Korte exegese Romeinen 1:18-25, 2:17-29, 3:9-20, 6, 7:1-13, 14-26 en 8:1-17

Romeinen 1:18-25
God openbaart Zich in de eerste plaats aan alle mensen in de schepping.[1] Deze algemene openbaring toont aan dat God bestaat en laat ook verschillende eigenschappen van de Heere zien, zoals Zijn kracht en majesteit.
 
God openbaart Zich ook in het zogenaamde Godsbesef. Elk mens weet diep in zijn hart dat er ‘meer’ is dan wij met het blote oog kunnen zien. Om die reden zijn er zoveel mensen die aangeven dat ze wel in ‘iets’ geloven. Het besef dat God er is kan onderdrukt worden, maar nooit vernietigd. Vandaar dat mensen in noodsituaties vaak God aanroepen.
 
In toevoeging daarop geeft het geweten ook enig bewijs van Gods morele normen voor alle mensen.[2] Dit zorgt ervoor dat mensen een bewustheid van schuld hebben tegenover God, namelijk dat zij zich niet hebben gehouden aan Zijn morele eisen. Dit blijkt ook duidelijk uit Rom. 2:14-15: ‘Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende.’
 
In alle valse religies die door de eeuwen heen hebben bestaan zie je telkens dat mensen worstelen met dit schuldgevoel. Na de zondeval heeft elk mens een soort ongenoegen en onrust in zijn hart.[3] We leven niet meer in de juiste verhouding met de Heere God en nadat we uit de hof van Eden zijn gezet doen wij er alles aan om ons eigen ‘paradijs’ hier op aarde te bouwen.
 
Tot slot openbaart God Zich ook in de wijze waarop Hij de geschiedenis bestuurt. Denk bijvoorbeeld aan de wonderlijke bescherming van het volk Israël door de eeuwen heen.
 
Hoewel de algemene openbaring er dus voor zorgt dat ieder mens weet dat er een God is, is de algemene openbaring niet genoeg om zalig te worden. De algemene openbaring geeft namelijk geen kennis over de enige ware oplossing voor de schuld van de mens tegenover God, namelijk de vergeving van de zonde door het geloof in Jezus Christus. Hiervoor heeft men de bijzondere openbaring nodig (NGB, art. 2).[4]
 
In Rom. 1:18-25 laat Paulus zien dat de heidenen (ofwel de niet-joden) door de algemene openbaring kennis van God hebben, maar zich niet door deze kennis laten leiden. Hoewel ze weten dat er een God is, verheerlijken ze Hem bewust niet (Rom. 1:21). Wel hebben ze afgodsbeelden gemaakt en zich daarvoor gebogen. Daarom heeft God hen aan hun onreine begeerlijkheden overgegeven (Rom. 1:24-25).
 
In het volgende hoofdstuk richt Paulus zich tot zijn volksgenoten, de joden. Van dat hoofdstuk zullen alleen de verzen 17-29 lezen.
 
Romeinen 2:17-29
In Rom. 2:17-29 richt Paulus zijn pijlen op twee zonden die hoogtij vierden in de gemeente, namelijk trots en hoogmoed. De joodse christenen lieten zich erop voorstaan dat zij het uitverkoren volk zijn. Zij hadden de heilige Wet ontvangen en aan hen waren de woorden van God (= het Oude Testament) toevertrouwd. Velen voelden zich beter en belangrijker dan de heidenchristenen uit de gemeente.[5]
 
En hoewel het waar is dat de joden het uitverkoren volk zijn (en blijven!) en dat zij de woorden van God als eerste hebben ontvangen, maakt dit hen nog niet zalig. De apostel Paulus maakt daarom korte metten met deze trots en hoogmoed. Juist als farizeeër weet hij hoe gevaarlijk het is om te vertrouwen op uiterlijke dingen, zoals bijvoorbeeld de besnijdenis. Volgens Paulus hangt het jood-zijn niet af of iemands voorhuid besneden is, maar of zijn hart ‘geestelijk’ besneden is(!) Anders gezegd, of iemands hart werkelijk aan Jezus Christus toebehoort.
 
Alleen wiens hart geestelijk besneden is, is een ware jood. Het woord jood betekent God-lover (Gen. 49:8). Paulus legt uit dat dit alleen waar is voor iemand die voor God leeft en Hem eert door zijn levenswandel. Iemand die alleen op zijn besnijdenis vertrouwt en verder geen liefde tot God heeft is geen ware jood. Dit was een boodschap die ongetwijfeld veel teweeg heeft gebracht onder de joden in de gemeente van Rome![6]
 
‘Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den Geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God (Rom. 2:28-29).’
 
Romeinen 3:9-20
Dit is misschien wel het meest schokkende gedeelte van de Romeinenbrief. In de voorgaande hoofdstukken heeft Paulus uitgelegd dat Gods toorn en oordeel op zowel joden als heidenen rust. In dit gedeelte vat de apostel dat samen, maar sluit zichzelf (en ons!) hierbij in.
 
9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn;
In Rom. 3:1-8 heeft Paulus uitgelegd dat de joden het voorrecht hebben gehad dat ze de bijzondere openbaring van God (= het Oude Testament) hebben ontvangen. Paulus stelt daarom hardop de vraag of de joden dan toch niet ‘beter’ zijn dan andere volken. Deze gedachte leefde in de gemeente van Rome, dus de spanning zal om te snijden zijn geweest. Paulus spreekt hier over wij, omdat hij zelf ook een jood is.
 
