Korte exegese Jona

Ik moet maken dat ik wegkom! (1:1-3)
 
God heeft als Schepper het recht om eisen te stellen aan hoe wij leven. Wij moeten de Heere gehoorzamen. Ook als we een opdracht niet begrijpen of het er niet mee eens zijn. De Heere toornt over ongehoorzaamheid! Eens zullen wij verantwoording moeten afleggen over hoe wij geleefd hebben (NGB, art. 37). Dit is één van de lessen van het Bijbelboek Jona.
 
Door Jona naar de mensen van Ninevé te sturen (en hen uiteindelijk genadig te zijn) wilde de Heere Zijn verbondsvolk Israël jaloers maken, zodat zij zouden terugkeren tot Hem. Veel Israëlieten vonden het schokkend dat God Zijn genade ook aan heidenen wilde betonen. Ook de profeet Jona had hier moeite mee. Dit was één van de redenen waarom hij vluchtte naar Tarsis.
 
Het Bijbelboek Jona leert ons dus dat God genadig wil zijn voor joden en heidenen die berouwvol tot Hem vluchten.[1] Ook leert het boek ons dat ongehoorzaamheid door de Heere gestraft wordt, en toont het tegelijkertijd de grote barmhartigheid en liefde van God voor verloren zondaren (de inwoners van Ninevé) en weglopers (Jona).

1:1 En het woord des HEEREN geschiedde tot Jona, den zoon van Amitthai, zeggende:
God begint deze geschiedenis en Hij is ook Degene Die de uitkomst bepaalt.
 
De naam Jona betekent ‘duif’ en Amitthai betekent ‘waarheid/gerechtigheid’. Jona kwam uit Gath-Héfer, wat in Galilea lag. Hij is de enige oudtestamentische profeet die uit Galilea kwam en ook de enige profeet met wie de Heere Jezus Zich vergelijkt.

In 2 Koningen 14:23-27 wordt de naam van Jona voor het eerst vermeld. Jona profeteerde tijdens de regering van koning Jerobeam II (782-753 v. Chr.), die regeerde over het noordelijke tienstammenrijk.[2] Helaas staat ook van Jerobeam II geschreven dat hij deed wat kwaad was in de ogen des Heeren (2 Kon. 14:24a).[3]

Hoewel koning Jerobeam II niet leefde volgens Gods heilige wet, ging het tijdens zijn regering economisch zeer goed met het tienstammenrijk. Helaas ging het in die tijd zoals het al zo vaak was gegaan (en nog steeds gaat!): een situatie van economische hoogconjunctuur veroorzaakte geestelijk een laagconjunctuur.[4] Afgodendienst was aan de orde van de dag. Maar dit gold –hoe verdrietig ook- niet alleen voor de regeringsperiode van Jerobeam II. Het noordelijke koninkrijk kende een lange geschiedenis van spirituele afbraak en afgodendienst. Eerst hadden ze, ten tijde van Elia, de HEERE ‘gediend’ door middel van afgodsbeelden en een niet-Levitisch priesterschap. Daarna waren ze de afgod Baäl gaan dienen. Hoewel Elia en Jehu, de opa van Jerobeam II, hiermee hadden afgerekend, bleef de godsdienst in het noorden corrupt. Dit was nog steeds het geval ten tijde van de regering van Jerobeam II.

Toch moest Jona aan Jerobeam II gaan vertellen dat er een tijd van voorspoed aan zou komen(!) Dit was uit louter genade, want Jerobeam II was niet zo vroom.[5] Eerder had de HEERE het tienstammenrijk gestraft voor hun afgodendienst door toe te staan dat Syrië en Assyrië het rijk binnenvielen. Nu moest Jona van de HEERE tegen Jerobeam II zeggen dat hij het verloren terrein weer terug zou winnen op de veroveraars (2 Kon. 14:23-27).[6] Deze profetie is ook uitgekomen. Helaas deed deze zegen het noordelijk koninkrijk niet terugkeren tot God (Hos. 2:8).

In het boek wat voor ons ligt moet Jona echter een heel andere boodschap gaan brengen. Ditmaal geen blijde boodschap voor Israël, maar een oordeelspreek tegen haar aartsvijand Ninevé.

Ninevé lag in Noord-Mesopotamië, bij de rivier de Tigris, tegenover de huidige stad Mosul (Irak).[7] Het was een echte koningsstad. De Assyrische vorsten spaarden kosten noch moeite om de stad aanzien te geven. Zo waren er talloze afgodstempels, botanische tuinen, een schitterend paleis en zelfs een heuse dierentuin(!)[8]

Jona kreeg de opdracht om naar deze grote, heidense metropool (wereldstad) te gaan. Er zijn meer gevallen bekend waarbij er tegen een buitenlandse natie werd geprofeteerd, maar niet eerder moest de profeet in kwestie ook daadwerkelijk naar het desbetreffende land toe gaan.

1:2 Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé, en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht.
Ninevé was één van de belangrijkste steden van de Assyriërs.[9] De Assyriërs stonden bekend om hun wreedheid en roofzucht (Nah. 3:1). Hoewel deze stad God niet dient, moet ze zich wel verantwoorden tegenover Hem.
 
Let op, er staat niet dat de inwoners berouw moeten tonen of dat ze gered kunnen worden. Dat is echter wel het doel waarom de HEERE Jona tegen Ninevé laat preken (Jer. 18:7-8). Dat is vandaag de dag nog steeds zo. Elk mens staat schuldig tegenover de heilige Wet van God. De prediking van het Woord klinkt om mensen tot berouw en bekering te brengen. Jona wist heel goed dat de HEERE een genadig en soeverein God is. Daarom vlucht hij ook. Jona gunt de Assyriërs, de aartsvijanden van Israël, geen genade.

Maar waarom gaf God deze opdracht aan Jona? De belangrijkste reden is Gods opzoekende zondaarsliefde. God heeft geen lust in de dood van de goddeloze. Ook wilde de Heere Zijn volk Israël jaloers maken door Zijn zegeningen aan de heidenen (ofwel niet-joden) te geven. Op deze manier wilde de HEERE Zijn volk tot Hem terug laten keren.

Waarschijnlijk dachten Jona en zijn volksgenoten dat zij het ‘alleenrecht’ hadden op Gods zegeningen.[10] Een gedachte die we ook in het Nieuwe Testament bij sommige joden tegenkomen (Luk. 4:24-30, Hand. 10).[11]

1:3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN.
De Heere geeft Jona de opdracht om naar Ninevé te gaan, maar de profeet vlucht in de tegenovergestelde. Jona moet naar het oosten, maar hij vlucht naar het westen, naar Tarsis. Tarsis was een Fenicische havenstad en lag (waarschijnlijk) in Zuid-Spanje. Hierheen voeren veel grote handelsschepen, die daarom ‘Tarsis-schepen’ werden genoemd (Jes. 2:16, 23:1). De naam Tarsis betekent raffinaderij of smelterij, vanwege het metaal wat daar gedolven werd.
 
