Beknopte theologie van Hebreeën


Veilig in Christus

Voor altijd draagt Mijn Jezus kroon en eer,
Mijn God, mijn Deel, mijn levend Brood en Heer’.
Ik leef in Hem, op Hem werp ik mijn nood;
Hij redt van wanhoop, ondergang en dood.

Hij is Mijn toevlucht in de zwaarste strijd;
Hij is mijn Kracht en mijn Gerechtigheid.
Door vloed en vlam leidt Hij mij veilig voort;
Zijn vrije gunst wordt elke dag gehoord.

O, dat mijn ziel Hem meer bemint en prijst,
Zijn schoonheid ziet, Zijn grootheid eer bewijst;
Leef dichter bij Zijn hart en leun op Hem,
Waardeer Zijn wil en luister naar Zijn stem![1]

William Gadsby

Introductie: Samen met Jakobus, 1 en 2 Petrus, 1, 2 en 3 Johannes en Judas behoort Hebreeën tot de zogenaamde algemene of katholieke (Gr. katholon: universeel) brieven. Ze worden algemeen genoemd omdat ze geen specifieke doelgroep hebben of een doelgroep die wat breder of minder duidelijk te omschrijven is.[2]

Het Bijbelboek Hebreeën neemt qua schrijfstijl en inhoud een bijzondere plek in tussen de andere Nieuwtestamentische brieven.[3] Zowel over de inhoud als over de mogelijke schrijver is veel geschreven. Eén ding is in ieder geval zeker: het Bijbelboek heeft een rijke inhoud! Het verzoenend lijden en sterven van Christus heeft de toegang tot God geopend. Wie volhardt in het geloof in Christus zal zalig worden.[4] Om die reden wordt Hebreeën ook wel het ‘vijfde Evangelie’ genoemd. De andere vier Evangeliën spreken over Christus’ werk op aarde, Hebreeën over Zijn werk in de hemel.[5]

Het opschrift ‘aan de Hebreeën’ is van later datum en is waarschijnlijk ingegeven door de grote plaats die het Oude Testament in de brief inneemt.[6] In dit boek vinden we zevenendertig citaten, veertig zinspelingen en ten minste negentien samenvattende notities van zaken uit het Oude Testament(!) De meeste citaten komen uit het boek van de Psalmen (Ps. 8, 95 en 110). Daarnaast wordt ook verwezen naar Jer. 31, Spr. 3 en Hab. 2. Deze verwijzingen naar het Oude Testament dienen, net als de rest van de brief, gelezen te worden vanuit de leessleutel die de auteur vanaf het begin meegeeft. Deze leessleutel vinden wij in Hebr. 1:1: God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon. Alleen vanuit dit perspectief vallen alle teksten uit het Oude Testament op hun plek.[7]

Wie de brief aan de Hebreeën zou willen samenvatten, zou onder andere de volgende woorden kunnen gebruiken: ‘Christus is heerlijker dan…’ Achtereenvolgens laat de Hebreeënbrief zien dat Hij heerlijker is dan de profeten, de engelen en dan Mozes en Aäron. Hij is het Hoofd van het genadeverbond en de Weg tot het heiligdom.

Hij is heerlijker dan de profeten. God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon. (Hebr. 1:1) De Hebreeënbrief beschrijft hier zeven waarheden over de Heere Jezus die dit bevestigen. Hij is een Erfgenaam van alle dingen, Hij is Schepper, Afschijnsel van Gods wezen, de volmaakte representatie van God (SV. uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid), Onderhouder van alle dingen, de Zaligmaker en de verheven Heere (Hebr. 1:1-3).[8]

Hij is heerlijker dan de engelen.[9] Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. (Hebr. 1:4) Engelen zijn dienaren van God. Christus is Gods eigen Zoon (Hebr. 1). In Hebr. 2 lezen wij dat Christus in Zijn vernedering ‘minder’ is geworden dan de engelen om op die manier velen zonen, ofwel de gelovigen, tot heerlijkheid te brengen. Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. (Hebr. 2:9-10)

Hij is heerlijker dan Mozes. Hierom, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus; Die getrouw is Dengene, Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was. Want Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, als degene, die het huis gebouwd heeft, meerder eer heeft, dan het huis. Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar, tot getuiging der dingen, die daarna gesproken zouden worden; Maar Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. (Hebr. 3:1-6)

Mozes kon geen mens redden. Hij mocht zelfs niet het beloofde land in vanwege zijn ongehoorzaamheid. Velen Israëlieten konden het beloofde land niet in vanwege hun ongeloof. De Heere Jezus brengt Gods kinderen in het hemelse Kanaän.[10]

Hij is een heerlijkere Hogepriester dan Aäron. Aäron offerde voor het volk én voor zichzelf. Hij was een sterfelijke hogepriester, maar Christus is priester naar de orde van Melchizedek (Hebr. 5:6-10). Christus is de grote Hogepriester. Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. (Hebr. 4:14)

De geschiedenis van Melchizedek staat beschreven in Gen. 14. Hij was koning te Salem en priester van de allerhoogste God. Melchizedek was een type van Christus (Ps. 110). In Genesis wordt Melchizedek beschreven als een historische persoon en dus niet als de Zoon van God Zelf. Christus heeft immers niet Zelf dieren geofferd en de regering over een aards gebied gehad.[11]

Hij is het Hoofd van het genadeverbond. Want nadat Hij te voren gezegd had: Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden; en hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken. Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde. (Hebr. 10:16-18)

