À Brakelkring, avond 24

Door: M.J.T. Waanders

Hoofdstuk 24 Oprechtheid
Als eerste noemt À Brakel in dit hoofdstuk de vier Hebreeuwse en drie Griekse woorden die in de Bijbel met oprechtheid zijn vertaald:

1. Jaschar, wat ‘recht zijn’, ‘recht maken’, ‘geleiden’, of ‘vlak maken’ betekent. Denk hierbij aan oprechtheid als een gebaande en rechte weg die de wandelaar rechtstreeks naar zijn doel brengt.

2. Thaman, dat ‘voleindigen’, ‘vervullen’ of ‘voltooien’ betekent. De oprechtheid maakt alles volmaakt, zonder oprechtheid is alles onvolmaakt en ongeschikt.

3. Nokach, dat ‘voor’ of ‘tegenover’ betekent. Hiermee wordt bedoeld dat de oprechtheid rechtstreeks naar zijn doel gaat, het wijkt niet naar links of rechts.

4. Emeth, dat ‘waarheid’ betekent. Als de Joden ‘oprecht’ willen zeggen gebruikten ze het woord beëmeth, ‘in der waarheid’.

5. Het Griekse gnèsion, ‘wettig geboren’. Hiermee wordt bedoeld dat alleen iets dat in oprechtheid plaatsvindt door de mens op wettige wijze wordt voortgebracht.

6. Aftharsia, oftewel ‘onverderfelijkheid’. Bij oprechtheid is er sprake van zuiverheid en onverderfelijkheid.

7. Eilikrineia, ‘datgene wat bij het licht van de zon onderscheiden kan worden’. De oprechtheid kan het daglicht verdragen.

Op basis van het voorgaande komt À Brakel tot de volgende omschrijving: ‘Oprechtheid is een christelijke deugd, die God door middel van het Woord werkt in de harten van de gelovigen, en waardoor zij Gods wil in waarheid volbrengen'.

Deze omschrijving kan vervolgens puntsgewijs verder uitgelegd worden:
1. De oprechtheid is een deugd, maar is vervolgens zelf de kern van alle andere deugden. Iets is pas een deugd als het in oprechtheid gedaan wordt.

2. De oprechtheid is een Christelijke deugd. Er bestaat ook een natuurlijke vorm van oprechtheid, maar deze is slechts uiterlijk zonder geestelijke oorsprong. De Christelijke oprechtheid is geestelijk en op Gods wil gericht.

3. De oprechtheid wordt gewerkt in de harten van de gelovigen. Dit houdt in dat ook de gelovigen in zichzelf niets verschillen van andere mensen, de oprechtheid wordt door de Heilige Geest gegeven.

4. Het doel van de oprechtheid is het volbrengen van de wil Gods. God heeft Zijn wil aan de Kerk geopenbaard door middel van Zijn Wet en nu is het de wil van de gelovigen om die te volbrengen in oprechtheid: ‘Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen’ (Ps. 119:80).

5. De oprechte gelovige wil alles in waarheid doen. Wat is nu deze waarheid? ‘God is waarheid’ (Deut. 32:4). In Hem is alle waarheid, werkelijkheid, leven, eeuwigheid, heiligheid en heerlijkheid. Hij is ook de bron van alle waarheid buiten Hemzelf, Zijn werk is waarheid, Zijn Woord is waarheid.

6. De bron van alle oprechtheid is God Zelf. Hij geeft ons geestelijk licht zodat wij de waarheid kunnen kennen en de liefde tot de waarheid hebben.

Nu het duidelijk is wat ware oprechtheid inhoudt, moet de plicht om in oprechtheid te wandelen uitgewerkt worden.

Hiervoor noemt À Brakel drie tekstbewijzen voor deze plicht:
‘Wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht’ (Gen. 17:1), ‘Oprecht zult gij zijn met de Heere uw God’ (Deut. 18:13) en ‘Zijt dan voorzichtig gelijk de slagen, en oprecht gelijk de duiven’ (Matth. 10:13).

