À Brakelkring, avond 23

Door: C.A.A.M. Schulenburg-Heijboer

Hoofdstuk 20 Over de belijdenis van Christus en Zijn waarheid
Belijdenis is een standvastig getuigenis met woorden en daden van de geopenbaarde, bekende en geloofde waarheid van God, Die de mens door de Heere Jezus Christus tot zaligheid leidt, tot verheerlijking van God en tot zaligheid van onze naasten.

Als iemand van deze waarheid getuigenis zal geven, dan moet hij ze kennen en geloven. Daarom wordt kennis en geloven samengevoegd: ‘Wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. (Joh. 6:69)’.

De belijdenis geschiedt met woorden en met daden. Met woorden als men de waarheid van God aan anderen bekendmaakt door daarvan te spreken. Met daden belijdt men de waarheid, (a) als men zich openlijk voegt bij de ware kerk, en in de gemeenschap met haar volhardt; (b) Als men het beeld van de Heere Jezus vertoont in een heilige wandel. (c) Als men alle lijden voor de waarheid van Christus verdraagt.

De belijdenis is een standvastig getuigenis. De belijdenis moet geschieden (1) Uit liefde tot de Heere Jezus en Zijn geopenbaarde waarheid. (2) Vrijwillig. De ziel kiest Jezus te belijden, kome wat komt. Hij biedt zich vrijwillig aan de Heere aan en zegt: hier ben ik. (3) Vrijmoedig. De vrees blijft wel, en daarin is de zonde niet, maar de vrijmoedigheid overwint de vrees, en dringt toch door, en zet alles, zelfs het leven, op het spel, omdat men Jezus, Zijn waarheid, Zijn zaak zo hoog acht, en zoveel heerlijkheid voor Jezus, voor ons, en zoveel nut voor anderen daarin ziet. De vrijmoedigheid doet tevoorschijn komen, doet smaad en smart verachten. (4) Voorzichtig. Men moet zich zorgvuldig wachten voor te veel of te weinig spreken, als men bezig is de zaak van Christus te verdedigen. (5) Oprecht. In de belijdenis van de waarheid moet men volkomen tevoorschijn komen en alle waarheid van het Evangelie vertellen, en hoe het in ons hart ligt. (6) Standvastig. Het is niet genoeg te beginnen en enige tijd vol te houden, en het op het laatst gewonnen te geven. Maar men moet standvastig blijven tot het einde toe.

Het doel van de belijdenis is de verheerlijking van onze God, en de zaligheid van onze naaste.

God eist belijdenis. Zaligheid en verdoemenis hangt hieraan. ‘Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is (Matth. 10:32,33).’

À Brakel heeft een bemoedigende brief toegevoegd aan hen die moeten lijden vanwege hun geloof. Daarin ontkracht hij verschillende aanvechtingen:

1. Niemand weet van mijn lijden, het geschiedt in het verborgene. Maar weet, dat de Heere Jezus, en de heilige engelen het evenzeer zien als in het openbaar, en God brengt hun verborgen lijden tot kennis van de kerk.
2. Ik lijd niet zozeer om de waarheid als om mijn zonden. Deze aanvechting haalt de bemoediging uit het lijden weg, maar kan zeer nuttig zijn. Want daardoor gaat de ziel zichzelf onderzoeken, daardoor wordt zij geleid tot Christus.
3. Ik lijd onder een valse beschuldiging. U weet wel dat de vijanden geen valse reden hebben om u te pijnigen, maar dat het hun te doen is om u de waarheid te doen verloochenen, en dat zij slechts een valse aanleiding verzonnen hebben.
4. Ik lijd niet uit liefde tot Jezus en Zijn waarheid, maar alleen door drang van mijn geweten. Neem deze plaats actief ter harte: Met het hart geloof men ter rechtvaardigheid, en met de mond belijdt men ter zaligheid” (Rom. 10:10)
5. Het komt maar op een kleine zaak aan. Aan dat kleintje hangt het allemaal. Want het betekent het overgaan in de kerk van de antichrist. Ook al belijdt men daar Christus met de naam, men verloochent Hem met de daad.
6. Andere godzaligen lijden niet. Is de Heere niet soeverein? Mag Hij met Zijn leem niet doen wat Hij wil? Het past ons Zijn soeverein gezag met liefde te erkennen, en zonder twisten onderworpen te zijn.
7. Het lijden duurt zo lang, en daar is niet de minste hoop ooit verlost te worden. De vrees voor het lijden eer het komt is zwaarder dan het lijden zelf. Als genade de ziel vervult, dan is lijden geen lijden. Als Jezus u voor ogen staat, en Zijn liefde de liefde van de ziel ontsteekt, dan stapt men over bergen van lijden als over molshopen. God weet hoeveel u dragen kunt en zal u niet verzoeken boven vermogen.