Een offer ten tijde van het Oude Testament wees heen naar het bloed van het Lam van God. Daarom is het nieuwe verbond beter dan het oude verbond, want Christus heeft verzoening aangebracht met Zijn eigen bloed (Hebr. 10). Daar komt bij dat deze verzoening niet alleen voor de joden is, maar ook voor de gelovigen uit de heidenen (Éf. 2:13-14). Zij die het bloed van het verbond onrein achten zullen zwaar gestraft worden, want het is vreselijk te vallen in de handen van de levende God (10:29,31). Om die reden mocht het bloed in de nacht waarop de Israëlieten dit met een bundeltje hysop aan de beide zijposten en de bovendorpel van de deur van het huis aanbrachten, niet op de benedendorpel aangebracht worden. Dat betekende dat het volk dit bloed niet mocht vertreden of onrein achten.[12]

Over dit bloed schreef ds. I. Kievit eens het volgende: ‘Zie op Hem en uw ziel zal leven, o gij die een versaagd hart hebt, een hart dat gebogen gaat onder de last van uw zonden en daardoor geen uitweg meer ziet om te ontkomen aan het strenge, rechtvaardige, wraakgericht van God. Hier is nu de Weg ten leven! Dat is de schuldovernemende Borg en de schulddoordragende Borg! Op Zijn reine ziel ontvlamde Gods vloek. Hij kocht ons Gode met Zijn bloed, dat betere dingen spreekt dan Abel. […] Hij is machtig te verlossen. U kunt God niets aanbieden. Het behoeft ook niet. Jezus heeft het gedaan en hoe? Wel, Zichzelf in Zijn offer’.[13]

Hebt u zo wel eens gekeken naar het geslachte Lam? Heere, is dat nodig geweest? Als dat vlekkeloze en onschuldige Lam ervoor moest sterven, hoe groot moeten dan mijn zonden zijn…[14]

Hij is de Weg tot het heiligdom. Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, op een verse en levende weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees; en dewijl wij hebben een groten Priester over het huis Gods; Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vast houden; (want Die het beloofd heeft, is getrouw). (Hebr. 10:19-23)

Omdat Christus heerlijker is dan wie of wat ook, roept de Hebreeënbrief de gelovigen van alle tijden en plaatsen op om met lijdzaamheid de loopbaan van het geloof te lopen en elkaar lief te hebben. Daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. (Hebr. 12:1) Dat de broederlijke liefde blijve. (Hebr. 13:1)[15]

S. Olyott merkt om bovenstaande redenen terecht het volgende over de Hebreeënbrief op: ‘Iedere christen moet de inhoud van de Hebreeënbrief begrijpen. Als ze dat niet doen, snappen ze het Oude Testament ook niet en zullen ze niet ten volle waarderen wat de Heere Jezus heeft gedaan, wat Hij nu doet en wat Hij zal gaan doen in de toekomst’.[16]

Auteur: Zoals gezegd is er veel geschreven over het auteurschap van Hebreeën. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we niet zeker weten wie de Hebreeënbrief geschreven heeft. Clements van Alexandrië (ca. 150-215 n. Chr.) noemde Paulus als auteur, maar stelde dat Lukas degene was die het boek in het Grieks heeft vertaald. De kerkvader Origines meende dat het de gedachten van Paulus waren, maar dat iemand anders het boek heeft samengesteld. Hij noemde hiervoor twee mogelijke personen, namelijk Lukas of Clements van Rome. Ook andere personen zijn genoemd, zoals Barnabas (voorgedragen door Tertullianus), Silas, Apollos (voorgedragen door Luther), Filippus de evangelist (voorgedragen door William Ramsay) en Aquila en Priscilla (voorgedragen door Adolf von Harnack).[17]

Dat de Statenvertalers wel van mening waren dat Paulus de auteur van de Hebreeënbrief was, komt doordat in het oudste handschrift van de brieven van Paulus (ca. 200 n. Chr.) deze brief wel is opgenomen.[18] Omdat belangrijke Paulinische begrippen, zoals ‘in Christus zijn’, rechtvaardigmaking en vlees tegenover geest, ontbreken in de Hebreeënbrief is de vraag naar het auteurschap niet met zekerheid te beantwoorden. Daarnaast ontbreekt de frase ‘Christus Jezus’ – een titel die elders in Paulus’ geschriften negentig keer voorkomt en heeft het ook niet de typerende paulinische groet aan het begin en einde van de brief.[19] Om deze redenen laat Calvijn de vraag naar het auteurschap dan ook open.[20] De kerk heeft deze brief herkend en erkend als canoniek en dat betekent dat ten diepste de Heere God Zelf de Auteur is.[21]

Hoewel het voor ons onbekend is wie de schrijver van de Hebreeënbrief is, was dit niet zo voor de ontvangers van deze brief. De auteur spreekt over zichzelf als iemand met wie de gemeente medelijden had. Hij vroeg hun voorbede en spreekt de hoop uit hen weer te mogen zien.[22] Want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende, dat gij hebt in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen. (Hebr. 10:34) Bidt voor ons; want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen. En ik bid u te meer, dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden. (Hebr. 13:18-19)

Bovendien had de bezorger van de brief de gemeente kunnen vertellen bij wie hij vandaan kwam. Toch kunnen we concluderen dat deze kennis al vroeg verloren is gegaan, gezien de, in de eersten eeuwen, circulerende veronderstellingen over het auteurschap van Hebreeën.[23] Wat hierbij ook opgemerkt dient te worden is dat de auteur zichzelf als deel van de geadresseerden beschouwt en dat hij Timotheüs kende (Hebr. 13:19, 23-24).[24]

Datering: De geadresseerden waren tot geloof gekomen door de prediking van mensen die de Heere Jezus hadden gehoord.

Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien. Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft; hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben; God bovendien medegetuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijn wil. (Hebr. 2:1-4)

Deze mensen die de Heere Jezus hadden horen preken, hebben een belangrijke rol gespeeld in de opbouw van de gemeente. Daarom verwijst de auteur aan het einde van de brief naar hen.

Gedenkt uwer voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling. (Hebr. 13:7)

Deze voorgangers zijn nu overleden. Dit feit, gecombineerd met de opmerking uit Hebr. 5:12, doet vermoeden dat de gemeente ongeveer drie tot vier decennia bestond sinds de prediking van de Heere Jezus.[25] Om die reden wordt de Hebreeënbrief vaak gedateerd rond 60 n. Chr.[26] In ieder geval is de brief eerder dan de val van Jeruzalem en de vernietiging van de tempel in 70 n. Chr. geschreven. Anders had de brief daar ongetwijfeld melding van gemaakt.[27] Uit Hebr. 10:2-4 blijkt dat de offerdienst nog functioneerde toen de Hebreeënbrief verstuurd werd.[28]

Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde; maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden. Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. (Hebr. 10:1-4)

Geadresseerden: De oorspronkelijke geadresseerden van de Hebreeënbrief spraken Grieks en gebruikten een Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta. De Hebreeërs waren vermoedelijk christenen met een joodse achtergrond. Zij behoorden tot de joden in de diaspora, die mogelijk in Italië woonden (Hebr. 13:24).[29] Om die reden konden ze de Oudtestamentische lijnen en argumentatie begrijpen en snapten ze hoe de offerdienst en het priesterschap functioneerden.[30]

Als de eerste geadresseerden inderdaad in Italië woonden, kan het zijn dat de vervolgingen, waar in de brief naar verwezen wordt, veroorzaakt werden door keizer Nero (ca. 64 n. Chr.). Hebr. 10:32-34 verwijst mogelijk terug naar het edict van keizer Claudius die in 49 n. Chr. de joden uit de stad Rome wegstuurde (Hand. 18:2).[31] Deze verbanning duurde vijf jaar. Toen stierf keizer Claudius en mochten de joden weer terugkeren naar de stad Rome.

Met deze achtergrond in gedachten dienen wij ook Hebreeën 12 te lezen, waar de schrijver spreekt over het nut van kastijding. Zij die niet gekastijd worden door de Heere zijn geen ware zonen, maar onwettige kinderen (Hebr. 12:8).[32] Elke wijze en liefdevolle vader wil zijn kinderen opvoeden en waar nodig ook corrigeren, aldus de puritein John Owen. Door deze kastijding worden de gelovigen het beeld van Christus meer en meer gelijkvormig en in Hem hebben zij recht op de erfenis van hun Vader.[33]

De Hebreeënbrief is dus naar alle waarschijnlijkheid rondgestuurd tussen kerken met een joods-christelijke achtergrond. De brief legt de nadruk op Christus als Middelaar van een beter verbond. Vermoedelijk waren de eerste lezers van de Hebreeënbrief gaan twijfelen aan het christelijk geloof en dreigden zij terug te vallen in legalisme of heidendom. Hier speelde vermoedelijk (de dreiging van) vervolging op de achtergrond mee. Mogelijk vreesden sommige geadresseerden van de Hebreeënbrief de dood (Hebr. 2:14-18), al lijkt het erop dat dit nog niet gebeurd was ten tijde van het ontvangen van de brief (Hebr. 12:4). De auteur van de Hebreeënbrief roept de gemeenteleden op om vol te houden en stelt dat ze opnieuw onderwezen moeten worden in de beginselen van het christelijk geloof.[34] Want gij, daar gij leraars behoorde te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze. (Hebr. 5:12) Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vast houden; (want Die het beloofd heeft, is getrouw). (Hebr. 10:23) Als de gelovigen van het oude verbond standvastig stonden in het geloof, hoeveel temeer moeten de gelovigen van het nieuwe verbond dit doen!

Als de Hebreeën het geloof in Christus opgeven begaan ze een erge en levensgevaarlijke zonde. Dan kruisigen ze de Zoon van God als het ware opnieuw en zetten ze Hem openbaar te schande (Hebr. 6:6). De 'gelovigen' vertrappen dan de Zoon van God (Hebr. 10:29). Eigenlijk zetten ze dan de wereldklok als het ware terug, omdat ze terugkeren naar de schaduwen van de offerdienst. En dat terwijl Christus hét ultieme Offer heeft gebracht, namelijk Zichzelf (Hebr. 1:3, 7:27, 9:11-14, 25-28, 10:1-17, 29).[35]

Structuur:

I. Christus is meer dan de engelen (1-2)
II. Christus is meer dan Mozes (3:1-4:13)
III. Christus is meer dan Aäron (4:14-7:28)
IV. Christus is de meerdere Hogepriester (8:1-10:18)
V. Oproep om standvastig te blijven in het geloof (10:19-12:29)
VI. Afronding van de brief (13)[36]

Een aanval op het Oude Testament? Door de loop van de kerkgeschiedenis is de Hebreeënbrief er geregeld van beschuldigd dat zij een aanval zou zijn op het Oude Testament. De Hebreeënbrief zou het Oude Testament als verouderd beschouwen.