Tot slot volgt een viervoudige toepassing:
1. Ongelovigen leven in onoprechtheid tegen God en de naaste. Dit maakt ze in het oog van God als een duivel. Job zegt van zulke mensen: ‘Wat is de verwachting des huichelaars (…) wanneer God zijn ziel zal uittrekken?’ (Job 27:8). Onbekeerden moeten dit ter harte nemen en zich bekeren vóór het te laat is! ‘Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen’ (Jak. 4:8).

2. Ware gelovigen zijn oprecht gemáákt. Zij hebben geestelijk licht en leven, en hebben deel aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4). Daarnaast zijn hun ogen geopend voor hun tekortkomingen. Zij zoeken daarvoor verzoening in het bloed van Christus en strijden tegen hun zonden. Ware gelovigen moeten zich vernederen over hun misstappen, maar niet twijfelmoedig worden over hun geloof vanwege hun eigen onoprechtheid.

3. Ware gelovigen moeten hun harten zuiveren van bijbedoelingen in geestelijke plichten en goede werken.

4. De kinderen van God moeten opgewekt worden om de oprechtheid meer in beoefening te brengen. Hiervoor zijn een aantal voorbeelden van Bijbelheiligen ons tot voorbeeld.

-Job: ‘Dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad’ (Job 1:1).
-David: ‘Maar ik was oprecht bij Hem’ (Ps. 18:24).
-Hizkia: ‘Gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb’ (Jes. 38:3).
-Noach: ‘Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten’ (Gen. 6:9).

Hoofdstuk 25 Het gebed
Het herkennen van al Gods deugden en het beoefenen van onze godsdienstige plichten komt samen in het gebed. Wie beseft dat God volmaakt is en wij Hem moeten dienen, gaat onvermijdelijk bidden!

Het is een heilige plicht voor iedere christen, die zeer zegenrijk is maar ons ook laat toenemen in heiligheid. Het dienen van God wordt daarom ook gelijkgesteld aan bidden: ‘Toen begon men de Naam des HEEREN aan te roepen’ (Gen.4:26).

Er zijn verschillende redenen en gemoedsgesteldheden waarom wij kunnen bidden die als volgt kunnen worden onderscheiden:

1. Aanbidden: als men een diepe indruk heeft van Gods deugden (grootheid, almacht, alomtegenwoordigheid). Men buigt zich met de grootste eerbied voor Hem neer en geven Hem al de eer en heerlijkheid. Dit kan zowel in stilte, zonder woorden, als door Gods lof te bezingen: ‘Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eer Uwer majesteit, en Uw wonderlijke daden’ (Ps. 145:5).

2. Aanroepen: hierbij wordt God om iets gevraagd, zoals verlossing uit een gevaar of het ontvangen van zegeningen voor ziel en lichaam. ‘Roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen’ (Ps. 50:15).

3. Smeken: hiermee wordt aanhoudend bidden in diepe ootmoed bedoeld. ‘Hij weende en smeekte Hem’ (Hos .12:5).

4. Zuchten: als iemand geen woorden kan vinden om zich uit te drukken. Het enige wat hij kan is zuchten slaken. ‘Heere, voor U is al mijn begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen’ (Ps. 38:10).

5. Openbare gebeden: hierbij roept de gemeente op een plaats van samenkomst tot God, waarbij één persoon hardop voorgaat in gebed. Toen Petrus in de gevangenis was, werd ‘van de gemeente een gedurig gebed tot God voor hem gedaan’ (Hand. 12:5).

6. Persoonlijke gebeden: in dit gebed legt één persoon in afzondering zijn verlangens voor God. Dit kan zowel stil als hardop gebeuren. ‘Hanna sprak in haar hart; alleen roerden zich haar lippen, maar haar stem werd niet gehoord’ (1 Sam. 1:13).

