is, en op het kwade dat te overwinnen is. De dappere kent de middelen die God bevolen heeft, hij heeft ze lief en grijpt daarnaar. Ook door geestelijke verlatingen en aanvechtingen slaat hij zich heen door zich te verlaten op de Heere Jezus.

De kern van de sterkte bestaat in een standvastigheid van het hart, wat het volgende inhoudt: 1) Een levende hoop. 2) Een overwinning van de vrees, want immers een almachtige Hulp staat terzijde (Ps. 27: ‘De Heere is mijn Licht en mijn Heil; voor wie zou ik vrezen?) 3) Een doorzetten in het verrichten van zijn plicht.

De oorzaak van de sterkte is God, want ‘Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte hem, die geen krachten heeft.’ (Jesaja 40:29). Naarmate het doel duidelijk is aan het verstand en het krachtiger verzekerd wordt, daarnaar is de sterkte meer en de uitwerking heftiger. God verzekert de ziel van Zijn hulp en bijstand. In de Bijbel zien we diverse voorbeelden van mensen die de sterkte van de Heere aangrepen. Ook laat de Heere de kortheid en nietigheid zien van de dingen die tegenstaan. Het is Zijn zaak en Hij heeft het geboden. Dat maakte dat de apostelen in Handelingen 5 verblijd waren dat ze gesmaad werden om Christus’ wil. De Heere laat ook zien de goddeloosheid en onrechtvaardigheden van degenen die hen verdrukken. Daarnaast toont de Heere hun Zijn eerder bewezen hulp, als bewijs dat ze op Hem aan kunnen. De Heere troost de ziel in de strijd en Hij verzekert haar inwendig met Zijn genade. Als de ziel bemoedigd wordt, dan krijgt ze als het ware vleugels om als een arend hoog te vliegen, te lopen en niet moe te worden, te wandelen en niet mat te worden.

De uitwerking van de dapperheid is moedig doorbreken in de strijd, en in gehoorzaamheid aan God bemoedigd volharden. Er zijn altijd gelegenheden om te strijden en een christen moet gedurig in het harnas staan om tegen de drievoudige vijand te vechten. Een dappere is niet tevreden met het afslaan van de vijanden, maar hij breekt ondertussen ook moedig door, om de gehoorzaamheid aan God uit te oefenen.

Houd jezelf bovenstaande spiegel eens voor. Is de sterkte en dapperheid in de strijd om de vervulling van de beloften herkenbaar? Of heb je geen deel en lust aan de geestelijke en eeuwige goederen van het genadeverbond? Is het alles slechts een uitwendige, lauwe en flauwe godsdienst?

À Brakel bestraft ook de godzaligen omdat ze vaak veel te weinig de weggelegde prijs beschouwen en er voor strijden. Ze zijn te slap en letten te weinig op de vijanden. Want als het doel verder uit het oog raakt en de aardse dingen juist dichterbij komen, vreest het hart. Kom dan allen, die de Heere vreest en die zich bevindt onder de macht van uw vijanden. (…) Laat uw hart zich in een gewillige houding opstellen om opgewekt te worden terwijl ik bezig zal zijn om u tot bemoediging in de strijd op te wekken:

1. Hoor de stem van de Heere en laat Zijn aanspraak tot u uw harten opbeuren. Net zoals Lazarus op Zijn bevel uit de doden opstond.
2. Zou u niet moedig zijn in de strijd, want daar is geen andere weg ten leven! Deze weg hebt u gekozen toen u overging in het rijk van Christus, en u onder Zijn banier begaf. Dat de strijd u zo angst aanjaagt komt omdat u niet bemoedigd te werk gaat, maar door uw traagheid, zorgeloosheid, en zonder ernst de vijanden gelegenheid geeft om uw voordeel afhandig te maken. Daardoor worden zij moediger en u zwakker. Verhef u daarom in de wegen van de Heere, val er vol moed op aan, weersta de duivel en hij zal van u vluchten.
3. Het bedenken van uw staat kan uw dapperheid opwekken.
4. Merk oplettend op de aard en krachten van de vijanden, en het zal u moediger maken.
5. Merk toch op dat het oog van iedereen op u gericht is en oplet hoe u zich in de strijd gedraagt. Aan de ene kant staat uw Koning met de engelen en gelovigen. Aan de andere kant staat de duivelen en de wereld.
6. Erken uw eigen sterkte en zie op uw helpers en medestrijders. Vanuit uzelf hebt u geen kracht, maar Christus’ sterkte is de uwe.
7. Denk aan hen die vóór u gestreden hebben, zij zijn nu gekroond als overwinnaars.
8. Neem ook de beloften zeer ter harte, die God aan de moedige strijders beloofd heeft.

Wapen je dus van het hoofd tot de voeten, zoals Paulus beschrijft in Éfeze 6. En wacht je voor zorgeloosheid, moedeloosheid en hoogmoedigheid. Betracht deze strijd juist in voorzichtigheid. Beeld je bijvoorbeeld niet in dat je wijsheid genoeg hebt, maar houd altijd eerst raad met de Heere, hoe klein de zaak of gelegenheid ook is.

Ontvlucht gelegenheden die u kunnen verstrikken en verzet u vooral tegen de zonde waartoe je natuur het meest geneigd is. Schuil altijd achter Christus, Hij is een Zon en Schild! Bid gedurig.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22