Ambrosiuskring, avond 2
Hoofdstuk I
1. Van de eeuwige geboorte van Jezus
De Zoon is gegenereerd van de Vader, zoals Hij een Zoon is, maar niet zoals Hij God is. De tijd van deze geboorte heeft geen begin, midden noch einde, en daarom is die eeuwig, vóór de gehele wereld. Jezus de Zone Gods is van alle eeuwigheid gegenereerd; maar toen Hij mens werd, en bijzonder toen Hij weder opstond van de doden, is Hij krachtiglijk bewezen te zijn de Zone Gods van natuur.
Er zijn twee manieren van generatie: de een is vleselijk en uitwendig, en deze is de verderving, de verandering en de tijd onderworpen; de andere is geestelijk en inwendig, en zodanig was het begin van de Zoon van God, Wiens generatie geen verderving, verandering noch tijd heeft.
2. Van onze verkiezing in Christus vóór de wereld
Het eerste wat God gedaan heeft (wat voor ons begrip toereikend is), was een besluit bij Zichzelf om Zijn heerlijkheid te openbaren; of een voornemen in Zichzelf om Zijn heerlijkheid buiten Zijn eeuwige enigheid aan iets buiten Zichzelf mee te delen.
Christus Zelf was eerst verordineerd. Wij zijn in Christus uitverkoren, als in een algemeen persoon; Hij was in orde de eerste uitverkoren persoon, en wij in Hem. Veronderstel dat een koninkrijk is opgericht, een nieuwe koning is verkoren, en al Zijn navolgers zijn in Hem verkoren; welnu, God heeft een Koninkrijk der heerlijkheid opgericht, en Hij heeft Jezus Christus tot Koning van dit Koninkrijk verkoren, en in Hem heeft hij ons verkoren, die Hij heeft gemaakt tot koningen en priesters des Allerhoogste Gods.
God de Vader heeft uitverkoren; Hij heeft ons uitverkoren in Hem: Christus, God en mens; en dit ‘Hem’ betekent: dezelfde Christus God en mens, als het Hoofd en de eerste Uitverkorene, in welke en na welke in de orde der natuur, Zijn gehele lichaam is uitverkoren. Hij heeft ons in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.
Wij lezen van drie woorden in de Schrift, sprekende van Christus: ‘Hij heeft ons uitverkoren in Hem’, ‘U is gegeven om Christus wil’ en ‘Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus’. En zo zijn wij in Christus als in een algemeen persoon uitverkoren. Deze genade van verkiezing is eerste begonnen in Christus, ons Hoofd, en is zo nederwaarts gedaald op ons Zijn leden.
3. Van de grote onderhandeling in de eeuwigheid tussen God en Christus om zielen zalig te maken
Christus Zelf heeft Zich niet in deze bediening ingedrongen, maar Hij is daartoe gekomen door de wil Gods des Vaders, en door Zijn voorverordinering. Al wat de Vader wil, dat wil de Zoon ook. Christus en de Vader zijn één in wil, één in macht en één in natuur.
4. A. Het ontwerp
Het einde in de natuur moet zijn vóór de middelen tot het einde. Nu, het toelaten van de val, de bekering, het geloof en de volharding zijn bij God als middelen gebruikt om enigen te brengen tot zaligheid; waarom dan God ook eerst ontwierp onze zaligheid, en daarna de middelen; en beide het einde en de middelen zijn het voorgebrachte van Gods verkiezing of voorverordinering.
5. B. De raad
Wij weten nu maar weinig van de raad van Gods wil, maar dit zal ons bekendgemaakt worden als wij in de heerlijkheid zullen gekomen zijn; ja, het zal een groot gedeelte van de heerlijkheid in de hemel zijn, als de Heere der Heren Zelf de raad van Zijn wil zal ontvouwen.