7. Voorbede doen: hierbij wordt God iets gevraagd voor een ander. Dit kan zijn voor de kerk, of een afzonderlijk persoon.

8. Bidden om wraak: hierbij moeten wij heel voorzichtig zijn en ervoor waken niet meegenomen te worden in onze drift. Nooit mag er gebeden worden voor iemand eeuwige verderf en ook niet voor tegenspoed voor onze vijanden. Wij moeten veelmeer bidden vóór de vervolgers van de Kerk en bovenal of God ze wil bekeren tot Hem.

9. Danken: Gods goedheid in ons leven moet erkend worden in het gebed. Hierbij kunnen zowel natuurlijke als geestelijke zegeningen genoemd worden.

Na deze opsomming van verschillende gebeden heeft À Brakel een omschrijving van het gebed. Deze omschrijving vindt puntsgewijs plaats: Een omschrijving van het gebed, met verklaring van de verschillende elementen ervan, de eigenschappen van het gebed, de omstandigheden omtrent het gebed, de gebedspraktijk, waaronder voorbereiding en nabetrachting.

De omschrijving van het gebed wordt als volgt gegeven: 'Het gebed is de verwoording van heilige verlangens, die in de Naam van Christus tot God gericht worden. De bidder verzoekt dat zijn verlangens, die vrucht zijn van de werking van de Heilige Geest en voortkomen uit een wedergeboren hart, vervuld worden’.

Ten eerste is het gebed dus een verwoording van verlangens. Hieruit volgt dat bij het bidden zowel lichaam (verwoording) als geest (verlangens) ingespannen worden. De bidder is betrokken op zichzelf want hij weet en gevoelt wat hij mist. Daarin wil hij dat God voorziet, maar beseft zich ook dat hij het vanuit zichzelf niet waard is dat God zijn verlangens vervult.

De bidder is ook betrokken op God. Hij beseft zich dat God de alwetende, almachtige Hoorder van het gebed is. En dat God er Zijn eer in stelt om een boetvaardige zondaar om Christus’ wil te verhoren. Ook is de bidder betrokken op datgene wat hij van God verlangt.

Ten tweede moet het gebed gedaan worden in de Naam van Christus. Dit bidden in Zijn Naam kan gebeuren omwille van Zijn liefde. God heeft Zijn Zoon lief en de Zoon heeft de biddende zondaar lief en de bidder heeft de Zoon lief. De bidder vraagt dan verhoring van zijn gebed vanwege de liefde van God tot Zijn Zoon.

Het gebed is ook op bevel van Christus. Op basis hiervan kan dus gezegd worden: ‘Uw Zoon, Die met Uw goedvinden mijn Borg en Zaligmaker is, heeft mij naar U toegestuurd met het bevel dat ik U zou aanroepen. Alles wat ik nodig heb, moet ik van U begeren. Zijn opdracht geeft mij de vrijmoedigheid om dit ook daadwerkelijk van U te verzoeken’.

Als laatste wordt er gebeden op grond van Christus lijden en sterven. Door Zijn dood scheurde het voorhangsel in de tempel waardoor men ongehinderd het heilige der heiligen kon betreden. Zonder de verzoening van Christus is God een verterend vuur en als wij niet in Zijn Naam bidden zijn wij als Nadab en Abihu die met vreemd vuur voor God verschenen en stierven.

Het ware gebed wordt gewerkt door de Heilige Geest. Van nature zijn wij geestelijk dood. De Heilige Geest wekt het verlangen om te bidden en de juiste gestalte. En Hij leert ons dat onze verlangens door God vervuld kunnen worden.

De Heilige Geest werkt in de wedergeborene de gebedsgestalte en het verlangen, maar het is de gelovige die zelf vanuit zijn wedergeboren hart het daadwerkelijke gebed tot God verwoord.