Waar Jona was toen hij dit bevel kreeg, weten we niet. Waarschijnlijk in de buurt van Samaria, anders was hij wel in Acco aan boord gegaan. Nu ging de profeet in Joppe aan boord.
 
Maar waarom luisterde Jona niet? Op dit moment weten we nog niet waarom Jona wegvluchtte. Dat komt pas aan bod in Jona 4:2. In ieder geval was het redden van zijn eigen leven niet de belangrijkste reden om te vluchten. Jona wilde niet dat de Heere Ninevé zou sparen. De profeet Jona wilde dus liever bij de heidenen in Tarsis gaan wonen, dan meemaken dat de HEERE Zijn genade zou geven aan de heidenen uit Ninevé…[12]
 
Maar dacht Jona nu werkelijk dat vluchten de oplossing was?! Waarschijnlijk was er een element van onnadenkendheid in het spel. Een irrationele reactie, gecombineerd met angst en opstandigheid, maakte dat Jona ervan doorging. Net als Adam en Eva die zich gingen verstoppen in de bosjes voor het aangezicht van de Schepper.[13] Dat had ook geen zin en toch deden ze het. Waarschijnlijk heeft Jona niet gedacht dat hij ver zou komen (Job 34:21-22). God is immers de Schepper van hemel en aarde, Hij is overal dus vluchten heeft geen zin. Dat belijdt Jona later zelf in Jona 1:9.
 
En hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan, en ging neder in hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN. Jona vlucht naar de plaats Jafo (ook wel Joppe genoemd). Als de profeet een schip heeft gevonden met de juiste bestemming, betaalt hij de vracht (de prijs om de overtocht te maken) en gaat aan boord. Dat Jona radeloos was, is op te maken uit het feit dat hij over zee wilde vluchten. Hebreeërs waren geen ‘geboren zeelieden’ en waren vaak bang voor water omdat ze dit associeerden met zonde en dood.
 
Hierin ligt een belangrijke geestelijke les. Wie ‘weg wil varen’ van de Heere en Zijn Woord, vindt meestal snel ‘een schip’. De duivel legt de schepen wel klaar…[14]
 
In dit vers komen we het Hebreeuwse werkwoord yârad tegen, wat een centrale rol speelt in het Bijbelboek Jona. Om de boodschap van het Bijbelboek Jona goed te begrijpen is het belangrijk om te weten wat dit werkwoord betekent. Dit werkwoord betekent afdalen, neerzinken, moreel vervallen en komt vier keer voor in het Bijbelboek Jona (1:3,5 en 2:6).
 
Jona daalt af naar Jafo (1:3), naar het ruim van het schip (1:3,5) en naar de gronden (de fundering) der bergen (2:6). Hierin ligt een belangrijke les. De weg van de zonde gaat altijd bergafwaarts en loopt tenslotte uit op de eeuwige dood (Rom. 6:23).
 
Zo eenvoudig is het niet (1:4-6)
 
1:4 Maar de HEERE wierp een groten wind op de zee.
Jona besloot te vluchten voor de HEERE, maar zo eenvoudig komt Jona niet van zijn opdracht en Opdrachtgever af! God werpt een grote wind op de zee. Waar de profeet niet luistert naar God, doet de schepping dit wel. Toch laat ook dit vers iets van Gods genade zien. In Zijn goedheid en genade laat Hij Zijn knecht Jona niet zomaar gaan. God zoekt hem op, al is het dan met Zijn straffende hand. Wij laten mensen snel vallen als ze onwillig zijn, maar de Heere is anders dan wij![15]
 
En er werd een grote storm in de zee, zodat het schip dacht te breken.
Niemand zondigt goedkoop. Wie zondigt brengt niet alleen zichzelf in levensgevaar, maar beïnvloedt vaak ook de levens van anderen.[16] Door Jona’s ongehoorzaamheid brak er een grote storm los. Hierdoor liep het leven van Jona en de zeelieden gevaar.[17] Waarschijnlijk waren er ook andere schepen bij betrokken, die in de buurt van het schip van Jona voeren.
 
1:5 Toen vreesden de zeelieden, en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om het van dezelve te verlichten.
De zeelieden waren ongetwijfeld stormen gewend, maar ze hadden al snel door dat dit geen normale storm was! Daarom riepen ze tot hun god. Veel mensen uit die tijd waren polytheïst, maar richtten zich toch vaak op één specifieke god als beschermheer. Dit was bijvoorbeeld de god van hun geboorteplaats of een god die hen veel geluk had gebracht. Maar hier blijft het niet bij. Ze gooien ook de vaten overboord. Het is veelzeggend dat ze de kostbare vracht overboord willen gooien! Dat was tenslotte hun broodwinning. De nood moet wel heel hoog geweest zijn!
 
Maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen. Jona was zich hier niet van bewust, want hij lag te slapen. Hij was er vandoor gegaan en kwam moe bij het schip aan. Fysiek en geestelijk uitgeput zocht hij snel een plek om te gaan slapen, zodat hij met niemand hoefde te praten. Daarom sliep Jona ook zo vast.
 
1:6 En de opperschipper naderde tot hem, en zeide tot hem: Wat is u, gij hardslapende?
De opperschipper (de kapitein) is verbaasd. Hoe is het mogelijk dat Jona nog slaapt?! Ondertussen was iedereen al bezig de lading los te maken en overboord te werpen.
 
Sta op, roep tot uw God, misschien zal die God aan ons gedenken, dat wij niet vergaan.
Opnieuw moet Jona opstaan. Nu zegt de kapitein het tegen hem in plaats van God (1:2). Wat een ironie! De profeet Jona krijgt een les van een heidense kapitein. Een Israëliet wordt door een heiden opgeroepen tot gebed! Jona moet tot zijn God roepen, want het schip staat op het punt om te vergaan! Misschien kent deze passagier een God die machtiger en sterker is dan de goden van de zeelieden. We lezen niet dat Jona met dit verzoek instemt.[18] Zijn geweten klaagde hem aan. Iemand die God ongehoorzaam is, kan niet zomaar bidden. Zonde heeft invloed op uw gebedsleven! Tot God naderen, zonder berouw, is onmogelijk.
 