Ondertussen kunnen wij iets weten van de raad van Gods wil:
1. Dat de mens zou zijn een redelijk schepsel, en omdat elk schepsel noodwendig zijn Schepper onderworpen is, want Hij heeft alles gewrocht om Zijn Zelfs wil (Spr. 16:4), en alles moet Hem geven de eer, waartoe Hij het gemaakt heeft.
2. Indien de mens zou afwijken van zijn redelijke godsdienst, en de wet verbreken die God zou geven, waartoe hij zelfs zou hebben een oorspronkelijke macht om die te volbrengen, dat hij dan zou vallen in Gods ongenade; en dat zodanig een vloek en zodanig een straf hem zou overkomen.
3. Dat de zonde niet ongestraft zou blijven, vanwege Gods oneindige haat tegen de zonde, vanwege Zijn waarheid, vanwege Zijn vreselijke en verschrikkelijke Majesteit; want God wil dat de mensen altijd voor Hem beven zullen, en door Zijn vrees zich laten afraden van de zonde.
4. Dat alle mensen, niettegenstaande de zonde, niet volledig zouden verderven, en dat om deze redenen: Om die oneindige lust die God heeft in de barmhartigheid en om het vermaak dat God heeft om metterdaad verheerlijkt te worden door de gewillige dienst en gehoorzaamheid Zijner schepselen.
6. C. De voorkennis
De voorkennis Gods wordt eigenlijk ten aanzien van de schepselen toegeschreven; ten aanzien van God is er geen ding verleden noch toekomend; al wat voorbij is en al wat komen zal, is tegenwoordig voor Hem; en daarom kan van Hem in deze zin niet gezegd worden iets voor te kennen.
God heeft van eeuwigheid af en vóór de grondlegging der wereld enige van tevoren geordineerd of voorbeschikt tot de zaligheid, waartoe Hem niets bewoog dan Zijn eigen welbehagen en vrijwillige liefde. Eerst heeft Hij ze tevoren gekend, en dan heeft Hij ze tevoren verordineerd; eerst heeft Hij ze liefgehad, en dan heeft Hij ze uitverkoren; eerst heeft Hij ze omhelsd als de Zijnen met de armen Zijner eeuwige liefde, en dan heeft Hij ze uit vrijwillige liefde afgezonderd tot het leven en de zaligheid.
7. D. Het voornemen
Van het voornemen lezen wij in de Schrift: ‘Wij weten dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk die naar Zijn voornemen geroepen zijn’ (Rom. 8:28).
God heeft in Zichzelf van alle eeuwigheid af voorgenomen, degenen die Hij tevoren gekend heeft, tot het leven en de zaligheid te brengen. Alsof Hij zegt: ‘Mijn bedoeling is, dat Mijn heiligen hun vastigheid niet zullen hebben van zichzelf, want zij zijn gelijk de raderen; maar zij zullen die van Mij hebben en van Mijn Zoon, met Welke zij door dezelfde Geest des levens zullen verenigd worden.’
8. E. Het besluit
Het was Gods besluit om uit de Joden en heidenen een gemeente aan Christus te geven; en dit besluit is gemaakt in die dag der eeuwigheid, toen de Zoon is gegenereerd van Zijn Vader. Dit wordt ook wel genoemd de voorverordinering, het boek des levens of Gods Zegel.
Wie de Heere besloten heeft zalig te maken, die heeft Hij ook besloten heilig te maken, eer hij tot de genieting van die zaligheid zal komen. Gods besluit stoot het gebruik van de middelen niet omver, maar stelt hetzelve vast en bekrachtigt het.
9. F. Het verbond
Daar was een verbond tussen de Heere en Zijn Zoon Jezus Christus, betreffende de zaligheid van de uitverkorenen.