Niet alle wedergeborenen zijn zich ervan bewust dat hun gebed wordt gewerkt door de Heilige Geest maar beseffen zich wel dat hun hart en verstand zondig zijn. Dit maakt dat zij zich soms afvragen of zij wel mogen bidden. Hierop geeft À Brakel twee adviezen:

1. Het is de plicht van alle goddelozen om te bidden en zich te bekeren. Hun zonde is niet dat ze bidden, maar dat ze bidden zonder zich te bekeren. In het gebed wordt niet de verzoening met God gezocht.
2. Het gebed van iedereen die oprecht zijn met God en hun ogen richten op Christus is geen gruwel voor Hem. Als het de bidder te doen is om de verzoening met God en een leven tot Zijn eer is het gebed God aangenaam.

Na het uitwerken van de omschrijving van het gebed volgen vijf eigenschappen van een waar gebed.

1. Ootmoed: in het gebed nadert het schepsel tot zijn Schepper.
2. Waarheid: een gebed dat niet in waarheid gebeden wordt is spotten met God, Hij kent ons hart.
3. Ernst en ijver: de ijver in het gebed overwint alle afdwalende gedachten, vleselijke luiheid en opkomende gedachten van ongeloof. Deze noemt À Brakel ook wel de listen van de duivel.
4. Volharding: het bidden moet ons dagelijks werk zijn. Een waar christen is een bidder en feitelijk bestaat onze hele godsdienst uit bidden: ‘Toen begon men de Naam des HEEREN aan te roepen’ (Gen. 4:26).
5. Geloof: ‘Al wat gij biddende zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen’ (Matth. 21:22).

À Brakel geeft ook advies voor de voorbereiding op het gebed, het gebed zelf en de nabetrachting.

De voorbereiding op het gebed is afhankelijk van onze gestalte. Als onze gestalte geestelijk is moeten wij ons afzonderen en geheel op God richten. Terwijl wij ons hart hemelwaarts heffen moeten wij ons bedenken dat wij ons voor Gods aangezicht bevinden. Dit moet ons vervullen met diepe ootmoed voor God.

Als onze gestalte zondig is moeten wij eerst een goede gestalte zien te krijgen. Als we een zonde hebben bedreven of net met aardse dingen bezig zijn geweest moeten wij ons eerst voornemen om in het vervolg beter tegen de zonde te strijden en vergeving in het bloed van Christus zoeken. Alleen zo zal ons geweten ons niet aanklagen als wij God zoeken in het gebed.

Ook in het gebed zelf moeten we rekening houden met onze gemoedsgestalte. Als we geesteloos zijn kunnen we eerst een Bijbelgedeelte lezen om ons hart gaande te maken. In de aanhef van het gebed moeten we waken voor sleur door God altijd op dezelfde manier aan te spreken. Dat kan door een van Gods namen te gebruiken die het meest past bij ons gebed.

Het is ook belangrijk om te waken voor overdadig gebruik van woorden of grote volzinnen. Hiermee kunnen wij God niet overhalen om ons het begeerde te geven.

In het gebed moet aan het begin, het midden en het einde gevraagd worden om verhoring; in Davids gebeden komt dit ook duidelijk naar voren. Hierbij mogen wij de zekerheid kennen van de beloften in Gods Woord, de verdienste van Christus en het feit dat het gebed gewerkt is door de Heilige Geest.

Dit gebed mag dan afgesloten worden met een gelovig ‘amen’, het zal waar en zeker zijn!

Als laatste de raadgevingen voor de nabetrachting. De geestelijke gestalte in ons gebed moeten we ook na het gebed bewaren. Houd extra wacht voor de zonden die zojuist zijn beleden en strijdt ertegen. Ook moet er veel aandacht naar uitgaan of en hoe God het gebed heeft verhoord; dit moet leiden tot verwondering en ootmoed.