Het antwoord op deze vraag is niet mis te verstaan: helemaal niet! Zowel joden als heidenen liggen onder de zonde en leven van nature in vijandschap met God.[7]
 
10 Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een;
Wat is dat rechtvaardig? Dat betekent dat u ‘recht’ tegenover God staat. Dat u geheel aan Gods heilige wet voldaan hebt. Dat u zondeloos bent. Adam en Eva waren voor de zondeval zondeloos, maar toen ze van de verboden vrucht gegeten hadden, werden ze bang. Ze hadden nog nooit eerder angst gevoeld. In plaats van naar God te vluchten, gingen ze zich toen voor Hem verstoppen in het struikgewas. Droevig… Maar doen wij eigenlijk niet precies hetzelfde als we ons niet bekeren tot God? Vaak zijn we best tevreden met onszelf en hebben we helemaal geen last van de zonde. Van nature beseft niemand hoezeer onze ziel in gevaar is als we geen vergeving van zonden hebben ontvangen.
 
Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Heeft Paulus dit zelf bedacht? Is dit ‘slechts’ de mening van de apostel? Nee! Kijk maar wat er staat: ‘Er staat geschreven’. God heeft dit zo laten opschrijven in het Oude Testament (1 Kon. 8:46, Spr. 20:9, Pred. 7:20). Na de zondeval zijn we van God afgescheurd en zijn we onrechtvaardig ten opzichte van Hem en elkaar. We kunnen God, met eerbied gesproken, niet meer recht in de ogen kijken.
 
Wat een schokkende boodschap! Niemand rechtvaardig, ook niet één. Het zal na het voorlezen van dit vers waarschijnlijk oorverdovend stil zijn geworden in de gemeente van Rome.
 
11 Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt.
Er is niemand verstandig. Het gaat hier niet over cognitief vermogen, maar over goddelijke zaken. Van nature is niemand op zoek naar de levende God.
 
We zijn gemaakt om een geestelijke band met God de Vader in de hemel te hebben. Na de zondeval is deze band totaal doorgesneden en van onze kant af ook niet meer te herstellen. En omdat we onverstandig zijn, is er ook niemand die God zoekt. Paulus bedoelt met zoeken een verlangen om God te leren kennen, om Hem lief te hebben, te dienen en te prijzen. De mens, de kroon van de schepping, wil zijn Schepper niet langer eren. En dat terwijl zelfs de dieren tot eer van God leven![8]
 
12 Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe.
Dat de mens van nature niet meer rechtvaardig is, is ook te merken aan het gedrag van de mens. Daarover gaat het in de verzen 12-18. Opnieuw die akelige realiteit. Niemand die goeddoet, zelfs niet één. Waarvan zijn we afgeweken? Van de weg die God voor de mens in gedachten had (Jes. 53:6).
 
Wij zijn onnut, dat wil zeggen nutteloos, geworden. In het Grieks staat hier een woord wat gebruikt werd als de melk zuur geworden was. Bedorven melk gooi je weg. Daar heb je niks meer aan.
 
Maar al die mensen dan, die niet christen zijn maar toch veel voor de naasten doen? Is het dan niet goed dat zij dit doen? Jawel, maar alleen wat uit een waarachtig geloof, tot eer van God gebeurt, is in de diepste zin van het woord nuttig en goed (HC 33).
 
13 Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen.
Een geopend graf stinkt. Zo zijn de woorden van een onbekeerd iemand voor God. Stinkend en walgelijk. Paulus gebruikt hier verschillende lichaamsdelen, zoals de keel, tong, lippen, mond en voeten, om de zonden van een natuurlijk mens te tekenen.
 
Met hun tongen plegen zij bedrog, slangenvenijn (lett. vergif van adders) is onder hun lippen. De leugen lijkt te regeren. Wat kan roddel veel kapot maken. Of vleiende woorden waar iemand niets van meent. En wat dacht u van de verkeerde internetpagina’s? Zonder dat u het merkt komt er vergif in uw hart. Stiekem, gevaarlijk, doortrapt, net als een adder.
 
14 Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid;
Betekent dit dat we de hele dag vloeken? Nee, dat niet. Maar als we zonder God leven is ons hele leven eigenlijk een vloek. Dan leven we niet waarvoor we geschapen zijn, namelijk tot eer van God en tot heil van de naaste. Dan is ons leven in de diepste zin doelloos en nutteloos.
 
15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten;
Betekent dit dat iedereen ook daadwerkelijk een moord begaat? Nee, gelukkig niet. Maar de geschiedenis van de mensheid heeft wel bewezen dat deze woorden kloppen. Wie nadenkt over wat er in een abortuskliniek gebeurt, weet wel beter. Weerzinwekkend waartoe de mens, die zonder God leeft, in staat is. Zelfs dieren vernietigen niet zoveel ‘soortgenoten’.
 
16 Vernieling en ellendigheid is in hun wegen;
Kijk maar om u heen. Het milieu wordt vernietigd, mensen zijn eenzaam en velen ongelukkig. En dat terwijl we meer geld en vrije tijd hebben dan ooit tevoren.
 