Het verbond is gemaakt met Christus door vertegenwoordiging: Christus Middelaar, Christus een algemeen Persoon, aan Welke de beloften gedaan zijn. Want Christus en Zijn erfgenamen zijn allen maar leden van een verenigd huisgezin, en gelijk het verbond der werken gemaakt was met Adam en al de zijnen, en er geen twee verbonden geweest zijn, zo is ook hier het verbond met de tweede Adam gemaakt en met Zijn kinderen. ‘Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn’ (1 Kor. 15:23).
Hoofdstuk II
We moeten op Jezus zien, zoals Hij het grote werk van de zaligheid op Zich genomen heeft in de eeuwigheid. Het zien op Jezus bevat in zich:
1. Kennis van Jezus
Wij moeten Jezus kennen, dragende dat grote werk van onze zaligheid in de eeuwigheid vóór alle tijden.
1) Kom, leert dat deze Jezus is van eeuwigheid de Zoon van God, gegenereerd vóór de schepping van de wereld. Zijn komst, en de wijze waarop dit gebeurde en de liefde tussen de Vader en de Zoon zijn mysteries die diep en ondoorgrondelijk zijn.
2) Kom, leer wat deze Jezus is in Zijn betrekking tot ons voor al de wereld; en leer tot dat einde voor vast die grote onderhandeling tussen God en Christus betreffende onze zaligheid. Ambrosius beschrijft vervolgens dat we moeten leren over het ontwerp Gods, de raad Gods, de voorkennis Gods, het voornemen Gods over uw zaligheid, de besluiten Gods en het verbond der genade.
2. Overdenken van Jezus
Wij moeten Jezus aanmerken zoals Hij het grote werk der zaligheid in de eeuwigheid heeft op Zich genomen. Het is niet genoeg Hem te leren kennen, maar naar de mate der kennis die wij gekregen hebben, moeten wij ook overleggen, peinzen en denken over Hem!
Christen! Ik bid u, wees der wereld dood, wees ongevoelig voor alle andere dingen, en zie alleen op Jezus.
A. Overdenk Jezus in betrekking tot God, hoe Hij was de eeuwige Zoon des Vaders. Voor zoveel de zondaren van God afgevallen zijn, is de Zone Gods voor ons niet aan te zien. Maar aanmerkende Jezus als Jezus, dat is te zeggen: een Zaligmaker van alle zondaars die in Hem geloven; en dat deze Jezus de twee naturen van Christus in Zich begrijpt, zowel de Godheid als de mensheid, nu mogen wij, deel in Hem hebbende, naderen en (naar ons begrip) ‘aanschouwen het afschijnsel Zijner heerlijkheid’ (Hebr. 1:3). Aangaande de wijze hoe de Vader de Zoon genereert, laat ons dat eren met stilzwijgen. Overdenk, o mijn ziel! Gij hebt soms een nieuwsgierig gevoel om te weten wat God vóór de schepping gedaan heeft; wel, zijt nu matig en houd u vergenoegd met deze kennis: God heeft al die tijd (zo ik het een tijd mag noemen) aangewend om Zich te vermaken in Jezus.
B. God heeft Zich ook vermaakt in de zaligheid der mensen: ‘En Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen’ (Spr. 8:31). God heeft van alle eeuwigheid af vermaak gehad in uw zaligheid!
C. Overdenk Jezus in Zijn reine betrekking tot ons. Overdenk de grote onderhandeling tussen God en Hem.
1) Overdenk het ontwerp. De grote God, hebbende in Zichzelf voorgenomen om Zich buiten Zijn eeuwige Enigheid mee te delen, heeft dit ontwerp gemaakt, dat al hetgeen Hij in dit opzicht doen zou, zou zijn tot prijs der heerlijkheid Zijner genade (Ef. 1:6). Opdat Zijn heiligen verheerlijkt zouden worden, Christus verheerlijkt zou worden en opdat God Zelf verheerlijkt zal worden.