Ontdekt (1:7-10)
 
1:7 Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona.
Deze loten werden gemaakt van verschillende materialen en hadden meestal een ronde vorm. Ze werden vaak gebruikt bij waarzeggerij.
 
Waarschijnlijk werden deze loten per paar gebruikt. Elk lot had een donkere en lichte kant. Als beide stenen op een donkere kant vielen waren de goden negatief over het gevraagde. Als ze beiden op de lichte kant vielen, waren de goden positief. Als ze zowel licht als donkere kant vertoonden, gaven de goden geen antwoord.
 
Het werpen van het lot kwam niet alleen bij de heidenen voor. In de Bijbel lezen we ook dat de loten werden geworpen door Israëlieten. In Israël werd het werpen van loten niet zozeer gebruikt om in de toekomst te kijken, maar vooral om zeker te weten of de besluiten naar de zin van God waren of om de Heere wat te vragen (Joz. 7, Spr. 16:33).
 
Jona had de zeelieden de moeite van het loten werpen kunnen besparen, maar hij heeft zichzelf niet aangegeven.[19] Misschien was hij nog steeds van mening dat hij de juiste beslissing had genomen door te vluchten, of was hij bang voor de gevolgen.
 
1:8 Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij?
De zeelieden ondervragen Jona. Dit zijn geen nieuwsgierige vragen, maar religieus geladen vragen. Als Jona zou vertellen waar hij vandaan komt, wisten ze welke God ze moesten aanroepen.
 
1:9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreeër; en ik vreze den HEERE, den God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft.
Israëlieten stelden zichzelf buiten de landsgrenzen van Israël vaak voor als Hebreeërs. Dat Jona de HEERE vreest, is niet zo’n logische gevolgtrekking, aangezien er veel afgodendienst voorkwam in het land Israël. Nog steeds werden zowel God als de Baäl gediend. De naam JHWH, in de Statenvertaling weergegeven als HEERE, zei de zeelieden waarschijnlijk weinig, vandaar dat Jona ook spreekt over de God des hemels. Met deze benaming lieten de joden zien dat Gods almacht over de gehele aarde gaat. Jona gaf hiermee dus aan dat Gods macht niet beperkt is tot een bepaald volk, stad of land.
 
Vrezen betekent hier letterlijk ‘bang zijn voor’. Wie iets van Gods heiligheid en majesteit beseft, kan wel eens bang zijn voor God. Maar is de vreze van Jona wel echt? Want als Jona werkelijk gelooft dat de HEERE over de gehele aarde regeert, waarom vluchtte hij dan?! Wat is het verdrietig als onze woorden en daden niet overeenkomen (Mat. 7:21).
 
1:10 Toen vreesden die mannen met grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven.
De zeelieden weten inmiddels evenveel als wij. Jona heeft niets achtergehouden. De zeelieden worden erg bang vanwege die grote God over Wie Jona spreekt, want Zijn macht wordt door hen op dat ogenblik ervaren. ‘Wat hebt gij gedaan?’, roepen ze uit. Hoe is het mogelijk, dat u voor zo’n machtige God, Die de hemel en de zee geschapen heeft, bent gevlucht?! Doordat Jona gevlucht is, worden zij ook getroffen door Gods toorn.[20]
 
Een drastische maatregel (1:11-16)
 
1:11 Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.
Omdat de zeelieden God niet kenden, wisten ze ook niet hoe ze de Heere weer tevreden konden stellen. Als er niets gebeurt, zullen ze allemaal verdrinken!
 
1:12 En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt.
Daar staat Jona midden tussen de heidense zeelieden, diep beschaamd en vernederd. Zij hebben hem verhoord en hij is schuldig bevonden. Hij, de man Gods, de profeet, die niet naar de heidenen wilde, moet nu voor de heidenen zijn ogen neerslaan. Zijn ‘ik’, zo groot en hoog, dat hij zelfs voor God durfde te vluchten, ligt nu in scherven voor de voeten van de heidense zeelieden. Jona is volkomen klein gemaakt. Hij heeft niets ter verontschuldiging te zeggen. Integendeel. Hij erkent zijn schuld: ‘Ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt’.[21] Gooi mij maar overboord!
 
Jona’s verzoek is eigenlijk dat ze hem overgeven aan de God voor Wie hij probeert te vluchten. De profeet is ervan overtuigd dat het zijn schuld is dat dit hen overkomt.
 
Jona springt niet zelf overboord, maar vraagt of de zeelieden hem overboord gooien, omdat hij weet dat dat hun redding zal zijn. Ook hier is Jona op een bepaalde manier een type van Christus.[22] De Zaligmaker gaf Zich vrijwillig over tot de kruisdood om anderen te redden van de toorn van God over de zonde.
 
1:13 Maar de mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.
Toch doen de zeelieden dit niet meteen. Ze zijn genadig voor hem en dat terwijl Jona hun leven in gevaar had gebracht! Hoe anders zal Jona straks reageren tegenover de inwoners van Ninevé(!) De zeelieden roeien voor hun leven en voor dat van Jona, want ze willen hem niet overboord gooien. Wat een tegenstelling! De profeet zette alles op alles om Gods barmhartigheid te onthouden aan de heidenen, maar deze heidenen doen er vervolgens alles aan om Jona te redden. Maar het is zinloos, de zee wordt hoe langer hoe onstuimiger, hoe langer hoe gevaarlijker…
 
1:14 Toen riepen zij tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE! hebt gedaan, gelijk als het U heeft behaagd.
De zeelieden zijn bang om Jona meteen in de zee te gooien, omdat ze niet zeker weten hoe de HEERE zal reageren. Eerst bidden ze of de HEERE dit hun niet wil toerekenen als het vergieten van onschuldig bloed, dus als moord. ‘U hebt gedaan zoals het U heeft behaagd.’ Dit is een belangrijk thema van het boek Jona, Gods soevereiniteit. De zeelieden erkennen dat de HEERE regeert.[23] Hij volvoert Zijn wil, soms dwars tegen de verlangens en wensen van mensen in (Rom. 8:28). Gelukkig maar!
 
Ook hier is weer een pijnlijke tegenstelling tussen Jona en deze heidenen. Toen Jona vluchtte maakte hij zich geen moment druk om de duizenden inwoners van Ninevé, die dreigden om te komen. De zeelieden daarentegen smeken of de HEERE hen niet wil straffen voor de dood van Jona.
 
1:15 En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid.
Twee, drie, vier mannen pakken Jona op, die zich weerloos overgeeft. Ze tillen hem over de verschansing en storten hem in de kolkende golven. Dat moet wat geweest zijn voor die zeelieden!
 
