À Brakelkring, avond 6
Door: M.H. van Wolfswinkel-van As & F. Treur-van As Hoofdstuk 15 Over de vrije wil of onmacht en over de straf op de zonde Na het behandelen van de erf- en daadwerkelijke zonden, gaat Brakel over op het bespreken van de totale onmacht van ons mensen om ons te kunnen opheffen uit die zondige staat en in een heilige staat te herstellen. Dit wordt ook wel aangeduid met ‘de vrije wil’. Deze term komt niet uit de Bijbel, maar bij de Platonische filosofen vandaan. Feitelijk kunnen we alleen van God zeggen dat Hij een vrije wil heeft, maar omdat God ons begiftigd heeft met verstand en wil kunnen we dit ook van de mens tot op zekere hoogte zo stellen. Als we spreken van de vrije wil dan moeten we weten: - Dat de wil van de mens afhankelijk is van God t.o.v. zijn wezen, werken, het recht van God om hem aan Zijn wil en wetten te verplichten en Gods voorzienigheid. - Dat de wil niet vrij is van het oordeel dat van toepassing is, van het verstand te volgen om