17 En den weg des vredes hebben zij niet gekend.
Omdat niemand van nature God zoekt, kent ook niemand van nature de ware vrede (Fil. 4:7).
 
18 Er is geen vreze Gods voor hun ogen.
Vers 18 vormt als het ware een samenvatting van de verzen 12-18. De vreze Gods (dat wil zeggen eerbied voor God, weten Wie en hoe Hij is) staat hun niet voor ogen. Dat wil zeggen dat ze er niks van willen weten.
 
Maar waarom legt Paulus nu zoveel nadruk op de doodstaat van de mens? Waarom wil hij dat de gemeente van Rome (en wij!) ervan doordrongen raakt dat niemand van nature rechtvaardig is? De reden hiervoor staat in het volgende twee verzen.
 
19 Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.
De reden waarom Paulus, geleid door Gods Geest, de bovenstaande woorden heeft geschreven komt in dit vers duidelijk naar voren. Van nature staat iedereen schuldig aan de wet van God. Daarom moet alle mond gestopt worden. Niemand kan zich boven de ander verheffen. Ook niet de twee groepen in de gemeente van Rome die elkaar regelmatig in de haren vlogen. Wie werkelijk beseft hoezeer hij schuldig staat aan de heilige wet van God zal zwijgen en beseffen dat hij doemwaardig is.
 
20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde.
Door de zondeval kan niemand meer aan de eisen van de wet voldoen. Daarom staan zowel joden als heidenen schuldig tegenover God. Alleen door het geloof in Jezus Christus kunnen wij nog zalig worden! Het is de heilige Wet van God die ons leert wat zonde is.
 
Romeinen 6
In de voorgaande hoofdstukken van de brief is de verdorvenheid en schuld van de mens en de redding door het bloed van de Heere Jezus uitvoerig aan bod gekomen. De apostel Paulus vervolgt zijn brief in hoofdstuk 6 met het bewijzen dat er een nauw verband ligt tussen de rechtvaardiging van gelovigen en hun heiligmaking.[9]
 
Paulus begint met het stellen van een retorische vraag over de verhouding tussen zonde en genade. De zonde worden uit genade vergeven. Wie misbruik wil maken van dit heilsgeheim, zou kunnen stellen: ‘Wie dus meer zonde blijft doen, ontvangt dus meer genade.’ Hier protesteert de apostel tegen. Dat zij verre! Genade is vrijspraak, maar geen vrijbrief om maar verder te zondigen!
 
Gelovigen zijn geestelijk verbonden met Christus. Hun leven is in Hem verborgen. Dit is een groot heilsgeheim! De gelovigen zijn met Christus gestorven, begraven en opgestaan. Dit symboliseert hun doop. Daarom zijn de gelovigen ‘dood voor de zonden’, en worden opgeroepen om in nieuwigheid des levens te wandelen. De apostel onderstreept dit door te stellen dat de gelovigen hun leden tot wapenen der gerechtigheid moeten gebruiken. Hij bemoedigt de gelovigen in Rome door hen erop te wijzen dat de zonde niet over hen zal heersen, want zij zijn niet onder de wet, maar onder de genade.
 
Hoewel de gelovigen in Christus zijn, betekent dit dus niet dat ze niet kunnen zondigen. Hun heiligmaking is in dit leven niet volmaakt. Dit onderstreept de apostel door hen te wijzen op hun eertijds. Toen hebben de gelovigen zaken gedaan waarover ze zich nu schamen. De apostel stelt hen hierover een vraag. Wat was de vrucht van hetgeen u toen gedaan hebt? De vrucht zou uiteindelijk de eeuwige dood geweest zijn. Maar nu zijn de gelovigen vrijgemaakt van de zonde en mogen ze God dienen. Met eerbied gesproken, wat levert zo’n leven nu op? Wat is daar dan de vrucht van? De apostel is daar heel duidelijk over: de heiligmaking, die uitloopt op het eeuwige leven (Rom. 6:23).
 
Paulus eindigt dit hoofdstuk met een soort samenvatting. Wie in de zonde blijft leven krijgt uiteindelijk het loon wat bij de zonde hoort: de dood. Maar wie in de Heere gelooft krijgt het eeuwige leven als een genadegift (Rom. 6:23).
 
De apostel Paulus omschrijft in Romeinen 6 dus een onbevattelijk wonder. Wie door het geloof met Christus is verbonden is ‘dood’ voor de zonden. Dit blijkt vooral uit Rom. 6:11: ‘ Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus, Jezus, onzen Heere’.
 
Houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt. Houdt (imp.) het daarvoor, lett. reken uzelf, wil niet zeggen dat iemand maar moet doen ‘alsof’, of dat iemand zichzelf maar dood voor de zonde moet ‘concluderen’. Nee, dit is een oordeel op basis van het Evangelie, die als norm neemt wat God in Christus heeft gedaan en door de Heilige Geest heeft toegepast.[10] Dood voor de zonde.[11] Dat betekent dat de gelovigen ‘dood’ zijn voor de schuld van de zonde.[12] Dat betekent dat zonde, dood, satan en hel hun ‘aanspraak’, hun ‘recht’ op de zondaar verloren hebben. Als de satan hen aanklaagt voor God, dan zal de Heere, met eerbied gesproken, antwoorden: ‘Over wie hebt u het? Ik zie niemand dan Christus alleen’. 