2) Overdenk de raad Gods aangaande uw zaligheid: Hij werkt alle dingen naar de raad van Zijn wil, en bij Hem is raad, en bij Hem is verstand (Ef. 1:11). Dit is het wat de oneindige Wijsheid van alle eeuwigheid af heeft werk gegeven, hoe er een weg zou gevonden worden om zondaren zalig te maken, en evenwel volkomen rechtvaardig te blijven. Ja, o mijn ziel! Peins nog een weinig verder; niet alleen is Gods barmhartigheid op deze wijze verheerlijkt, maar ook de heerlijkheid van Zijn gerechtigheid, immers, zoveel, ja meer dan, of de zondaar ware voor eeuwig verdoemd geweest.
3) Overdenk de voorkennis Gods. Hij heeft van eeuwigheid af geweten wie Hij wilde afzonderen tot het leven en de zaligheid. Sta wat stil, en peins hier wat op, o mijn ziel! Dat God u wilde voorkennen van alle eeuwigheid met een kennis van liefde en toestemming.
4) Overdenk het voornemen Gods betreffende uw zaligheid. ‘God heeft ons niet gesteld (of geordineerd) tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid, door onze Heere Jezus Christus’ (1 Thess. 5:9). Al de duivelen in de hel kunnen het voornemen Gods niet te niet doen aangaande maar een enige ziel. ‘Dit is de wil des Vaders, Die mij gezonden heeft’, zegt Christus, ‘dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze’ (Joh. 6:39).
5) Overdenk het besluit Gods aangaande uw zaligheid en de middelen daarvan. ‘Mijn schapen horen mijn stem’, zegt Christus, ‘en Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken’ (Joh. 10:27-28)
6) Overdenk het verbond Gods, dat tussen God en Christus is opgericht over uw zaligheid. Denk hierover duizendmaal; overdenk uw ‘hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen’ (Tit. 1:2).
3. Verlangen naar Jezus
Wij moeten naar Jezus verlangen zoals Hij in de eeuwigheid het grote werk onzer verlossing en zaligheid heeft op Zich genomen. Het is niet genoeg dat wij weten en overdenken, maar wij moeten ook begeren. Nu, de begeerte is een beweging van het gemoed, uitziende naar het verkrijgen van enig goed dat wij niet hebben, en dat wij oordelen ons dienstig te zijn. Maar naar deze dingen mogen wij begerig zijn. Ambrosius beschrijft vervolgens de verlangens waar je hele hart naar mag uitgaan:
1) Naar de openbaring van dat werk in ons. Wij zouden niet kunnen horen van deze verhandelingen tussen God en Zijn Zoon, of in onze harten moesten oneindige begeerten oprijzen; wij behoorden te dorsten naar de verzekerdheid, zonder ophouden.
2) Naar God en Christus, Die grote Bondgenoten en Onderhandelaars van dit werk voor ons. ‘Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!’ (Ps. 73:25). Het hart dorst naar geen ding dan naar Hem, Die het alles is, alle macht, alle liefde, alle heiligheid, alle gelukzaligheid.
3) Naar een volkomen en uiterste uitvoering, waardoor God metterdaad in de tijd werkt overeenkomstig al Zijn werkingen of besluiten voor de tijd. Gelijk de mensen branden door begeerte, alzo behoren wij te verlangen en te zuchten naar de genieting Gods in de toekomende wereld.
4. Hopen op Jezus
Wij moeten hopen op Jezus, zoals Hij dat grote werk van de zaligheid voor ons in de eeuwigheid heeft op Zich genomen. Het is niet genoeg dat wij kennen, overdenken en begeren, maar wij moeten ook hopen en onze hoop vasthouden als tot ons eigen best. Nu, de hoop is een beweging van het gemoed, waardoor zij zeker of in schijn enig toekomende goed verwacht. De gehele vraag is of die zaligheid, aangaande welke die grote verhandeling tussen God en Christus geweest is, mij nu ook aangaat, en welke de gronden en vastigheden zijn, waar mijn hoop op gebouwd is.