Deze kritiek heeft echter geen stevig fundament en wordt door de inhoud van de Hebreeënbrief ontkracht. Als het Oude Testament zou hebben afgedaan, is het nogal merkwaardig dat de Hebreeënbrief in hoofdstuk 11 voorbeelden van geloofsgetuigen uit het Oude Testament noemt, waaronder Abel, Henoch, Noach, Abraham, Izaäk, Jakob, Jozef, Mozes, Rachab, Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël.[37]

Daarnaast verwijst Hebreeën uitgebreid naar het Oude Testament als basis van het christelijk geloof. Dit geldt zowel voor de zegeningen als voor de waarschuwingen aan het adres van het volk van de joden. Die gelden ook voor de geadresseerden van de Hebreeënbrief toen en voor christenen anno nu. Bovendien bekritiseert de schrijver van de Hebreeënbrief niet het jodendom, maar de misvattingen die daarin bestaan ten opzichte van het oude verbond.

Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest. Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten; niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere. Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen. Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning. (Hebr. 8:7-13)

Tot slot legt de schrijver van de Hebreeënbrief duidelijk uit dat de God van het oude verbond Dezelfde is als van het nieuwe verbond en dat de belofte aan Abraham gedaan ook voor de nieuwtestamentische gelovigen geldt. Maar deze zegeningen komen de gelovigen alleen toe door het geloof in de Heere Jezus Christus en niet door het houden van de wet en tal van religieuze regels.[38] Daarom wordt er ook zo sterk gewaarschuwd tegen christenen die omwille van de (dreigende) vervolgingen terug willen keren naar het jodendom zonder Christus. Christus is Priester en Offer tegelijk geweest. Daarom is een terugkeer naar de schaduwendienst tot oneer van Zijn volbrachte werk en tot schade van de ziel.

Belangrijke lessen en lijnen uit Hebreeën:

1. De Heere Jezus is het hoogtepunt van Gods heilsopenbaring
De Persoon, boodschap en het werk van de Heere Jezus vormt Gods meest volledige heilsopenbaring. De auteur van de Hebreeënbrief, geïnspireerd door de Heilige Geest, werkt dit geleidelijk aan uit, zoals hierboven is besproken. De boodschap van Christus is meer dan die door de Bijbelse profeten is gebracht. Hij is superieur aan de engelen in de hemel. Als Hogepriester is Hij superieur aan de andere hogepriesters en Zijn verzoenend lijden en sterven is superieur aan de Grote Verzoendag (Lev. 16).

Christus’ boodschap was zo krachtig dat deze gepaard ging met tekenen, wonderen en verschillende krachten (Hebr. 2:4). Hoewel Christus Gods meest volledige heilsopenbaring is, betekent dit niet dat de woorden van de voorgaande profeten hebben afgedaan. Integendeel! Juist door deze woorden te bestuderen in het licht wat de Zoon erover heeft laten vallen, worden zij ‘levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard’ (Hebr. 4:12a).[39]

Omdat de God in de Heere Jezus de meest volledige heilsopenbaring heeft gegeven is er geen nieuwe openbaring nodig. De canon is afgesloten. De gelovigen in deze bedeling wachten op de tweede komst van de Heere Jezus en op de stad die zal komen.[40]

Alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde, om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid. (Hebr. 9:28) Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. (Hebr. 13:14)

Welke offers er ook gevraagd zullen worden van de gelovigen, wat ze ook moeten doormaken, welke zegeningen ze ook zullen krijgen, ze hebben hier geen blijvende stad. Dit is niet ons thuis. Het lijden om Christus’ wil zal snel vergeten zijn door hen die deze stad binnengaan.[41]

2. De Heere Jezus is meer dan de engelen
De auteur van de Hebreeënbrief beschrijft twee redenen waarom de Heere Jezus meer is dan de engelen. De eerste reden is dat Hij Gods koninklijke Zoon is en dat de schepping door de Zoon is voortgebracht en dat Hij de uitdrukking is van Gods eigen natuur. Christus is hierdoor meer dan de engelen, die veranderlijke, geschapen dienaren zijn.

Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen. (Hebr. 1:2-3)

De Heere Jezus is het uitgedrukte Beeld (Gr. charakter) Zijner zelfstandigheid. Dat betekent dat Hij de volledige en definitieve representatie van Gods wezen is.[42] De Zoon is van hetzelfde Wezen en is dus Zelf ook God. In al Zijn eigenschappen en mogelijkheden is de Zoon gelijk aan de Vader.[43] Om die reden spreekt de Hebreeënbrief dan ook over de majesteit waarin de Zoon deelt. De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen. (Hebr. 8:1)

De auteur van de Hebreeënbrief gebruikt hier taal uit Spreuken waar staat dat de Wijsheid, dat is Christus, bestond voordat de wereld gemaakt werd en dat Hij erbij was toen de wereld gemaakt werd.[44]

De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende. (Spr. 8:22-23, 30)

De tweede reden waarom Christus meer is dan de engelen is het feit dat Hij door Zijn menselijke natuur Zich kon verhouden tot het lijden van de mensen, voor hen de dood kon verslaan en de weg kon openen waardoor God mensen tot de heerlijkheid kan brengen.

Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. (Hebr. 2:9-10)

Dat de Heere Jezus Zich tot het lijden van de mens kon en kan verhouden bleek ook uit het feit dat Hij huilde bij het sterven van Zijn vriend Lazarus (Joh. 11:35). De Heere Jezus werd door dit verdriet gekastijd, zodat Hij ons zou kunnen bijstaan en troosten.[45]

3. Het Hogepriesterschap van de Heere Jezus is meer dan het Levitische Hogepriesterschap
Er zijn zowel overeenkomsten en verschillen tussen de Heere Jezus als Hogepriester en het Levitische Hogepriesterschap. Net als Mozes was ook de Heere Jezus gehoorzaam aan Zijn ambt. Net als andere hogepriesters kon de Heere Jezus medelijden hebben met de gelovigen. Ook Hij was onderworpen aan Gods gezag en had te maken met lijden. Het verschil is dat de Heere Jezus naast Hogepriester ook Gods eeuwige Zoon, Medeschepper en gezalfde Koning is. Hij was zonder zonden en Zijn gehoorzaamheid aan God was, ook als Hij moest lijden, volmaakt.[46]

De auteur van de Hebreeënbrief noemt drie verschillen tussen het Hogepriesterschap van de Heere Jezus en dat van de Levieten in Hebr. 5:8-10 en werkt dezen verder uit in Hebr. 6:20-7:28, 7:28-9:28 en 10:1-17. Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; en is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizedek. (Hebr. 5:8-10)

Het eerste verschil is dat de Heere Jezus een Hogepriester is naar de orde van Melchizedek. In tegenstelling tot de Levitische priesters die stierven, leeft Hij voor eeuwig en kan daarom ook eeuwige redding voor Zijn volk aanbrengen.

Het tweede verschil is dat het Hogepriesterschap van de Heere Jezus volmaakt was, gelouterd door het lijden. Hierdoor kon Hij een nieuw verbond oprichten, om zo de hemel binnen te gaan waar Hij Zijn bloed kon tonen aan de Vader in de hemelse tabernakel.

Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld, om gaven en slachtofferen te offeren; waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren. (Hebr. 8:3)
Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. (Hebr. 9:12)
Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons. (Hebr. 9:24)

Dit verzoenend bloed van de Heere Jezus is elke dag nodig. O. Winslow schrijft hierover het volgende: ‘Velen van Gods volk stellen het direct belijden van hun zonden uit, evenals het beroep op het bloed van Christus. Het gevolg leidt tot weinig persoonlijk innerlijk onderzoek, een soort van geestelijke verharding van het hart, zeer schadelijk ten aanzien van de persoonlijke heiligmaking. […] Maar houd in gedachtenis, dat dit een open en vloeiende Bron is, en dat geen zonde of afval, hoewel zwaar en diep, uw nadering tot Hem moet ontzeggen of hinderen. Bekeer u onmiddellijk in geloof tot dit bloed; was u en wees rein’.[47]

Het derde verschil is dat Christus’ Hogepriesterlijke bediening eeuwige redding voor Zijn volk heeft bewerkstelligd. De zondeloze Koning offerde Zichzelf en heeft daardoor de gewetens van Gods volk gereinigd en daarom hoeft er tot in eeuwigheid geen offer meer gebracht te worden.[48]

Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; noch ook, opdat Hij Zichzelven dikwijls zou opofferen, gelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed; (anders had Hij dikwijls moeten lijden van de grondlegging der wereld af) maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde te niet te doen, door Zijnszelfs offerande. En gelijk het den mensen gezet is, eenmaal te sterven, en daarna het oordeel; alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde, om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid. (Hebr. 9:24-28)

De Heere Jezus heeft Zichzelf geofferd en dit was een eenmalig offer. Dat was wel anders met de Oudtestamentische offers! De joodse historicus Flavius Josephus maakt melding van een officiële telling ten tijde van keizer Nero. Voor het Pascha in het jaar 65 n. Chr. waren bijna drie miljoen mensen aanwezig in Jeruzalem en het aantal geslachte lammetjes wordt geschat op meer dan 250.000. Stelt u zich de hoeveelheid vergoten bloed voor, de geur hiervan vermengd met de wierook bij deze feestelijke gelegenheid! Alleen de beste dieren mochten geofferd worden en het offersysteem was een behoorlijke financiële belasting voor de mensen en voor de gehele economie. Deze overdaad liet, volgens P. Wells, de absolute eis zien die God aan heiligheid stelt en de grootheid van de behoefte aan reiniging.[49] Dit alles wees heen naar en riep om het ene volmaakte offer van de Messias.

Hoewel Christus dus eenmalig een offer heeft gebracht, betekent dit niet dat Hij geen priester meer is. Hij is tot in eeuwigheid priester naar de orde van Melchizedek (Hebr. 7:21). Christus sterft niet en daarom heeft Hij een onvergankelijk Priesterschap (Hebr. 7:24). De vraag is daarom: welke priesterlijke taak voert de Heere Jezus op dit moment uit in de hemel? Op deze vraag geeft de Hebreeënbrief een duidelijk antwoord. Het priesterschap van Christus wordt niet zo zeer belicht vanuit hetgeen Hij gedaan heeft, maar vooral vanuit het oogpunt wat Hij nu op dit moment in de hemel doet. Daar, in het hemelse heiligdom, de plek van ultieme rechtvaardigheid en heiligheid, verschijnt Hij als dé Rechtvaardige, Die rechtvaardigheid heeft aangebracht voor Gods volk en waar Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Hij is de Voorspraak waardoor de gelovigen tot God kunnen naderen.[50] Waarom Hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. (Hebr. 7:25)