In Kol. 3:3 noemt Paulus dit wonder ook: ‘Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God’. En in Gal. 2:20: ‘Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft’. Wat een troost voor Gods kinderen! En wat noodzakelijk om hier deel aan te krijgen! Hoe meer de gelovige mag leven uit deze werkelijkheid, namelijk dat hij gekruisigd is met Christus, hoe meer hij Christus aan zal hangen en zal strijden tegen de inwonende zonde, die tegen zijn wil in hem zijn overgebleven.[13]
 
In en met Jezus Christus is de oude mens gekruisigd. Alle gelovigen zijn gestorven met Christus aan het kruis, want ze waren allen ‘in Hem’, en Hij vertegenwoordigde hen als Hoofd van het genadeverbond. Daarom zijn Gods kinderen niet meer onder de macht van de zonde. Hun oude mens is gekruisigd. Omdat de oude mens gekruisigd is, kan het niet zo zijn dat de gelovigen doorgaan met hun leven alsof de oude mens nog springlevend is.
 
Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Op 1 januari 1863 werd in Amerika de slavenhandel officieel verboden. U kunt zich de vreugde bij de slaven voorstellen! Toch gebeurde er de volgende dag iets opmerkelijks. De meeste slaven gingen gewoon weer aan het werk op de plantages, alsof ze nog steeds gevangen waren! Zo is het helaas ook met veel kinderen van God. Die leven nog alsof de macht van de zonde recht op hen heeft. Paulus maakt in dit hoofdstuk duidelijk dat, hoewel een kind van God last blijft houden van aanklevende zonden, van de oude mens, hij niet langer onder de macht van de zonde leeft (Rom. 6:14,18 en 22).
 
Hier wil ik even pas op de plaats maken. Dit is namelijk best een moeilijk punt. Hoe kunt u nu weten of de zonden die u doet een overblijfsel van de oude mens zijn, of dat u nog steeds onder de macht van de zonde verkeert?! Deze vraag is van levensbelang!
 
À Brakel geeft hier zo’n rijk, pastoraal antwoord op, dat ik u deze niet wil onthouden:
 
‘De bekeerden vinden nog veel van de oude Adam in zich. Zien dat zij gedurig vallen, ja wel enige tijd in de zonde blijven liggen en dat de zonde hen gevangen neemt en houdt. Daardoor bezwijkt hun geloof zeer gemakkelijk omdat zij vrezen dat de zonde nog in hen heerst.’
 
À Brakel vervolgt zijn betoog door aan te tonen wanneer de zonde niet over een mens heerst, maar tegen hun wil in hen overgebleven is:
 
-De zonde heerst niet als er een vereniging met Christus is door het geloof.
-De zonde heerst niet als er uit die vereniging een tegenzin en haat komt tegen al wat zonde is, omdat het zonde is, of die dan groot of klein is, niet alleen buiten hen, maar vooral in henzelf. En in hun hart, zodat men van niemand zo’n afkeer heeft dan van zichzelf.
-De zonde heerst niet als er uit de vereniging een lust, liefde en verlangen is naar alles te doen wat de Heere welbehaaglijk is.
 
‘Indien iemand merkt […] dat hij in zich alle zaken van het niet heersen in waarheid bevindt, al is het niet in die mate die hij wel wenste, die kan verzekerd zijn dat de zonde niet in hem heerst. Die mag zich verblijden. Die laat zijn geloof niet bezwijken door de kracht van de verdorvenheid, die nog in hem over is. Maar hij gaat met dat inwendig leven, hoe klein het ook is, in oprechtheid en gewilligheid voort om toe te nemen in heiligmaking.’[14]
 
We keren terug naar de Romeinenbrief. Rom. 6:6a stelt dus dat de oude mens met Christus gekruisigd is. Wat wordt er bedoeld met ‘gekruisigd is’? Dit slaat vooral op het moment van de rechtvaardigmaking, of beter gezegd, rechtvaardig verklaring.[15] In Gods ogen is deze oude mens gekruisigd. Dat is de staat van de zondaar voor de hemelse Rechter. Daarom wordt dit ook wel de ‘forensische rechtvaardiging’ genoemd, van het Latijnse woord forum, wat rechtbank, rechtspraak en rechtszitting kan betekenen. Of de ‘vreemde gerechtigheid’, dat wil zeggen dat de gerechtigheid niet uit de mens zelf komt, maar uit een externe bron, namelijk Christus. Door deze toegerekende gerechtigheid van Christus, ziet God deze mens aan alsof hij nooit enige zonde gehad of gedaan had, ja, alsof hij zelf in eigen persoon alle gehoorzaamheid volbracht had (HC, vr. & antw. 60).
 