De zee was meteen stil. Ook dit maakt grote indruk op de zeelieden, want gewoonlijk is de zee nog lang onrustig, nadat de storm is gaan liggen. Het feit dat de zee direct rustig wordt, is een bewijs dat Jona inderdaad de oorzaak van de storm was. Als de zee niet direct rustig was geworden, maar pas na een tijd, kon het worden toegeschreven aan ‘toeval’.[24] Dat was nu niet mogelijk!
 
1:16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften.
De vrees voor de zee, is nu een vreze voor God geworden. We weten niet of ze dit offer aan boord hebben gebracht of aan land. Uit het feit dat de zeelieden geloften aflegden, wordt duidelijk dat het dienen van de Heere niet bij eenmalig offeren blijft.
 
Gered! (1:17)
 
1:17 De HEERE nu beschikte een groten vis, om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten.
We weten niet hoelang Jona in het water heeft gelegen. Hoe het ook zij, Jona dacht te moeten verdrinken, maar de HEERE betoont ook nu Zijn grote genade! Jona had de verdrinkingsdood meer dan verdiend. Hij dacht: ‘Het wordt omkomen’. Maar het werd ontkomen! Wat is de Heere toch geduldig met zondaren! De Heere heeft Jona niet overboord laten gooien om hem te doden, maar om hem tot gehoorzaamheid te brengen.[25]
 
Ook in dit vers komen we een belangrijk Hebreeuws werkwoord tegen, namelijk het werkwoord mânâh. Om de boodschap van het Bijbelboek Jona goed te begrijpen is het belangrijk om te weten wat dit werkwoord betekent. Mânâh betekent toewijzen, vaststellen, bereiden, beschikken en komt vier keer voor in het Bijbelboek Jona (1:17, 4:6, 4:7 en 4:8).
 
God beschikte een grote vis (1:17), een wonderboom (4:6), een worm (4:7) en een stille (lett. een vurige) oostenwind (4:8). Ook dit werkwoord leert ons belangrijke lessen. God is almachtig en Zijn schepping gehoorzaamt Hem. Of het nu een grote vis is of een kleine worm, de Heere gebruikt de gehele schepping om Zijn heilige wil te volvoeren.[26] Daarom hoeven Gods kinderen nooit bang te zijn, want wie is er machtiger dan God?!
 
God stuurde een vis om Jona op te slokken. Dit zal een vis geweest zijn die al zwom in de Middellandse Zee. Er is geen reden om aan te nemen dat de Heere een nieuw dier heeft geschapen om Jona te redden.
 
Hoewel het niet belangrijk is om te weten in wat voor soort vis Jona gezeten heeft, betekent dit niet dat we hier niets over kunnen zeggen. Jona heeft waarschijnlijk niet in een walvis gezeten. Er zijn mensen die denken dat dit wel zo is, omdat de Heere Jezus in Mattheüs 12:40 het volgende zegt: ‘Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde’. Het woord ‘walvis’ betekent in het oud-Nederlands van de Statenvertaling ‘grote vis’. In de grondtaal wordt dus geen soort vis vermeld, maar alleen dat het een groot exemplaar was. ‘The great fish, which is not more precisely defined, was not a whale, because this is extremely rare in the Mediterranean, and has too small a throat to swallow a man, but a large shark or sea-dog, which is very common in the Mediterranean, and has so large a throat, that it can swallow a living man whole.’[27]
 
Dat Jona drie dagen en nachten in de buik van de vis heeft geleefd, is voor velen niet te geloven. Dit verhaal zou honderden jaren later verzonnen zijn. Het fundamentele probleem is hier dat men onwillig is om de mogelijkheid van een wonder te bespreken. Onze tijd, die sterk beïnvloed is door het Rationalisme en de Verlichting, sluit wonderen zo goed als uit. Maar zou er voor de HEERE iets te wonderlijk zijn?![28]
 
Hoewel het niet waarschijnlijk is dat Jona kon zwemmen, kon hij ook door wrakhout of door een gigantische golf worden gered. Dit was echter niet het plan van de Heere. Hij wilde dat Jona zo dicht mogelijk bij een echte dood in de buurt kwam. Hierdoor kon Jona een type worden van de Heere Jezus Christus.[29]
 
De dankbare profeet (2:1-10)
 
2:1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis.
Een mens heeft niet zomaar berouw over zijn zonden. Ook Jona niet. Hij moest hiervoor eerst overboord gegooid en ‘begraven worden’ in de maag van de vis.[30] Daar in die donkere en benauwde ruimte bidt Jona tot de HEERE, zijn God. Hier ligt een belangrijke les in, namelijk dat de Heere nood en lijden kan gebruiken om Zijn kinderen opnieuw tot Zich te trekken (Rom. 8:28, Heb. 12:11). Het lijden kan iemand tot zichzelf doen inkeren en doen beseffen waar hij mee bezig is (Luk. 15). Dit was ook het geval bij Jona. In de stilte van de maag van de vis roept hij tot God.
 
Ondanks Jona’s ongehoorzaamheid is de HEERE nog steeds ‘zijn God’. Hoewel Jona zwaar gezondigd had, bleef hij een kind van God. Gods kinderen kunnen vreselijke dingen doen en daar door de HEERE voor gestraft kunnen worden, maar ze kunnen nooit ‘kind-af’ worden (2 Sam. 11, Ps. 51, DL hs. 5, par. 4). God laat niet varen wat Zijn hand begon. Er is geen afval der heiligen. Wie in de handpalmen van God gegraveerd staat, kan daar nooit meer uitvallen. Wat een onbevattelijk wonder!
 
Vanaf dit moment gaat de weg van Jona weer omhoog.[31] Hij bidt weer!
 
2:2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
Waar Jona eerst vlucht voor God, roept hij nu God aan in het gebed.[32] Wat opvalt, is dat hij niet bidt of God de zeelieden wil redden. Misschien had Jona gezien dat de zee gekalmeerd was en de zeelieden in veiligheid waren, maar waarschijnlijker is dat hij nog niet los was van zijn egoïstische denken.
 
In de vis voelde Jona zich benauwd. Als u in een put zit, ziet u nog dat er boven licht is, maar in een vis ziet u helemaal niets.[33] Niet voor niets spreekt Jona niet over de buik van de vis, maar over de buik van het graf. In het Hebreeuws staat voor het woord graf, het woord ‘Sheol’, wat letterlijk ‘dodenrijk’ betekent.
 
Toch is Jona ervan overtuigd dat de HEERE zijn stem hoort, al bevindt hij zich diep onder het wateroppervlak. Ook hierin ligt een les. Waar wij ons ook bevinden, we zijn nooit buiten het bereik van God.
 