Om op de troon naast de Vader te zitten en Zijn priesterlijke taak op te nemen in de hemel, kon de Heere Jezus niet op aarde blijven. Hiervoor moest Hij opvaren naar de hemel, om daar als Hogepriester de gelovigen te vertegenwoordigen.[51] De Heere Jezus riep eens uit aan het kruis: ‘Het is volbracht’ (Joh. 19:30). Hiermee bedoelde Hij Zijn priesterlijke werk op aarde, namelijk Zijn offer, maar met Zijn voorbede in de hemel gaat Hij nog steeds door. Hij bidt in de hemel niet alleen als Priester, maar ook als Koning en Profeet, want Hij spreekt tot de mensen namens God en tot God namens de mensen. Hij is de hoogste Priester, Die Zijn mensen vertegenwoordigt bij God. Hierdoor kunnen ze via Christus tot God naderen.

Als u een christen bent, dan heeft de Zoon uw naam genoemd bij de Vader. Nog duidelijker gezegd, als de Zoon uw naam niet genoemd had bij de Vader, was u nooit christen geworden. Want de Zoon vraagt en de Vader verhoort Hem altijd. Als de God-mens ontvangt Hij eer en heerlijkheid als de tweede Persoon van de Triniteit én als het Hoofd van Kerk krijgt Hij de eer van Zijn bruid.[52]

4. Aansporing tot volharding
De auteur van de Hebreeënbrief, geïnspireerd door de Heilige Geest, is verontrust over het mogelijke afhaken van christenen door de moeilijke omstandigheden. Het leven van de ware gelovige komt aan op volharding. In iets wat gemakkelijk is, hoeft men niet te volharden. In vier gedeelten in de Hebreeënbrief worden de gelovigen opgeroepen tot volharding.

Ten eerste in Hebr. 2:1-4. De auteur waarschuwt daar dat de gelovigen zich moeten vasthouden aan hetgeen ze gehoord hebben. Doen ze dat niet dan lopen ze het gevaar weg te spoelen (SV. doorvloeien). Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo’n grote zaligheid geen acht nemen? (Hebr. 2:3a) Deze grote zaligheid kwam van de Vader doordat Hij Zijn Zoon naar deze wereld stuurde. De Zoon heeft deze zaligheid gekocht met Zijn hartenbloed. Wie zou op zo’n grote zaligheid geen acht slaan?! Ds. R.M. M’Cheyne zei eens over deze tekst: ‘De sabbat is dé dag bij uitstek waarop zoekende zielen kunnen vinden. Ik geloof dat veel mensen gevonden zijn door God op de sabbat. Maak daarom gebruik van de sabbat!’[53]

De brief laat zien dat de Heere de zonde in het Oude Testament zeer ernstig nam. Wanneer Hij toen al de zonde zeer ernstig nam, hoeveel te meer in de Nieuwtestamentische bedeling waarin het licht van Christus in grotere heerlijkheid is geopenbaard. Des te meer licht men ontvangt, des te verantwoordelijker men wordt gesteld voor de eigen, innerlijke duisternis. De auteur zegt dit niet om de gelovigen verdriet te doen, maar om ze aan te scherpen. Christus Zelf wil de gelovigen te hulp komen. Hij weet wat ze nodig hebben. Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen. (Hebr. 2:17-18)

Ten tweede in Hebr. 3:12-14 en 4:1-2. Hier benadrukt de auteur de noodzaak van volharding onder alle omstandigheden. De gelovigen zullen delen ‘in Christus’ als ze volharden in het geloof in Hem. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vast behouden. (Hebr. 3:14)

Het menselijk hart is geneigd tot afdwalen (Hebr. 3:12-13). Met behulp van voorbeelden uit het Oude Testament waarschuwt de auteur tegen vervlakking van het geloof. Ook hier volgt een bemoediging. De Heere Jezus kan als de grote Hogepriester barmhartigheid en genade geven op het moment dat de gelovige deze het meest nodig heeft. Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd. (Hebr. 4:15-16)

Laten we hier even pas op de plaats maken. Christus kan met ons zondaren medelijden hebben. Maar wat nu als onze grootste smart de zonde is? De Heere Jezus was toch zondeloos, dan kan Hij daar toch niet echt medelijden mee hebben? Zal de zonde Hem niet veel eerder boos en toornig maken?!

Om een antwoord op deze vraag te geven wil ik zowel À Brakel als Dane Ortlund aan het woord laten. À Brakel geeft het volgende antwoord op de vraag hoe het nu zit met Christus’ medelijden en de zonden van de gelovige: ‘Jezus is heilig, heeft geen zonde gekend, noch gedaan, dat is waar. Maar Hij heeft alle vruchten van de zonde gesmaakt, alsof Hij ze Zelf gedaan had: het verbergen van Gods vriendelijkheid, de toorn van God, de bedroefdheid tot de dood toe, de vloek, de verdoemenis, en dat in zo grote mate dat het ons besef te boven gaat. Zo weet Hij hoe het een ziel over het begaan van zonden te moede is, en Hij kan medelijden hebben en heeft dat uit ondervinding. De zonden zelf zijn ergerniswekkend, dat is waar, maar Hij heeft ze reeds volkomen voldaan, zodat geen toorn, maar alleen medelijden overblijft’.[54]