Maar dat de oude mens met Christus gekruisigd is, betekent niet dat de oude mens niet langer bestaat. Daarom spreekt Paulus in het tweede gedeelte van dit vers over het lichaam der zonde wat te niet gedaan moet worden. ‘Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen.’ (Rom. 6:6) Dagelijks moet de zondaar sterven aan de zonden.[16]
 
Het lichaam der zonde moet te niet gedaan worden. Te niet gedaan worden (katergeo, ww. aor. pass. 3 p. sg.) betekent ineffectief maken, krachteloos maken, te niet maken, uitschakelen, afschaffen, weg doen, tot een einde brengen, ervan bevrijd worden, er niets meer mee van doen hebben. Let wel, dit is een werkwoord, dus het is nog gaande. Het lichaam der zonde wordt nog ‘te niet gedaan’. Dit gebeurt door de werking van de Heilige Geest, Die in het hart van de gelovige woont. Vandaar dat het werkwoord ‘te niet maken’ hier als passivum vermeld wordt.
 
Dit betekent niet dat de gelovige zelf passief is en niet hoeft te strijden tegen de zonde. Integendeel! Maar deze strijd kan en hoeft niet in eigen kracht gestreden te worden. Let in dit verband ook op Rom. 6:13: ‘En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levende geworden zijnde, en stelt uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid’. Het Griekse werkwoord voor ‘stellen’, paristemi staat hier in een imperatief (act. 2 p., pl.). Het is dus een bevel in een actieve vorm!
 
Maar dan is er nog één zaak die we wat grondiger moeten bekijken. In Rom. 6:6 wordt gesproken over de oude mens die met Christus gekruisigd is en over een lichaam der zonde wat te niet gedaan moet worden. Spreekt dit elkaar niet tegen? Wie gekruisigd is, heeft toch geen last meer van een lichaam? Toch wel, want kruisiging en de daarop intredende dood zijn twee verschillende gebeurtenissen. Iemand die gekruisigd werd, kon uren, soms zelfs dagen leven, voordat hij uiteindelijk stierf. Daarom kan Paulus dit voorbeeld wel gebruiken. Voor de gelovigen geldt dat hun zondige ‘ik’ met Christus gehangen is aan het kruis, opdat het zou sterven.[17] Daarom moet de gelovige dagelijks strijden tegen de tiran ‘zonde’.[18] Maar dit is geen gevecht waarvan de uitkomst onzeker is! De uitkomst van dit gevecht is beslist op Golgotha, toen de lijdende Borg het uitriep: ‘Het is volbracht!’.
 
Dit strijden tegen de zonde en het stellen van de leden tot wapenen der gerechtigheid is voor een wedergeboren mens geen last! Voor de bekering was hij een dienstknecht (lett. een slaaf) van de zonde, maar na de wedergeboorte is hij een dienstknecht der gerechtigheid (Rom. 6:18). Daarom wordt zo iemand van harte gehoorzaam aan het Evangelie (Rom. 6:17).

Romeinen 7:1-13
De mens na de zondeval keert zich af tegen Gods heilige wet. Toen de wet werd gegeven, groeide de vijandschap van de natuurlijke mens tegen God nog meer! ‘Als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden.’ (Rom. 7:9b) Maar is de wet dan slecht?
 
Kort en bondig gaat Paulus op deze vraag in. Hij gebruikt hiervoor het beeld van een huwelijk, waarin hij de relatie van een onbekeerd iemand met de wet omschrijft. In Paulus’ voorbeeld is de man het beeld van de wet en de vrouw het beeld van een onbekeerd iemand. Dit is een vreselijk huwelijk, omdat de wet de onbekeerde in het ongeluk stort! De wet kan namelijk de macht van de zonde en de dood niet verslaan. De wet definieert wat zonde is en roept zelfs zonde op, omdat de mens van nature averechts reageert op Gods heilige Wet. Kortom, het ‘huwelijk’ tussen de Wet (de man) en de vrouw (een onbekeerd iemand) is een vreselijk huwelijk.
 
Maar stel nu dat die man sterft. Dan is de vrouw vrij om te gaan en pleegt zij geen overspel. Dit beeld past Paulus toe op de gelovige en de heilige wet. Zo iemand, die voor de wet ‘gestorven is’, is niet meer onder de vloek van de wet. Niet omdat de gelovige letterlijk gestorven is, maar geestelijk met Christus (Rom. 7:4). Christus heeft de Wet volkomen volbracht tijdens Zijn rondwandeling op aarde en aan het kruis. Wie met Hem gestorven is, is vrij van de vloek van de wet. Wat een wonder!
 
‘Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt. Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden (Rom. 7:3-4).’
 
Overigens betekent dit niet dat de wet verkeerd is! Paulus is daar heel duidelijk over: ‘Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood (Rom. 7:7-8).’
 
De wet is niet slecht, wij zijn slecht! Gods wet is goed, maar ons hart reageert er van nature verkeerd op. De wet maakt ons dus geen zondaar, de wet ontdekt ons eraan dat we zondaar zijn![19]
 
Adam en Eva leefden in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Zij deden alles wat God bevolen had uit liefde. Denkt u maar aan twee magneten die elkaar aantrekken. Zo deden zij precies wat God wilde. Na de zondeval heeft de mens God de rug toegekeerd, met alle ellendige gevolgen van dien, want u weet wat er gebeurt als u één van de twee magneten omdraait…
 
Maar iemand die vrede met God heeft gevonden door het geloof in Jezus Christus krijgt weer liefde tot Gods Wet. Hij doet uit liefde wat de Heere van hem vraagt. Niet om daar de zaligheid mee te verdienen, maar uit dankbaarheid voor Gods onverdiende genade!
 