2:3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
Hoewel de zeelieden Jona in de zee hadden geworpen, wist Jona dat God door hen heen gewerkt had.
 
2:4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
Jona weet zeker dat hij de tempel weer zal zien. Dit is best bijzonder, want hij zat onder water opgesloten in de vis. Toch mag hij zeker weten dat hij eruit zal komen. Hieruit blijkt dat Jona de vis als zijn redding zag. Als God de vis niet had gestuurd was hij verdronken en hoewel hij nog niet uit de problemen was, was het directe levensgevaar geweken.[34]
 
Toen Jona onderweg ging naar Tarsis hoorden wij hem niet over de tempel. Hij zocht immers Gods aangezicht niet, probeerde zich zelfs voor dat aangezicht te verbergen. Maar nu verlangt hij naar de plaats waar het bloed vloeit, dat spreekt van vergeving der zonden. En Jona, diep onder water in een donkere vissenmaag, is er vast van overtuigd dat hij die tempel weer aanschouwen zal en dat hij er met verwonderde ogen zal rondkijken. Vers 4 gebruikt het woord ‘nochtans’. Dat woord is typerend voor de geloofstaal van een arme zondaar, die zelf met lege handen staat, maar toch alles in de Heere vindt.[35]
 
2:5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
‘Tot de ziel toe’ betekent dat Jona geen hoop meer had. Misschien verwijst hij hier naar het moment dat hij in het water dreef tussen het (zee)wier. Het kan ook betekenen dat er wier in de maag van de vis was wat om het hoofd van Jona lag gedrapeerd. Waarschijnlijk was de vis er niet meteen, maar heeft Jona eerst in het water gelegen, met het besef te zullen sterven.
 
Jona is ook hier een type van Christus, voor Wie de wateren ook tot aan Zijn ziel stonden (zie o.a. Mat. 26:38 en Ps. 69:1). 

2:6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!
Hier staat voor de derde en laatste keer dat Jona is nedergedaald. Jona daalt af tot de gronden der bergen, tot de bodem van de zee. Met de grendelen der aarde wordt volgens sommige uitleggers de poorten van Sheol bedoeld (Jona 2:2).[36] Jona maakt in dit vers duidelijk dat God, de HEERE, hem alleen kon redden en dat Hij dat ook heeft gedaan!


Jona 2:6 - Gerianne Stasse (2019)
2:7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
Opnieuw noemt Jona de tempel (Jona 2:4). De profeet verlangt vurig naar de ontmoeting met God in de tempel.
 
2:8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
Dit vers is een boodschap voor de Israëlieten die de afgoden aanbaden onder de regering van koning Jerobeam II. Met valse ijdelheden worden de afgoden bedoeld. Wie op de afgoden vertrouwen, verlaten nu juist datgene dat ze nodig hebben, namelijk weldadigheid.
 
2:9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.
Jona belijdt dat het heil van de HEERE is. In het Nederlands zit in het woord ‘heil’, de betekenis van ‘heel’. Wat kapot is, maakt de Heere heel. Ook hierin ligt een diepe les. De ware vrede en het ware geluk komt bij God vandaan. Heeft u de Heere al nodig gekregen voor uw wonden en uw zonden?
 
Vanuit het Hebreeuws mag je het woord ‘heil’ ook met ‘zalig maken’ vertalen. Van dit woord stamt de naam Jezus af. Zijn Naam betekent Zaligmaker. Zo mag Jona hier al profeteren dat de Heere een weg baant dwars door dood en graf heen, om het heil in Christus te openbaren.[37]
 
Het heil is des HEEREN. Dat betekent dat God genadig mag zijn aan wie Hij wil. God is immers genadig én soeverein. Toch laat de rest van het boek zien dat Jona het heel moeilijk vindt dat Gods genade ook voor de heidenen (uit Ninevé) is.
 
Met zijn belofte wordt Jona’s vroegere roeping tot profeet bedoeld. Jona zet zich hier als het ware opnieuw in voor zijn taak.[38]
 
2:10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.
We weten niet waar Jona aan land kwam, maar het zal waarschijnlijk ergens in Palestina geweest zijn. Het spugen van de vis betekent bevrijding voor Jona. Dit was een teken van Gods genade en voorzienigheid.[39] De vis had Jona namelijk ook midden op zee kunnen uitspuwen, maar God bestuurde het zo dat Jona op het droge werd uitgespuwd.
 
Wat moet Jona diep verwonderd zijn geweest toen hij weer frisse lucht kon inademen! Zijn ‘graf’ was voor hem geopend. Deze gebeurtenis in het leven van Jona lijkt op de opstanding van Christus. Daarom wordt Jona hier ook wel een type van Christus genoemd.
 
Opnieuw gezonden (3:1-4)
 
3:1 En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende:
De Heere komt nog een keer met Zijn woord tot Jona. Dit laat Gods vastberadenheid zien om Zijn boodschap in Ninevé te krijgen en Jona hierbij te betrekken. Gods opdracht is onontkoombaar.[40] Ook hierin ligt voor ons een les. Als de Heere ons roept voor een bepaalde taak, bijvoorbeeld voor het ambt, mogen wij deze roepstem niet negeren en onze roeping niet ontlopen.
 
3:2 Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek.
Met dit vers begint de geschiedenis als het ware opnieuw. Met de ‘grote stad’ wordt niet alleen haar oppervlakte bedoeld, maar ook de politieke invloed en de grootheid van haar gebouwen. Jona zal hier de boodschap van God moeten brengen.
 
3:3 Toen maakte zich Jona op, en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN. Ninevé nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen.
In plaats van opnieuw te vluchten gaat Jona nu wel naar Ninevé. Hij geeft toe aan Gods wil, maar of zijn toestemming ook van harte is valt nog te bezien.[41]
 
Er staat in dit vers iets opvallends. Ninevé wordt ‘een grote stad Gods’ genoemd. Dit betekent dat God een bedoeling had met deze stad, dat Hij er zorg voor droeg (Jona 4:11). De omschrijving van ‘drie dagreizen’ slaat op de tijd die nodig was om door Ninevé heen te reizen. Met Ninevé wordt hier waarschijnlijk niet alleen de stad bedoeld, maar het gehele, gelijknamige district.[42]
 
Wanneer Jona naar Ninevé is geweest is moeilijk vast te stellen, maar het zal rond 780-755 v. Chr. zijn geweest.
 