Er zijn verschillende manieren waarop God ons gebed kan beantwoorden: in het begin, de loop of het einde van het gebed.

Door de Heilige Geest kan God iemand bijzonder aansporen tot gebed, maar ook veel vrijmoedigheid in het gebed geven. Dan ervaart de bidder een vrije toegang tot de genadetroon en een vertrouwelijkheid en vriendelijkheid van God. Het is dan alsof God zegt: ‘Ik ken u, u hebt genade gevonden in Mijn ogen; Ik heb u lief; Mijn oog zal op u zijn; Ik zal u leiden door Mijn raad, en u daarna in heerlijkheid opnemen’.

Ook in het gebed kan God de bidder antwoorden. Dan kan Hij Zijn vriendelijk aangezicht laten zien of de ziel in liefde omhelzen. Daarmee zegt God: ‘Gij zijt een zeer gewenst man’ (Dan. 9:23) en ‘Mijn genade is u genoeg’ (2 Kor. 12:9). En soms antwoordt God door in het gebed een sterk geloof te geven en de zekerheid dat het gebed verhoord is. Vaak doet Hij dit aan de hand van de beloften in de Bijbel.

Als laatste kan God ook na het gebed antwoord geven door middel van verhoring ervan. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen gebeden die God in één keer verhoort en gebeden die trapsgewijs verhoord worden. Hiervoor heeft God Zijn wijze redenen en het moet niet tot twijfel leiden of God wel verhoord heeft. Hiermee wil God dat wij toenemen in een bepaalde deugd (zoals hoop, standvastigheid of oprechtheid) of in het geloof.

Hoofdstuk 26 Het onze Vader: Doel, indeling en aanhef
In het vorige hoofdstuk is besproken waarom het gebed nodig is en wat daarbij belangrijk is. In dit hoofdstuk wordt het grote gebed, het Onze Vader besproken. In dit gebed heeft de Heere Jezus Zelf ons geleerd waar wij om moeten bidden en hoe. Daarbij is het noodzakelijk te bedenken dat onze gebeden niet altijd woordelijk gelijk moeten zijn aan het Onze Vader: het is bedoeld als richtlijn voor onze gebeden. Dat betekent niet dat het Onze Vader niet letterlijk gebeden mag worden!

Het gebed des Heeren is opgedeeld in drie delen: de aanhef, de afzonderlijke beden en de afsluiting.

Jezus leert ons om onze gebeden te richten tot Onze Vader, waarmee God de Vader wordt bedoeld. Door onze gebeden tot Hem te richten erkennen wij hem als de Aanbiddenswaardige, Almachtige, Alwetende, Waarachtige Bron van alle goed. Zó is God, en zo gaat Hij met Zijn kinderen om en daarom is het belangrijk om Hem zo te erkennen en belijden.

De gelovigen hebben van Jezus het voorrecht gekregen om de hoogverheven God ‘Onze Vader’ te noemen. Dit is een vertrouwelijke, vriendelijke, innige en liefelijke Naam. Het uitspreken ervan zal de gelovige bidder van vreugde doen opspringen en vol verwondering doen wegzinken, ziende op wie hij zelf is. Aan de Vadernaam wordt toegevoegd: ‘die in de hemelen zijt’. De bedoeling hiervan is om naast een innige en vertrouwelijke aanhef, ook ootmoedig te blijven bij de gedachte dat God in de hemelen is en wij op aarde. De aanhef ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt’ heeft dus tweeërlei oorzaak: de innige vrijmoedigheid om ‘Vader’ te zeggen en het ontzag voor Gods grootheid door te erkennen dat Hij ‘in de hemelen is’.

Als laatste het advies van À Brakel: “Daarom, kinderen van God: vertrouw met alles wat in u is op uw hemelse Vader, zonder angst en zorg. Eer uw Vader als Zijn kind. Vrees Hem, heb Hem lief, gehoorzaam Hem en dien Hem met een gewillig hart”.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22