Romeinen 7:14-26
 
14 Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.
De heilige Wet van God eist niet alleen gehoorzaamheid in gedrag, maar ook gehoorzaamheid van het hart. Toen Paulus nog een farizeeër was, dacht hij dat hij de wet volkomen hield, want er was niets op zijn gedrag aan te merken (Fil. 3:6). Toen de Heilige Geest Paulus leerde dat de wet ook over het hart gaat, kwam er zoveel verzet en zonde in zijn hart op, dat de apostel ontdekte dat hij nog midden in de geestelijke dood lag.[20] ‘En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden (Rom. 7:9-10)’.
 
Paulus is door wedergeboorte een nieuw mens geworden. Hij leeft niet langer onder de vloek van de wet, maar onder de genade. Ook leeft hij niet langer onder de macht van de zonde. Toch betekent dit niet dat hij zondeloos is geworden. Tot zijn dood heeft Paulus moeten strijden tegen zijn ‘oude mens’. De ‘oude mens’ is de mens zoals die in Adam is: totaal onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad (HC 3).[21] Tot de laatste snik zal een christen moeten strijden tegen de zonde. Pas na het sterven of bij Christus’ wederkomst zal de oude mens voorgoed verdwenen zijn en wordt de christen volkomen gelijkvormig aan Christus (Fil. 3:12, 1 Joh. 3:2).
 
Het is opvallend dat Paulus niet zegt: ‘Ik was vleselijk’. Hij zegt: ‘Ik ben vleselijk’. Was hij dan niet wedergeboren toen hij de brief aan de Romeinen schreef? Jazeker wel! Hij schrijft de Romeinenbrief ruim twintig jaar nadat Christus hem verschenen was op de weg naar Damascus.[22] De apostel toont alleen aan dat hij in zichzelf, dus in zijn vlees, een zondaar is en blijft.[23] Iedere ware christen zal belijden vleselijk te zijn als hij zijn leven, ook na ontvangen genade, spiegelt aan de Heilige Wet van God.
 
De christen ontvangt een nieuwe natuur (de ‘nieuwe mens’) waardoor hij met lust en liefde de Heere gaat dienen. Toch blijft de christen altijd strijden tegen de oude mens en afhankelijk van Gods genade. Een christen wordt daarom ook wel een ‘twee-mens’ genoemd. Tegelijk rechtvaardig (door het geloof in Christus) en zondaar (voor wat betreft zijn oude zondige natuur) voor God (Rom. 7:26). Hoewel de apostel niet langer onder de macht van de zonde leeft, betekent dit niet dat de zonde helemaal verdwenen is. Dit doet Paulus verdriet en daarom roept hij het uit in Rom. 7:24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’. Gelukkig volgt er een antwoord op deze vraag! ‘Jezus Christus, onze Heere (Rom. 7:25b)’.
 
15 Want hetgeen ik doe, dat ken ik niet; want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik.
In dit vers bevestigt Paulus hetgeen hij in Rom. 7:14 heeft gezegd. Hetgeen hij doet, dat kent hij niet. Dat wil betekent: dat erkent hij niet, dat keurt hij af. Het is alsof Paulus zeggen wil: ‘Als ik zie wat er uit mijn hart komt, dan ben ik mijzelf een raadsel…’. Paulus haat de zonde die hij doet. Iemand die niet wedergeboren is, kan wel spijt van de zonde hebben of er een hekel aan hebben, maar alleen een wedergeboren mens haat de zonde (Ps. 97:10, Hebr. 1:9).
 
16 En indien ik hetgene doe, dat ik niet wil, zo stem ik de wet toe, dat zij goed is.
Iemand die wedergeboren is, haat de zonde waarin hij valt. Daarmee bevestigt hij dat de wet goed is. Een christen haat de wet niet, maar de zonde waarmee hij deze goede wet van God overtreedt.
 
17 Ik dan doe datzelve nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
Met dit vers wil Paulus niet de verantwoordelijkheid voor de zonde die hij doet van zich afschuiven![24] Het is tenslotte Paulus’ oude natuur waar vanuit deze zonde komen. De apostel onderstreept hier een feit wat alle ware christenen kennen, namelijk dat er een inwendige strijd is tussen hun oude en nieuwe mens.
 
18 Want ik weet, dat in mij, dat is, in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet.
‘Mijn vlees’ wil zeggen, mijn aardse, lichamelijke, broze, door de zonde aangetaste bestaan. 
 
19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
Paulus wil het goede doen, namelijk God en de naaste volmaakt liefhebben. Maar dit lukt hem niet. Integendeel, hij doet juist het kwade dat hij niet wil.[25]
 
20 Indien ik hetgene doe, dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
21 Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt.
In deze laatste verzen van Romeinen 7 spreekt Paulus een aantal keer over de wet. Hierbij gaat het niet in alle gevallen om de heilige wet van God. Dat is ook het geval in dit vers. Met ‘deze wet’ bedoelt Paulus de ‘wet van de oude mens’. Deze wet, deze kracht, probeert Paulus te laten zondigen, als hij het goede wil doen.[26] In Rom. 7:23 noemt Paulus deze wet een ‘andere wet’ en ‘de wet der zonde’. Het goede is leven naar Gods heilige wet en God en de naaste liefhebben met een volkomen liefde.
 