3:4 En Jona begon in de stad te gaan, een dagreis; en hij predikte, en zeide: Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd.
3:5 En de lieden van Ninevé geloofden aan God; en zij riepen een vasten uit, en bekleedden zich met zakken, van hun grootste af tot hun kleinste toe.
Ninevé was drie dagreizen groot. Jona is slechts een dagreis Ninevé binnengetrokken. Dit betekent dat hij niet overal heeft gepredikt. Maar desondanks heeft de prediking enorme impact!
 
De inwoners van Ninevé geloofden aan God. Er staat niet dat ze bang werden of dat ze in Jona geloofden, maar er staat dat ze geloofden in God. Door de boodschap van Jona heen horen en zien ze de Heere.[43]
 
Alle inwoners, van rijk tot arm, trekken zakken aan als teken van rouw én berouw en vasten. De zakken waren gemaakt van geitenhaar en werden normaal alleen door de allerarmsten gedragen.
 
Het berouw van Ninevé (3:5-10)
 
3:6 Want dit woord geraakte tot den koning van Ninevé, en hij stond op van zijn troon, en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as.
Misschien wordt met de koning van Ninevé koning Ashur-dan III (773-755 v. Chr.) bedoeld. Het kan echter ook zijn dat met het woord koning een regionale gouverneur wordt bedoeld, omdat Ninevé in Jona’s tijd niet de hoofdstad van het Assyrische rijk was.[44]
 
3:7 En hij liet uitroepen, en men sprak te Ninevé, uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap, iets smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken.
3:8 Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg, en van het geweld, dat in hun handen is.
3:9 Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen!
De koning roept zijn onderdanen op om te vasten, zich met zakken te bedekken, tot God te roepen en zich te bekeren. Waar de Israëlieten doorgingen met het dienen van de afgoden, bekeren de heidenen uit Ninevé zich wel. Een pijnlijk en schaamtevol moment voor de Israëlieten die later dit Bijbelboek hebben horen voorlezen.
 
De koning roept het uit: ‘Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben’. Hier spreekt hoop uit. Genade ontvangen is geen vanzelfsprekendheid. Zondaren hebben nergens recht op.
 
Het is opvallend dat hier voor de derde keer een heiden bezorgd is over het feit dat mensen dreigen te vergaan (zie ook Jona 1:6 en 14).
 
3:10 En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
Dit is een woordspeling in het Hebreeuws. Er staat hetzelfde woord voor de ‘bozen weg’ en ‘het kwaad’ dat God gesproken had te zullen doen. U zou dit woord ook met ‘rampspoed’ kunnen vertalen. Het volk leefde op een weg vol rampspoed. God zou daarom de rampspoed over hen brengen.
 
Het volk had berouw in woord en daad. Ze bekleedden zich met zak en as. Dan lezen we dat het God berouwde over het kwaad (de rampspoed), dat Hij gesproken had hun te zullen doen en Hij deed het niet. Wat een wonder! De mensen van Ninevé dachten dat het omkomen werd en het werd ontkomen. Wat schittert hierin Gods genade! Ook voor ons is er redding mogelijk door het geloof in de Heere Jezus Christus. Niet op grond van onze bekering, van ons vasten, van onze tranen, maar alleen door het volbrachte werk van Christus kunnen mensen weer in genade aangenomen worden.
 
Maar hoe kan het dat God berouw heeft? Dat Hij van gedachten lijkt te veranderen? Hoe kan God dan nog steeds de Onveranderlijke zijn? Het Oude Testament maakt hier geen probleem van en stelt aan de ene kant dat de Heere onveranderlijk is (geen schaduw van ommekeer) en aan de andere kant dat Hij de plannen met mensen kan wijzigen. Zo heeft de Heere bijvoorbeeld berouw dat Hij Saul koning heeft gemaakt, en even later moet Samuel tegen Saul zeggen dat de HEERE de Onveranderlijke is.
 
Wanneer er staat dat het God berouwde, wordt dit benaderd vanuit menselijk perspectief. Het lijkt alsof er wat bij God verandert, maar wat er echt veranderd is ons gedrag. Zo was Saul niet langer de man die hij eerst was, maar hij was ongehoorzaam geworden. De mensen van Ninevé hadden ook hun gedrag veranderd, maar dan in de positieve richting. Het is genade dat God niet bij Zijn oordeel blijft, als de mensen hun gedrag veranderen! (Jer. 18:7-10)
 
Als wij dus horen dat God de zonde zal straffen, betekent dit tegelijkertijd dat er nog genadetijd is.[45] Dat er nog tijd is om tot God te vluchten.
 
De boze profeet (4:1-4)
 
4:1 Dit verdroot Jona met groot verdriet, en zijn toorn ontstak.
In Jona 2 lezen we dat Jona dankbaar is dat de Heere hem zal redden. Nu is hij boos en verdrietig dat Ninevé gespaard wordt. Het was voor hem een ramp dat Ninevé niet werd getroffen door een ramp. Eerder beleed Jona nog dat het heil van de HEERE is (Jona 2:9). Maar als God dit heil vervolgens aan Ninevé schenkt, wordt hij boos. Toch valt het op dat de Heere Jona niet meteen straft. De Heere behandelt hem liefdevol en geduldig. Hij wil Jona duidelijk maken dat Jona onterecht boos is.[46]
 
4:2 En hij bad tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad.
Hoewel Jona niets begrijpt van Gods genade en soevereiniteit, vlucht hij niet opnieuw weg voor God. Nee, Jona bidt tot God. Hij begrijpt Gods genade niet en wil het ook niet begrijpen. Ten diepste is goddelijke genade tegenover zondaren ook niet te begrijpen. Het is niet logisch. Genade laat zien hoe goed de Heere is. Ook hier geeft Jona opnieuw een mooie belijdenis dat God goedertieren is. Maar begrijpt hij ook echt wat hij zegt?!
 
4:3 Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven.
Net als Elia bidt Jona of hij weggenomen mag worden. Elia wilde sterven omdat het hem niet scheen te lukken het volk weer bij de Heere te brengen en Jona omdat God genade heeft bewezen aan de vijanden. Eerst was Jona nog dankbaar dat zijn leven gered was van het verderf, maar nu God genadig is voor de mensen van Ninevé, wil de profeet sterven.
 
4:4 En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken?
God geeft Jona een kans om zich te bedenken. Israël en Jona hebben zelf zoveel onverdiende genade ontvangen. En dat telkens opnieuw. De HEERE berispt Jona en onderwijst hem op liefdevolle wijze.[47] We lezen echter niet dat Jona op deze vraag antwoord geeft.
 