Hij wekt hen op tot standvastigheid:

1. Het is de weg van God van alle tijden sommigen tot bloedgetuigen te roepen, opdat de Heere Jezus verheerlijkt, de wereld overtuigd en de kerk versterkt zou worden.
2. Vergelijk uw lijden eens met de eeuwige heerlijkheid. Weet dat het alles lichte verdrukkingen zijn, die zeer haast voorbijgaan (2 Kor. 4:17). Door de Heere Jezus binnengeleid te worden in de hemel, en daar verzadiging van vreugde te hebben tot in alle eeuwigheid, zonder vermindering, zonder einde, zonder vrees. Dat is dit grote goed, dat de Heere weggelegd heeft voor hen die Hem vrezen, voor hen die op Hem vertrouwen in de tegenwoordigheid van de mensenkinderen.
3. Beschouw de Heere Jezus aan alle kanten. Hij is zo uitnemend heerlijk, dat het ons de grootste heerlijkheid is Hem als onze Heere en Koning te belijden. Is Hij u niet het lijden waard? Hij heeft wel duizendmaal dubbel aan u verdiend dat u in uw lijden Hem belijdt. Hij heeft uit liefde tot u geleden, om u van de zonden en de verdoemenis te verlossen.
4. Erken de genade, die God u bewezen heeft. Anderen laat Hij in de zonde versmoord liggen en laat hen op de weg naar de hel tot het verderf lopen. Maar aan u bewijst Hij de rijkdom van Zijn genade.
5. In de getrouwe belijdenis van Christus en Zijn waarheid steekt ongelooflijk veel voordeel: de kerk wordt niet uitgeroeid door het pijnigen en doden van de martelaren, maar zij wordt er door gebouwd.
6. Heeft het martelaarschap u niet veel nuttigheid gebracht? Is de kennis van de waarheden van God niet vermeerderd en vergeestelijkt? Is uw hart niet heiliger? Zijn de gebeden niet vuriger? Hebt u niet meer vertrouwelijker omgang met God?

Heeft u lust om de Heere Jezus te belijden? Begin dan terstond. Voeg u bij de godzaligen, opdat het openbaar wordt dat u het met hen houdt voor Christus en tegen de wereld en wapen u tegen vervolgingen. Lees veel in het Woord van God, lees veel in de boeken van de martelaars, ga veel om met godzaligen en spreek met elkaar over het geven van getuigenis in tijden van vrede en vervolging en moedig elkaar aan. Bid veel of de Heere u een vrijmoedige geeft wil geven. Oefen het geloof in Christus om verzekerd te zijn van uw deel aan Hem. Beijver in de heiligmaking.

Hoofdstuk 21 Over de vergenoeging
Omdat de belijdenis doorgaans schade aan lichamelijke goederen veroorzaakt, en die voor de vrijmoedigheid in het belijden voor velen een verhindering is, is het nodig dat men zich die schade getroost door vergenoeging in de wil van God ten opzichte van de lichamelijke staat.

Vergenoeging is in het Hebreeuws ‘dai’, volheid, overvloed, genoegd. Dikwijls wordt dat woord aan God toegeschreven. De Heere noemt Zichzelf ‘El Schaddai’. God, Die alles heeft, en uit Zijn volheid alles kan voortbrengen. Niemand kan vergenoegd zijn, tenzij hij genoeg heeft, en men heeft genoeg als men niet meer begeert. Genoeg bestaat niet in de veelheid van goederen, maar in de vervulling van de begeerte.

Vergenoeging is een christelijke deugd, bestaande in een overeenkomen van de begeerte van de kinderen van God met hun tegenwoordige staat, omdat het de wil van hun God in Christus is, en Zijn beschikking het zo behaagt, waarin zij met welbehagen, in stille gerustheid, vrolijkheid en dankbaarheid rusten, vertrouwen dat de Heere het tegenwoordige en het toekomende tot wat het beste voor hen is, zal doen uitvallen, waardoor zij de tegenwoordige situatie tot groei in het geestelijk leven en tot verheerlijking van God gebruiken.