22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendigen mens;
Met inwendige mens, ofwel de ‘nieuwe mens’, heeft Paulus vreugde in Gods Wet. Hij wil uit liefde doen wat de Heere van hem vraagt.
 
23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is.
24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
25 Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.
26 Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.
Paulus dient de Heere voor zover hij een nieuwe mens is, hier ‘de wet mijns gemoed’ genoemd. Zijn oude mens, hier ‘de wet der zonde’ genoemd, strijdt hiertegen. Dit is voor Paulus geen nuchtere constatering, maar een heftige strijd! Elk kind van God herkent deze strijd. Wat een troost dat de uitkomst van deze strijd vastligt in Christus (Rom. 7:25)! Uiteindelijk is Paulus voorgoed van deze oude mens verlost toen hij op last van keizer Nero onthoofd is.
 
Romeinen 8:1-17
Romeinen 7 laat duidelijk zien dat elk kind van God zijn leven lang te strijden heeft tegen de zonde. Hoewel een kind van God bevrijd is van de macht van de zonde, betekent dit dus niet dat hij niet meer verleid kan worden. Maar hoe erg Gods kinderen soms ook aangevallen en bestreden worden door zonde, satan en de wereld, ze zijn veilig geborgen in Christus!
 
Romeinen 8 begint dan ook met een heerlijk heilsgeheim: ‘Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest (Rom. 8:1)’. Verdoemen betekent heel sterk veroordelen. Wie verdoemd wordt, wordt door God veroordeeld tot de eeuwige rampzaligheid.[27] Alleen zij die ‘in Christus Jezus’ zijn, zijn veilig voor de toekomende toorn van God over de zonde. Wie wil weten hoe groot de toorn van God over de zonde is, moet kijken naar het kruis op Golgotha. Daar kunnen we zien hoe veel de zonden Christus gekost hebben.
 
De Romeinenbrief laat duidelijk zien dat de mens zichzelf niet kan verlossen van de macht van de zonde. Ook niet door het houden van Gods heilige Wet. Sterker nog, de natuurlijke mens reageert averechts op de wet van God (Rom. 7:1-13). Toch moet er door de mens voldaan worden aan de eis van Gods heilige Wet. Dat dit door de zondeval niet meer mogelijk is, doet hier niets aan af.
 
Uit onverdiende zondaarsliefde heeft God de Vader Zijn Zoon naar deze zondige wereld gestuurd. In het lichaam van Christus heeft God de zonde veroordeeld (Rom. 8:3). De mens die door het geloof met Christus verbonden is, is geestelijk met Christus gestorven, begraven en weer opgestaan. Deze mens is voor eeuwig veilig!
 
Er is dus geen verdoemenis voor hen die ‘in Christus Jezus zijn’. Wie door wedergeboorte verbonden is met Christus, krijgt inwoning van de Heilige Geest. Van nature is een mens slaaf van de zonde en wordt hij door deze vreselijke macht geregeerd. Wie door het geloof in Christus bevrijd is van deze macht, wordt voortaan geregeerd door Gods Geest (Rom. 8:4).[28]
 
Hoewel de christen een twee-mens is geworden (hij bestaat na zijn bekering uit een oude en nieuwe mens) en geestelijke strijd kent, staat hij er niet alleen voor. De Heilige Geest wordt in de Bijbel niet voor niets de Trooster genoemd (Joh. 14:16). De Heilige Geest wijst de christen op de overwinning die Christus voor hem behaald heeft (Rom. 8:16). Hij geeft kracht om tegen het vlees te strijden en de oude mens hoe langer hoe meer te doden (Rom. 8:13). En waar strijd is, daar is leven. Het is de Heilige Geest die de christen meer en meer aan Christus gelijkvormig maakt.[29] Het is deze Geest die de Gods kinderen leert roepen: ‘Abba, Vader’.[30]
 


Literatuurlijst
À Brakel, W. Redelijke Godsdienst: In Welke De Goddelijke Waarheden Van Het Genadeverbond Worden Verklaard, Tegen Partijen Beschermd En Tot Beoefening Aangedrongen, Alsmede De Bedeling Des Verbonds in Het Oude En Nieuwe Testament En De Ontmoeting Der Kerk in Het Nieuwe Testament, Vertoond in Een Verklaring Van De Openbaring Van Johannes. III vols. Vol. I. Utrecht: De Banier, 2006.
Barnett, P. Romans: The Revelation of God's Righteousness. Fearn: Christian Focus, 2014.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Calvijn, J. Institutie of Onderwijzing in De Christelijke Godsdienst, Vertaling: C.A. De Niet. Vol. 1. Houten: Den Hertog, 2009.
Catsburg, J. Het Gebed. Uithoorn: Stichting Protestantse Periodieke Pers, 1971.
Den Boer, C. Romeinenbrief. Kampen: Kok, 2007.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Granfield, C.E.B. Romans 1-8, International Critical Commentary. London: T & T Clark LTD, 2004.
Haldane, R. Exposition of the Epistle to the Romans, Geneva Series of Commentaries. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1996.
Keener, C.S. Romans: A New Covenant Commentary. Oregon: Cascade Books, 2009.
Luther, M. Verklaring Van De Brief Aan De Galaten, Vertaald Door G.P. Sandberg En H. Schoonderwoerd Naar De Duitse Uitgave Van Dr. Hermann Kleinknecht. 4 ed. Houten: Den Hertog, 2016.
Murray, J. Collected Writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966 4, Studies in Theology. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2005.
Seifrid, M.A. Christ, Our Righteousness: Paul's Theology of Justification. Vol. 9, New Studies in Biblical Theology. Downers Grove: InterVarsity Press, 2000.
Tukker, C.A. De Waarheid in Christus: Preken Uit Romeinen 5-16. Utrecht: De Banier, 1994.
Van Genderen, J., Velema, W.H. Beknopte Gereformeerde Dogmatiek. Kampen: Kok, 1992.