Dane Ortlund geeft het volgende antwoord, wat hij grotendeels heeft gevonden bij de puritein Thomas Goodwin: ‘Is er reden tot ontmoediging omdat Jezus niet met ons kan meevoelen in die meest stekende van alle pijnen: de schuld en schaamte vanwege onze zonde? Nee, en dat om twee redenen. Ten eerste betekent Jezus’ zondeloosheid dat Hij beter weet wat verzoeking is dan wij. Hij onderging al onze verzoekingen en beproevingen zonder ooit op te geven en alleen Hij weet daarom ten volle wat het kost om verzoeking te weerstaan. Ten tweede is het onze enige hoop dat het de reine en heilige Heere Jezus is Die deelt in al ons leed. Hij alleen kan ons uit de diepe valkuil van de zonde halen’.[55]

Ortlund vervolgt hierop door te stellen dat wanneer Gods kinderen zondigen het hart van Christus juist naar hen uitgaat(!) ‘Hoe reiner iemands hart is, hoe groter zijn afschuw van het kwaad. Zo geldt ook: hoe reiner een hart, hoe sterker het er van nature naar uitgaat om te helpen, te verlichten, te beschermen en te troosten. Vanwege Zijn heiligheid heeft Christus een diepe afschuw van het kwaad, dat voor Hem weerzinwekkender is dan het voor een mens ooit zijn kan. Maar het is dezelfde heiligheid waardoor Zijn hart ernaar uitgaat om te helpen, te verlichten, te beschermen en te troosten.’[56]

Ten derde in Hebr. 5:11-6:8. Dit is een heel ernstig en moeilijk gedeelte uit de Hebreeënbrief. Er wordt hier gewaarschuwd om niet terug te komen op onze belijdenis van de Heere Jezus. Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken. (Hebr. 6:4-6)

Deze tekst spreekt over mensen die zeer bevoorrecht zijn, maar die schaamte en schade aan de zaak van Christus hebben gebracht. A.W. Pink roept alle lezers van dit tekstgedeelte op om het hart tot God te verheffen in gebed om Hem te smeken ons hiervoor te bewaren.[57]

De bovenstaande tekst heeft ook een grote rol gespeeld in de controverse tussen Arminianen en Calvinisten over de vraag of er afval der heiligen bestaat. God zij dank bestaat dit niet! Niet omdat de gelovige zo trouw is, maar vanwege de zorg van de levende God! De woorden van de Heere Jezus geven hiervoor het fundament: Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders (Joh. 10:27-29)

Om achter de betekenis van Hebr. 6:4-6 te komen is het allereerst nodig om te bepalen over welke mensen het hier gaat. In navolging van Pink menen wij dat het hier gaat om mensen die bewust en volledig Christus verwerpen.[58] Deze mensen hebben deel uitgemaakt van de christelijke gemeente, waar zij het verlichtende Woord van God gehoord hebben, zij hebben aan het Heilig Avondmaal deelgenomen, hebben bekeringen gezien, etc., maar zijn uiteindelijk toch afvallig geworden. Hieruit bleek dat zij niet werkelijk christen zijn geweest. Om die reden vergelijkt de auteur van de Hebreeënbrief ze met aarde die veel regen heeft ontvangen, maar geen vrucht heeft voortgebracht.[59] Want de aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. (Hebr. 6:7-8)

Ook bij de derde oproep tot volharding volgt een bemoediging van de gelovigen in Hebreeën. Maar, geliefden! Wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzo spreken. Want God is niet onrechtvaardig dat Hij uw werk zou vergeten, en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient. Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven. (Hebr. 6:9-12)

Ten vierde in Hebr. 10:26-31. Sommige verklaarders noemen dit de meest ernstige waarschuwing van de Hebreeënbrief en sommigen zelfs van de gehele Bijbel. Als men doelbewust blijft zondigen, tegen beter weten in, acht men het offer van Christus onrein.[60] Dan blijft alleen nog Gods zware oordeel over.[61] Dan zal God zo iemand als een vijand van vrije genade behandelen.

Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden; maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden. (Hebr. 10:26-27)

5. Ecclesiologie
De Hebreeënbrief is een brief met veel aandacht voor de leer van de kerk, ofwel de ecclesiologie. De auteur is begaan met de gemeente aan welke hij schrijft. Hij is ook begaan met het volk van God over het rond en breed van de aarde. Dit komt omdat de Heere Zelf, met eerbied gesproken, begaan is met Zijn volk. Ze moeten ingaan in Zijn rust. Het lijden en sterven van Christus heeft de gelovigen vrijgekocht. Hij heeft vervuld waar het Levitische priesterschap heen wees, maar niet kon geven.[62]

In Christus is Gods belofte aan Jeremia ‘zij zullen Mijn volk zijn’ vervuld (Jer. 31:33). Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. (Hebr. 8:10)

6. Het geloof
De Hebreeënbrief leert ons veel over wat het ware geloof in de Heere God in de gelovige uitwerkt.[63]

Het ware geloof is zeker van Gods beloften. Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet. (Hebr. 11:1)

Het ware geloof handelt naar Gods beloften (Hebr. 11:8-22). Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. (Hebr. 11:8)

Het ware geloof bemerkt Gods hand in de schepping. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. (Hebr. 11:3)

Het ware geloof waardeert Christus boven alles. Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. (Hebr. 11:26)

Het ware geloof kan voor onmogelijke situaties komen te staan, maar zal merken dat de HEERE een wonderdoend en almachtig God is (Hebr. 11:29-38). Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (Hebr. 11:29)

Gespreksvragen

1. Ds. Joh. van der Poel schreef eens: ‘God wil bloed zien. Christus wil bloed geven’.[64] Wat zou ds. Van der Poel hiermee bedoelen?