Vergenoeging is een christelijke deugd van de kinderen van God. Het is niet een opschietende gedachte om zich tevreden te willen houden, maar het is een gesteldheid van de ziel. De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging (1 Tim 6:6).

De vergenoeging heeft betrekking op de huidige situatie, de verlangens worden overeengebracht met wat ons overkomt. ‘Weest vergenoegd met het tegenwoordige (Hebr. 13:5)’. De aard van de mens is in zichzelf niet genoegzaam en deze ontaardheid is na de wedergeboorte in de kinderen van God nog ten dele overgebleven, en bezorgt hun veel verdriet.

De vergenoeging sluit begeerten niet uit, noch gebruik van de middelen, maar zij sluit alle begeerten buiten die uitgaan tot zondige zaken. Alle begeerten naar veel, en meer dan men nodig heeft, alle heftigheid en drift van de hartstochten tot zaken, die anders geoorloofd zijn te begeren.

Het fundament, waarop en waarom zij tevreden zijn met hun tegenwoordige situatie, is omdat het zo de wil is van hun God in Christus Jezus, en dat Die het zo beschikt. De mens kan het smartelijke niet liefhebben en begeren, maar zij aanvaarden het omdat het God zo behaagt.

De vruchten van de vergenoeging zijn welbehagen in de situatie, omdat het de wil van God is; stille gerustheid; blijmoedigheid of vrolijkheid; dankbaarheid; rusten in en vertrouwen op de voorzienigheid van de Heere; groei: door de tevredenheid ontvlucht men veel verhinderingen die ons in de godzaligheid beletten; God wordt erdoor verheerlijkt.

À Brakel beschrijft de ontevredenheid van onbekeerden met hun staat. Hij roept hen op om verzoening met God in Christus te zoeken, dan zal de Heere hun vergenoeging zijn en zal alles meewerken ten goede.

Het is verdrietig dat godzaligen nog zoveel onvergenoegdheid hebben, omdat het hun in de wereld, en naar het lichaam en naar de ziel niet gaat zoals de natuur het graag had. Hij somt op op wat voor manier hun ongenoegen naar boven komt: Hun ogen zien teveel naar de aarde, ze willen te vaak hun zin hebben, men eet zijn brood met ongenoegen, men rilt en beeft voor de toekomst, etc.

Hij vermaant de godzaligen om niet bezorgd te zijn:

1. Bent u dan nog van deze wereld, zoals de anderen, wier deel in dit leven is? Is het aardse dan in staat u tevreden te stellen?
2. Het is een stille verloochening van God voorzienigheid
3. De bezorgdheden spruiten uit een hoogmoedig hart, zowel ten opzichte van God als van mensen.
4. Alle bezorgdheden zijn vergeefs. God heeft u van eeuwigheid al uw “bescheiden deel” gegeven.
5. U doet God oneer en uzelf schade aan.
6. Bezorgdheid belet de dankbaarheid.

En hij wekt ze op om vergenoegd te zijn:

1. God spoort ons zelf aan tot vergenoeging: ‘Wentel uw weg op de HEERE en vertrouw op Hem, Hij zal het maken (Ps. 37:5)’.
2. Keur Gods soevereiniteit goed.
3. God heeft Zich tot uw Deel gesteld, om u in Hem alle zaligheid te doen genieten, zeggende: “Ik ben Uw God”.
4. Die God heeft u het allerdierbaarste, namelijk Zijn eigen Zoon Jezus Christus gegeven om u uit uw ellendige staat te verlossen, en u te brengen tot de eeuwige heerlijkheid, die Hij u tot een erfdeel heeft toegewezen (Rom. 8: 17). Zou Hij dan toelaten dat u werkelijk iets zou ontbreken wat u naar uw lichaam nodig heeft?
5. De wereld is vergankelijk en u zult hier niet eeuwig blijven. Alles is hier maar een ogenblik. Waarom maakt u zich daar dan zo druk over?
6. Nooit heeft een godzalige iets ontbroken.
7. De vergenoegdheid schept veel goeds: ‘Wij weten, dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede’.