De zorg van de Heere (4:5-11)
 
De Heere gaat Jona een les leren. Jona maakt zich druk over een plant, maar niet over mensen en dieren(!) De geschiedenis eindigt met een vraag. Jona’s antwoord lezen we niet. Het gaat erom hoe wij reageren. Snappen wij de grootheid van Gods liefde? Verheugen wij ons erin als andere mensen de Heere vinden?

4:5 Jona nu ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden.
Het is bijna niet te geloven, maar Jona hoopt nog steeds dat God de stad zal vernietigen. Daarom maakt hij het zich gemakkelijk en bekijkt de stad van een afstand om te zien wat er gaat gebeuren. ‘Wie weet’, dachten de inwoners van Ninevé. ‘Wie weet’, dacht ook Jona.
 
4:6 En God, de HEERE, beschikte een wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet. En Jona verblijdde zich over den wonderboom met grote blijdschap.
Dit is de tweede keer dat het werkwoord ‘beschikken’ voorkomt (Jona 1:17). We weten niet wat voor plant het is geweest. Misschien was het een wijnstok of een pompoenplant. Beiden hebben grote bladeren en worden als vaak als mogelijkheid gesuggereerd. Maar net als bij de vis gaat het hier ook niet om de soort, maar om Gods almacht over Zijn schepping. Waar Jona eerst groot verdriet had over de redding van de inwoners van Ninevé, heeft hij nu grote blijdschap over zijn eigen redding van de warmte.

4:7 Maar God beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom, dat hij verdorde.
Dit is de derde keer dat het werkwoord ‘beschikken’ voorkomt. Het toont ons Gods almacht en alomtegenwoordigheid. Van een kleine worm, tot een grote vis. Alles is in Gods hand.

4:8 En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven.
Dit is de vierde en laatste keer dat het werkwoord ‘beschikken’ voorkomt. Een oostenwind is een droge wind vanuit de woestijn die verzengend heet kan zijn.

4:9 Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken ter dood toe.
Jona nam de slachtofferrol aan en zegt eigenlijk dat God het verkeerd heeft gedaan. De Heere heeft verkeerd gehandeld met de stad, maar ook met hem, aldus Jona.
 
4:10 En de HEERE zeide: Gij verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien groot gemaakt; die in een nacht werd, en in een nacht verging;
4:11 En Ik zou die grote stad Ninevé niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee?
Jona is bezorgd over een plant en niet over meer dan 120.000 mensen(!) ‘Die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand’ slaat op hun morele en godsdienstige onwetendheid.[48] Voor de Israëlieten was deze onwetendheid een rede tot het verafschuwen van de inwoners van Ninevé, maar voor de Heere vergrootte het juist Zijn mededogen.[49]
 
Als Jona zich dan niet druk maakt over de inwoners van Ninevé, zal hij dan de Heere wel toestaan om mededogen te hebben met het vee?! Tenslotte maakte Jona zich wel druk om een plant(!) Er komt geen antwoord op deze vraag, zodat wij als lezers deze vraag voor onszelf mogen beantwoorden. Weten wij dat God genadig en soeverein is? Mogen wij door het geloof in Christus weten dat de HEERE Zijn genade ook in ons leven heeft toegepast?

 
Bibliografie
Aalders, G.Ch. Korte Verklaring Der Heilige Schrift, Ezechiël 25-48, Daniël, De Kleine Profeten. Vol. 9. Kampen: Kok, 1985.
Arnold, B.T., Beyer, B.E. In Ontmoeting Met Het Oude Testament: Een Historisch En Theologisch Overzicht. Heerenveen: Groen, 2008.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Calvin, J. Commentaries on the Twelve Minor Prophets. Grand Rapids: Baker Books, 2009.
Carson, A. The History of Providence, as Manifested in Scripture. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2012.
Currid, J.D., Chapman, D.W. English Standard Version Archaeology Study Bible. Wheaton: Crossway, 2017.
Edwards, B. De Tien Geboden Voor Vandaag. Apeldoorn: De Banier, 2010.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Ferguson, S.B. Child in the Manger. The True Meaning of Christmas. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.
———. Man Overboard: The Story of Jonah. Wheaton: Tyndale House Publishers, 2008.
Foppen, E.K. Kernteksten Uit Jona. Houten: Den Hertog, 2009.
Henry, M. Matthew Henry's Commentary, Isaiah to Malachi. Vol. 6. Peabody: Hendrickson Publishers, 2009.
Hobbs, T.R. 2 Kings. Vol. 13, Word Biblical Commentary. Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1985.
Keil, C.F., Delitzsch, F. I&Ii Kings, I&Ii Chronicles, Ezra, Nehemiah, Esther. Vol. 3, Biblical Commentary on the Old Testament. Michigan: William B. Eerdmans, 1978.
———. Minor Prophets. Vol. 10, Biblical Commentary on the Old Testament. Michigan: William B. Eerdmans, 1978.
Mackay, J.L. God's Just Demands: A Commentary on Jonah, Micah, Nahum, Habakkuk and Zephaniah. Fearn: Christian Focus, 1993.
McComiskey, T.E. The Minor Prophets. Grand Rapids: BakerAcademic, 2009.
Molenaar, P. Jona. Een Duif in Gods Hand. Apeldoorn: Uitgeverij De Banier, 2010.
Paul, M.J., Van den Brink, G., Bette, J.C. Bijbelcommentaar: Hosea-Maleachi. Vol. 12, Studiebijbel Oude Testament. Doorn: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2015.
Ryle, J.C. Holiness: Its Nature, Hindrances, Difficulties, and Roots. Peabody: Hendrickson Publishers, 2007.
Sproul, R.C., Mathison, K.A. The Reformation Study Bible. Orlando: Ligonier Ministries, 2005.
Stuart, D. Hosea-Jonah, Word Biblical Commentary. Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1987.
Timmer, D.C. A Gracious and Compassionate God: Mission, Salvation and Spirituality in the Book of Jonah. Edited by D.A. Carson. Vol. 26, New Studies in Biblical Theology. Nottingham: InterVarsity Press, 2011.
Van den Bosch, D.A. Jona: Gij En Ik. Wageningen: H. Veenman, 1937.
VanGemeren, W.A. New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis. Vol. 4. Grand Rapids: Zondervan, 2009.
Venning, R. The Sinfulness of Sin. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001.
Westerink, J. Jona: Profeet Van De Barmhartigheid Van God. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2008.
Wiersinga, H.A. Zendingsperspectief in Het Oude Testament. Baarn: Bosch & Keunig, 1954.
 