[1] J. Van Genderen, Velema, W.H., Beknopte gereformeerde dogmatiek (Kampen: Kok, 1992), 54.
[2] English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 2507.
[3] Zoals een predikant eens zei: ‘We hebben allemaal diep in ons hart een herinnering aan iets heel moois. Iets moois wat we zijn kwijtgeraakt.’
[4] J. Murray, Collected writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966 4, Studies in Theology (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2005), 315.
[5] R. Haldane, Exposition of the Epistle to the Romans, Geneva Series of Commentaries (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1996), 105.
[6] Luther zei eens: ‘Wie een zoon van de gelovige Abraham wil zijn, moet geloven zoals hij; anders is hij geen zoon van de uitverkoren, aangenomen en gerechtvaardigde Abraham, maar alleen (voor het geval dat hij een jood is) de zoon van natuurlijke Abraham, die niets anders is geweest dan een mens, in zonde ontvangen en geboren en levend zonder vergeving van zonden, zonder geloof en zonder de Heilige Geest, net als een ander mens, dus verdoemd’. Uit: M. Luther, Verklaring van de Brief aan de Galaten, Vertaald door G.P. Sandberg en H. Schoonderwoerd naar de Duitse uitgave van dr. Hermann Kleinknecht, 4 ed. (Houten: Den Hertog, 2016), 156.
[7] C. Den Boer, Romeinenbrief (Kampen: Kok, 2007), 85-86.
[8] J. Catsburg, Het gebed (Uithoorn: Stichting Protestantse Periodieke Pers, 1971), 14-17.
[9] Met gelovigen bedoel ik ware gelovigen, dat wil zeggen: wedergeboren tot een levende hoop.
[10] C.E.B. Granfield, Romans 1-8, International Critical Commentary (London: T & T Clark LTD, 2004), 315.
[11] Zie in dit verband ook: 1 Pet. 3:21 en Heb. 9:14.
[12] Haldane, Exposition of the Epistle to the Romans: 252.
[13] Ibid., 254. Dit is geen ‘conclusiegeloof’, maar een zekerheid die de Heilige Geest in het hart wil werken (Rom. 8:15).
[14] W. À Brakel, Redelijke Godsdienst: in welke de Goddelijke waarheden van het genadeverbond worden verklaard, tegen partijen beschermd en tot beoefening aangedrongen, alsmede de bedeling des verbonds in het Oude en Nieuwe Testament en de ontmoeting der kerk in het Nieuwe Testament, vertoond in een verklaring van de Openbaring van Johannes, III vols., vol. I (Utrecht: De Banier, 2006), 321-22.
[15] ‘’Gerechtvaardigd worden voor God’ wordt gezegd van iemand die naar het oordeel van God rechtvaardig geacht wordt en wegens zijn gerechtigheid aangenomen wordt. […] Zoals van een onschuldige verdachte die voor de rechterstoel van een rechtvaardige rechter gebracht wordt, waar een vonnis overeenkomstig zijn onschuld over hem geveld wordt, gezegd wordt dat hij voor de rechter gerechtvaardigd is, zo wordt iemand voor God gerechtvaardigd als hij niet langer tot de zondaren gerekend wordt en God tot getuige en waarborg voor zijn gerechtigheid heeft’ Uit: J. Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet, vol. 1 (Houten: Den Hertog, 2009), 702-03.
[16] Granfield, Romans 1-8: 309.
[17] Ibid., 310.
[18] Den Boer, Romeinenbrief: 152.
[19] M.A. Seifrid, Christ, our righteousness: Paul's theology of justification, vol. 9, New Studies in Biblical Theology (Downers Grove: InterVarsity Press, 2000), 61.
[20] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1735.
[21] Ibid., 1733.
[22] Den Boer, Romeinenbrief: 176.
[23] Haldane, Exposition of the Epistle to the Romans: 292.
[24] Granfield, Romans 1-8: 360.
[25] Bijbel met uitleg: Statenvertaling: 1735.
[26] P. Barnett, Romans: the revelation of God's righteousness (Fearn: Christian Focus, 2014), 163.
[27] Bijbel met uitleg: Statenvertaling: 1736.
[28] C.S. Keener, Romans: a new covenant commentary (Oregon: Cascade Books, 2009), 99-103.
[29] C.A. Tukker, De waarheid in Christus: preken uit Romeinen 5-16 (Utrecht: De Banier, 1994), 35.
[30] Abba is Aramees.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22