Hoofdstuk 22 Over de zelfverloochening
Uit liefde tot de wil van God en het zich tevredenstellen in die wil vloeit verloochening van zichzelf. Verloochening is een christelijke deugd, door God aan Zijn kinderen geschonken, waardoor zij uit liefde tot de wil van God, naar hun verstand, wil en verlangens, voor zover zij streden tegen de wil van God, niet luisteren, die niet volgen maar tegengaan en uitroeien. Met een gewillig afstand doen en verwerping van alles, wat tot hun natuurlijk welzijn hoort als de zaak van God dat vereist, tot eer van God en nut van zijn naaste.

De oorzaak is de Heere, en niet de mens zelf. De verloochening bestaat niet in enige daden, maar zij is een hebbelijkheid en gesteldheid van het hart. Hun hart is afgekeerd en afgewend van de eigenliefde, en het zichzelf zoeken, ook al is het in onvolmaaktheid.

Men moet het ‘zondige zelf’ verloochenen, dat is in het algemeen de oude Adam met al zijn roerselen en begeerten, van welke aard, en tegen welk gebod die ook strijden en door welk gezag van de ziel of van het lichaam die ook mocht zijn en uitgevoerd worden.

1. Zijn natuurlijk en verduisterd verstand.
2. Zijn eigen wil. De mens wil zijn zin hebben, kostte wat het kost. De Heere Jezus zei: ‘Niet Mijn wil geschiede (Matth. 26:39)’ en leert ons bidden: ‘Uw wil geschiede (Matth. 6:10)’.
3. Zijn verlangens. Hij is leeg en verlangt vervuld te worden.
4. Eigen eer. Gal. 5:26: ‘Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer’.
5. Goederen. Al zijn hartstochten, bedoelingen, zoeken strekken alleen tot hebben. Eén die zichzelf verloochent is tevreden met het noodzakelijke, en roeit de begeerte naar veel uit.
6. Vrienden. Men maakt er zo snel een afgod van. Van dat ongepast zich hechten maakt hij die zichzelf verloochent zich vrij, en vooral als het hem aftrekt van de zuivere godsdienst en belijdenis van de Heere Jezus, dan kent hij geen vader, kind, vriend (Matth. 10:37).
7. Leven. Een christen moet niet zo aan het leven kleven, maar dat ook door het geloof in de hand van zijn Vader bevelen, en daarin stil zijn.

De vorm en de daden van de verloochening zijn en geschieden uit liefde tot de wil van God. Omdat hij God liefheeft boven alles, daarom heeft hij ook de wil van God lief boven alles en boven zijn eigen wil. Hij luistert niet naar zijn begeerte, hij volgt ze niet op, maar gaat ze tegen en roeit ze uit. Hij doet afstand van alles wat met de wil van God strijdt.

Als u zonder zelfverloochening bent, is dat een duidelijke blijk dat u niet wedergeboren bent, en dus niet in de hemel kunt komen (Joh. 3: 5). U hebt geen deel aan Christus en Zijn verdiensten. U bent een aardsgezind mens, en uw deel is slechts in deze wereld. In dit leven hebt u niets dan verdriet over het zoeken, in het vinden, in het missen, en na dit leven het eeuwig verderf.

À Brakel wekt de godzaligen op om het volgende ter harte te nemen: Wie bent u dat u zich ergens op zou laten voorstaan en iets voor uzelf zoeken? God antwoordt u: ‘Gij zijt stof, en gij zult tot stof weerkeren (Gen. 3:19)’. Wees los van alles wat ijdel is in de wereld. De Heere heeft u veel betere goederen geschonken. Stel u tevreden met het eeuwige en laat die aardse drek varen, als het voor de zaak van de Heere is. Het is onrechtvaardigheid dat u geacht wilt zijn, iets te zijn, terwijl u niets bent. Zelfverloochening brengt grote vrede voort. Al uw onrust ontstaat uit het zoeken van uzelf. Maar een hart dat zichzelf verloochent heeft veel vrede. Dat stelt zich met Jezus tevreden, dat is boven de aarde en buiten het bereik van het geschut van de wereld, en al wat er in is. Iemand die zichzelf verloochent is vrijmoedig, want hij heeft niets te verliezen. Stel u ook gedurig het voorbeeld van de Heere Jezus en Zijn heiligen voor ogen. De Heere Jezus heeft Zich omwille van u verloochend. Zou u zich dan niet omwille van Hem verloochenen? Al is alles wat wij hebben niet het onze, al is al het lichamelijke niet het omzien waard, toch wil God alles rijkelijk vergelden wat men op Zijn bevel, uit liefde om Hem te gehoorzamen, en om Zijn Naam of Zijn zaak, verzaakt en verlaat.