Gods besluit gaat zowel over de middelen als het einde; die God besloten heeft zalig te maken, deze heeft Hij ook besloten te roepen, te rechtvaardigen, te heiligen, eer Hij ze zalig maakt. O, mijn ziel! Zie op welke gronden uw hoop gebouwd is; zijn deze zwak, uw hoop is zwak, maar zijn ze sterk, zo zal uw hoop ook sterk zijn, zeker en voorzichtig. Welaan nu, o mijn ziel! Zijn deze de gronden van uw hoop? Is Gods Woord met kracht in uw hart gekomen? Heeft de Heere u zo krachtdadig geroepen, dat gij alles hebt verlaten om Christus na te volgen? Gelooft gij in de Heere Jezus Christus tot het leven en tot de zaligheid? Zij gij heilig? Is uw leven heilig? Leeft gij zo volmaakt, als de genade Gods, die u tot de zaligheid moet brengen, u onderwijst? Kunt gij met een uitnemende dankbaarheid Gods genade en liefde in uw verkiezing verheerlijken?
Weg met alle zwaarmoedige verbaasde en verslagene gedachten; zie op Jezus; hoop op Christus, dat zelfs die zaligheid, aangaande dewelke die grote verhandeling tussen God en Christus is geweest is, u waarlijk mede toekomt, en dat gij dezelve eens zien zult, en de gelukzaligheid van dezelve genieten in alle eeuwigheid.
5. Geloven in Jezus
Wij moeten in Jezus geloven, zoals Hij dat grote werk van de zaligheid voor ons in de eeuwigheid op Zich heeft genomen. Het is niet genoeg te weten en te overdenken, te begeren en te hopen, maar wij moeten ook geloven. Och! Roept de ziel, ik kan niet geloven! ‘O, houd stil, mijn ziel! En zijt niet ongelovig, maar gelovig.’
Het geloof wordt ook genoemd ‘een vaste grond der dingen die men hoopt’, alsof wij die in onze hand hadden. Het geloof is een toe-eigenende, een toepassende, een verenigende genade. Hier ligt dan ook de zoetigheid van het geloof in, dat wij geloven dat Christus niet alleen een Zaligmaker is, en rechtvaardigheid is, maar mijn Zaligmaker en mijn Rechtvaardigmaker. O, mijn ziel! Geloof voor uzelf; geloof en vertrouw dat deze ontwerpen, beraadslagingen, deze liefde, dit voornemen, besluit en verbond tussen God en Christus alle voor u zijn.
6. Beminnen van Jezus
Wij moeten Jezus beminnen, zoals Hij dat grote werk van de zaligheid in de eeuwigheid op Zich heeft genomen. En dit is de vrucht of de werking van het geloof, dat wij geloven dat al deze ondernemingen en onderhandelingen voor ons geweest zijn. Ja voor ons. O, hoe zullen wij dan anders kunnen dan die God liefhebben en die Christus beminnen, Die ons aldus eerst en vrijwillig heeft liefgehad! God heeft ons liefgehad eer wij Hem liefgehad hebben, want Hij heeft ons in de eeuwigheid vóór de tijden der eeuwen liefgehad. Als je mag weten dat die liefde in je hart is, moet het je dan geen pijn doen dat je Hem niet kunt liefhebben zoals hij jou liefheeft!?
7. Verblijden in Jezus
Wij moeten ons in Jezus verblijven, zodat Hij dat grote werk onzer zaligheid in de eeuwigheid op Zich heeft genomen. Deze blijdschap is een beweging van het gemoed, voortkomende uit de zoetigheid van het voorwerp waarover we ons verblijden. Alzo verblijdt u ook hierin niet dat de wereld van u is, dat de rijkdommen van u zijn, dat gij mensen en duivelen overwonnen hebt, maar verblijd u hierin dat uw naam geschreven is in het boek des levens. En wie zijt gij die dit leest? Zijt gij een gelovige? Gelooft gij in de Heere Jezus Christus? Christus heeft dan hetzelfde mede van u gezegd, en Hij heeft om uwentwil een verbond aangegaan en uw naam gesteld in het boek des levers. O, gaat uw weg, en verblijdt u en vertroost u met kracht! ‘Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn’ (Rom. 8:1). God heeft uw zaligheid besloten, en Gods besluit staat vast.