[1] Zie ook: Rom. 1:16-17.
[2] Na het sterven van koning Salomo (931) scheurde Israël in een tien- en tweestammenrijk. Na die tijd waren er dus twee koninkrijken, dat van Juda (tweestammenrijk) en dat van Israël (het tienstammenrijk). Uiteindelijk hebben de Assyriërs en Babyloniërs een einde gemaakt aan deze twee zelfstandige koninkrijken.
[3] T.R. Hobbs, 2 Kings, vol. 13, Word Biblical Commentary (Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1985), 182.
[4] E.K. Foppen, Kernteksten uit Jona (Houten: Den Hertog, 2009), 8.
[5] C.F. Keil, Delitzsch, F., I&II Kings, I&II Chronicles, Ezra, Nehemiah, Esther, vol. 3, Biblical Commentary on the Old Testament (Michigan: William B. Eerdmans, 1978), 385.
[6] J.D. Currid, Chapman, D.W., English Standard Version Archaeology Study Bible (Wheaton: Crossway, 2017), 1278.
[7] D.C. Timmer, A gracious and compassionate God: Mission, Salvation and Spirituality in the Book of Jonah, ed. D.A. Carson, vol. 26, New Studies in Biblical Theology (Nottingham: InterVarsity Press, 2011), 94.
[8] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1366.
[9] R.C. Sproul, Mathison, K.A., The Reformation Study Bible (Orlando: Ligonier Ministries, 2005), 25.
[10] H.A. Wiersinga, Zendingsperspectief in het Oude Testament (Baarn: Bosch & Keunig, 1954), 56.
[11] Elia gaf meel en olie aan een weduwe uit Zarfath en Elisa genas Naäman de Syriër. Dit waren beide heidenen, ofwel niet-joden. Toen de Heere Jezus de joden in de synagoge hierop wees, werden zij kwaad en wilden ze Hem stenigen.
[12] Wiersinga, Zendingsperspectief in het Oude Testament: 57.
[13] J.L. Mackay, God's just demands: a commentary on Jonah, Micah, Nahum, Habakkuk and Zephaniah (Fearn: Christian Focus, 1993), 22.
[14] Foppen, Kernteksten uit Jona: 16-17.
[15] D.A. Van den Bosch, Jona: gij en ik (Wageningen: H. Veenman, 1937), 28.
[16] J.C. Ryle, Holiness: its Nature, Hindrances, Difficulties, and Roots (Peabody: Hendrickson Publishers, 2007), 9. R. Venning, The Sinfulness of Sin (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001), 25. B. Edwards, De Tien Geboden voor vandaag (Apeldoorn: De Banier, 2010), 246.
[17] Blijkbaar was Jona de enige passagier. Bron: G.Ch. Aalders, Korte verklaring der Heilige Schrift, Ezechiël 25-48, Daniël, De Kleine profeten, vol. 9 (Kampen: Kok, 1985), 34.
[18] Ibid.
[19] M. Henry, Matthew Henry's Commentary, Isaiah to Malachi, vol. 6 (Peabody: Hendrickson Publishers, 2009).
[20] Aalders, Korte verklaring der Heilige Schrift, Ezechiël 25-48, Daniël, De Kleine profeten, 9: 35.
[21] Van den Bosch, Jona: gij en ik: 89.
[22] Bijbel met uitleg: Statenvertaling: 1364.
[23] W.A. VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, vol. 4 (Grand Rapids: Zondervan, 2009), 800.
[24] J. Calvin, Commentaries on the Twelve Minor Prophets (Grand Rapids: Baker Books, 2009), 63.
[25] Aalders, Korte verklaring der Heilige Schrift, Ezechiël 25-48, Daniël, De Kleine profeten, 9: 39.
[26] A. Carson, The History of Providence, as manifested in Scripture (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2012).
[27] C.F. Keil, Delitzsch, F., Minor Prophets, vol. 10, Biblical Commentary on the Old Testament (Michigan: William B. Eerdmans, 1978), 398.
[28] ‘Partly because of a faulty mechanistic world-view we have a tendency to pigeon-hole ‘natural’ and ‘supernatural’ events. Natural events we think take place basically under their own steam; supernatural events involve unusual and spasmodic divine interventions. Scripture however teaches us that everything that takes place does so because of the sovereign (and therefore supernatural) activity of God. […] So we need to have a much clearer understanding of biblical teaching than is often the case. Otherwise we will assume we are living in a largely non-supernatural world in which God only occasionally intervenes. In fact we are living in a world that continues to exist only because of ongoing supernatural activity.’ Bron: S.B. Ferguson, Child in the manger. The true meaning of Christmas (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 118-19.
[29] P. Molenaar, Jona. Een duif in Gods hand (Apeldoorn: Uitgeverij De Banier, 2010), 74.
[30] S.B. Ferguson, Man overboard: the story of Jonah (Wheaton: Tyndale House Publishers, 2008), 37-38.
[31] Bijbel met uitleg: Statenvertaling: 1365.
[32] D. Stuart, Hosea-Jonah, Word Biblical Commentary (Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1987).
[33] Molenaar, Jona. Een duif in Gods hand: 29.
[34] Mackay, God's just demands: a commentary on Jonah, Micah, Nahum, Habakkuk and Zephaniah.
[35] J. Westerink, Jona: profeet van de barmhartigheid van God (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2008), 29.
[36] English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 1688.
[37] Molenaar, Jona. Een duif in Gods hand: 42.
[38] Ferguson, Man overboard: the story of Jonah: 45.
[39] English Standard Version Study Bible.
[40] M.J. Paul, Van den Brink, G., Bette, J.C., Bijbelcommentaar: Hosea-Maleachi, vol. 12, Studiebijbel Oude Testament (Doorn: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2015), 365.
[41] Er zijn uitleggers die ervan uitgaan dat Jona, nadat hij aan land was gekomen, nog zo’n achthonderd kilometer moest reizen(!) Dit is uiteraard niet met zekerheid te zeggen, omdat we niet weten waar precies Jona aan land kwam. Bron: B.T. Arnold, Beyer, B.E., In ontmoeting met het Oude Testament: een historisch en theologisch overzicht (Heerenveen: Groen, 2008), 454.
[42] Paul, Bijbelcommentaar: Hosea-Maleachi, 12: 332.
[43] Foppen, Kernteksten uit Jona: 46.
[44] English Standard Version Study Bible: 1690.
[45] Bij de zonde tegen de Heilige Geest ligt dit anders. Voor die zonde is geen vergeving mogelijk.
[46] Sproul, The Reformation Study Bible: 1289.
[47] Inleiding op het Bijbel Jona uit de Kanttekeningen (SV).
[48] English Standard Version Study Bible: 1691.
[49] T.E. McComiskey, The Minor Prophets (Grand Rapids: BakerAcademic, 2009), 590.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22