Hoofdstuk 23 Over de lijdzaamheid
Uit de vergenoegdheid en zelfverloochening vloeit lijdzaamheid. Lijdzaamheid is een sterkte van de ziel van een gelovige in God, waardoor men in het volbrengen van zijn plicht, alle tegenspoeden in gewilligheid, kalmte, blijdschap, volharding en hoop op een goede uitkomst verdraagt.

Lijdzaamheid is een sterkte in God. Het onderwerp is de ziel van een gelovige. Onbekeerden zijn totaal onbekwaam om lijdzaam te zijn. Geloof en lijdzaamheid wordt vaak samengevoegd, om te tonen dat niemand lijdzaam kan zijn, dan die een gelovige is.

Het voorwerp van de lijdzaamheid zijn alle tegenspoeden, alle lijden. De vorm of de aard van de lijdzaamheid bestaat in gewilligheid, kalmte, blijdschap, volharding om het lijden te dragen. Men verdraagt als men het kruis op zich neemt, als door de Heere hem opgelegd (Matth. 16:24). In gewilligheid. Zij wil omdat de Heere het zo wil. Met kalmte of stilheid van geest. Ja, hij verblijdt zich zelfs in het lijden, hetzij dat hij de heilzame vrucht daarvan reeds geniet, hetzij dat hij vele vertroostingen van de Heere ontvangt, hetzij dat zijn lijden is om de godzaligheid en om de Naam van de Heere. In volharding verdraagt de lijdzame het lijden. De lijdzame stelt de Heere geen grens, hoe hoog het gaan moet of hoe lang het duren moet. Hij is tevreden met de goedheid en wijsheid van de Heere. Lijdzaamheid verdraagt het lijden in de hoop op een goede uitkomst.

Lijdzaamheid is een gave van God. Daarom wordt Hij genoemd ‘de God der lijdzaamheid’ (Rom. 15:5). De Heere geeft hun het geloof, en doet hun levendig zien dat Hij hun het lijden uit een vaderlijke hand toezendt.

Het doel, en het gevolg van de lijdzaamheid is, dat zij hun plicht goed uitvoeren. Om niet verhinderd te worden in zijn werk, maar om dat bekwamer uit te voeren, zowel door godzalige oefeningen bij zichzelf, als door zijn licht te laten schijnen en onder de mensen zijn godzalige wandel te bewijzen, anderen tot een voorbeeld te zijn, anderen tot Christus te brengen, en Hem vrijmoedig te belijden.

Onbekeerden hebben deze deugd niet. Uit de beschreven aard van de lijdzaamheid kan de godzalige zien dat hij het beginsel van deze deugd heeft, maar aan de ander kant ook hoeveel ongeduld nog in hem is. Men twijfelt aan de voorzienigheid van God en beschuldigt Hem van hardheid. Of men heeft wrevel als men de voorspoed van de goddelozen ziet. Deze onrustige gedachten bemerken de kinderen Gods soms wel tot hun schaamte en smart, en met recht moet het hun verdriet doen en beschamen.

À Brakel spoort gelovigen aan om hun ziel in lijdzaamheid te bezitten:

1. De Heere gebiedt u om lijdzaam te zijn: ‘Bezit uw zielen in lijdzaamheid (Luk. 21:19)’
2. Het is noodzakelijk. ‘Gij hebt lijdzaamheid van node opdat gij, de wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen (Hebr. 10:36).’
3. Het is de Heere Zelf die u het lijden toezendt. ‘Ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan (Micha 7:9).’
4. Bezie het lijden zelf. Het lijden is licht, kort, begrensd. Paulus noemt ze de verdrukking ‘die zeer haast voorbijgaat (2 Kor. 4:17)’.
5. Het lijden is zeer nuttig. Het maakt de ziel klein vanwege de bedreven zonden; Het maakt dat men zich voortaan weloverwogen voor de zonde wacht, en naar heiligheid streeft; Het lijden maakt de genadegaven, die in de ziel zijn, levend en werkzaam. ‘Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! En zijt onrustig in mij? Hoop op God; want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen van Zijn aangezicht (Ps. 42:6).’
6. De lijdzaamheid is een sieraad voor een gelovige. ‘Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk (versiersel) van een zachtmoedige en stille geest die kostelijk is voor God (1 Petr. 3:4).’
7. De Heere Jezus is een voorbeeld in de lijdzaamheid. Doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open (Jes. 53:7).

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22