8. Aanroepen van Jezus
Wij moeten Jezus aanroepen, of God de Vader in en door Jezus. Dit is in het zien mede begrepen. Gelijk David al biddende zei: ‘Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit’ (Ps. 123:1). Nu, dit aanroepen Gods, of dit zien naar God, bestaat in bidden en danken.
1) Wij moeten bidden. Dat al deze handelingen tussen God en Christus zeker de onze mogen zijn, en dat Hij onze namen meer en meer wil doen opklaren; ja ziende dat alle goede dingen tot onze zaligheid dienen en van alle eeuwigheid af voor ons bereid zijn, dan moeten wij bidden, opdat wij dezelfde door de gebeden uit de hemel mogen doen nederdalen.
2) Wij moeten God danken. En waarom? Dat Hij op ons wilde zien en tevoren verordineren tot het leven; dat Hij zo menigeen aan de rechter- en aan de linkerhand is voorbijgegaan, en dat ik een zou zijn die de Heere heeft uitverkoren! Zulk een snode en ellendige zondaar als ik ben! O, mijn ziel, wat onderscheid is er toch geweest tussen u en zovele duizenden van de verworpenen, die nevens u op deze dag in de wereld leven? Niet anders, voorwaar, niet anders dan de vrijwillige barmhartigheid, goedertierenheid en liefde Gods in Christus.
9. Gelijkvormig zijn aan Jezus
Wij moeten Jezus gelijkvormig worden, wij moeten onze ogen op Jezus houden ter onzer navolging. Ambrosius geeft een aantal voorbeelden hoe je Jezus gelijk moet worden:
1) Christus is Gods zoon, zo moeten wij mede kinderen Gods zijn.
2) Christus, de Zone Gods, had Zijn vermaak in Zijn Vader, en Zijn vermaak is ook in de kinderen der mensen; zo moeten wij mede ons vermaak hebben in de Vader en in Zijn kinderen ons verlustigen.
3) God en Christus hebben dit ontwerp van alle eeuwigheid af gemaakt dat alles, wat Hij doen zou, tot prijs van de heerlijkheid Zijner genade zou weten. Zo moeten wij dit mede als het einde van al onze werken stellen, hetzij dat wij eten, hetzij dat wij drinken, hetzij dat wij iets anders doen, wij moeten het al doen ter ere Gods (1 Kor. 10:31).
4) God en Christus hebben raad genomen over onze zaligheid Laat ons ook zo beraadslagen over onze zaligheid. Houd Zijn geboden en een evangelisch verstand, dat is: zie op het middel Jezus Christus, Die dezelve voor ons gehouden heeft, en in Wie en door Wie onze volmaakte gehoorzaamheid Gode aangenaam is.
5) God en Christus hebben ons liefgehad met een eeuwige liefde. Alzo moeten wij Hem ook liefhebbe, Die ons eerst heeft liefgehad.
6) God en Christus hebben ons beschikt en verordineert tot de zaligheid. Zijn liefde is geweest een zeker, vastgestelde, onbeweeglijke en bestendige liefde. Zo moeten wij Hem ook liefhebben en Hem eeuwig aanhangen.
7) God en Christus hebben onze zaligheid besloten, te boek gesteld en verzegeld; en zo moeten wij ook ons zegel daaraan hechten dat God getrouw is en waarachtig is.
8) God en Christus zijn een verbond aangegaan vanwege onze zaligheid; zo moeten wij ook in het verbond met Hem treden; wij moeten Hem aannemen als onze God en onszelf aan Hem overgeven om Zijn volk te zijn.