2. Lees Hebr. 10:31. Veel moderne theologen hebben moeite met dit soort teksten en proberen deze weg te redeneren. H.R. Niebuhr schreef eens het volgende over deze pogingen om de Schrift het zwijgen op te leggen: ‘Een God zonder wraak bracht zondeloze mensen in een koninkrijk zonder oordeel door een Christus zonder kruis’.[65] Wat zou Niebuhr hiermee bedoelen?

3. Lees Hebr. 11:27. Ds. G. Boer zei hierover eens het volgende: Mozes hield vast, ja hij werd vastgehouden, en hij hield vast! Weet u hoe dat ging? Er was een vader die met zijn jongen over een plank wilde. Die plank lag over een sloot en die jongen durfde niet. Toen pakte die vader die jongen beet en die jongen riep almaar: Vader, hou mij vast! En die vader zei: Jongen, houd jij mij maar vast! […] Als God ’t volk draagt over afgronden van moeite en leed, strijd en ellende en noem maar op, dan lees je: Mozes hield zich vast als ziende de Onzienlijke! Omdat de Heere tegen hem zei: Mozes, houd Mij maar vast! Mozes wist dat God hem vasthield. Wonderlijke wederkerigheid!’[66] Wat zou ds. Boer hiermee bedoelen?

4. Lees Hebr. 11:28. Waarom wordt het geloof van Mozes vermeld als het gaat over het laten uitvoeren van het Pascha?

5. À Brakel schreef eens het volgende over het Priesterlijke ambt van de Heere Jezus: ‘Het Priesterambt van Christus verplicht ons tot tweeërlei oefeningen, namelijk ten eerste om Hem als Priester te gebruiken en vervolgens om door gemeenschap aan Zijn zalving, volgens onze naam als christenen, ook geestelijke priesters te zijn, op een wijze die ons past’.[67] Wat zou À Brakel hiermee bedoelen?


Bibliografie
À Brakel, W. Redelijke Godsdienst: In Welke De Goddelijke Waarheden Van Het Genadeverbond Worden Verklaard, Tegen Partijen Beschermd En Tot Beoefening Aangedrongen, Alsmede De Bedeling Des Verbonds in Het Oude En Nieuwe Testament En De Ontmoeting Der Kerk in Het Nieuwe Testament, Vertoond in Een Verklaring Van De Openbaring Van Johannes. Vol. I, Utrecht: De Banier, 2006.
Aebi, E. Korte Inleiding Tot De Bijbelboeken. Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Boer, G. Door Het Geloof...: Preken over Hebreeën 11. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1974.
Bridges, C. A Commentary on Proverbs. Geneva Series of Commentaries. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1977.
Brons, H. Zie Christus' Liefde, Rijk En Vrij: Vertaalde Hymnes Uit Gadsby's Bundel. Apeldoorn: De Banier, 2021.
Brown, J. Hebrews. London: The Banner of Truth Trust, 1972.
Christian Dogmatics: Reformed Theology for the Church Catholic. Edited by A. Michael, Swain, S.R. Michigan: BakerAcademic., 2016.
Ellingworth, P. The Epistle to the Hebrews: A Commentary on the Greek Text. The New International Greek Testament Commentary. Michigan: W.B. Eerdmans, 1993.
Elwell, W.A., Yarbrough, R.W. In Ontmoeting Met Het Nieuwe Testament: Een Historisch En Theologisch Overzicht. Heerenveen: Groen, 2000.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Jones, M. Knowing Christ. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.
Kievit, I. De Waarheid Van De Verzoening En Verlossing. Putten: Van Horssen, 2003.
———. Eeuwig Klinkt Het Priesterlied: De Oudtestamentische Offerdienst Verklaard En in Nieuwtestamentisch Licht Toegepast. Ermelo: Snoek, 2007.
Lane, W.L. Hebrews 1-8. Word Biblical Commentary. Vol. 47a, Dallas: Thomas Nelson, 1991.
———. Hebrews 9-13. Word Biblical Commentary. Vol. 47b, Dallas: Thomas Nelson, 1991.
Maier, P.L. De Brand Van Rome. Zoetermeer: Uitgeverij Mozaïek, 2014.
Murray, J. Collected Writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966, Volume 1: The Claims of Truth. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001.
Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments. Nashville: Thomas Nelson, 1996.
Olyott, S. I Wish Someone Would Explain Hebrews to Me! Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2010.
Orr, P.C. Exalted above the Heavens: The Risen and Ascended Christ. New Studies in Biblical Theology. Vol. 47, London: InterVarsity Press 2019.
Ortlund, D.C. Zachtmoedig En Nederig Van Hart: De Liefde Van Christus Voor Zijn Kinderen. Apeldoorn: De Banier Uitgeverij, 2021.
Owen, J. Hebrews. Wheaton: Crossway Books, 1998.
Pink, A.W. An Exposition of Hebrews. Michigan: Baker Book House, 2006.
Robert Murray M'cheyne Sermons on Hebrews. Edited by M.D. McMullen. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2004.
Sproul, R.C., Mathison, K.A. The Reformation Study Bible. Orlando: Ligonier Ministries, 2005.
Thielman, F. Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach. Michigan: Zondervan, 2005.
Van de Kamp, H.R. Hebreeën: Geloven Is Volhouden. Commentaar Op Het Nieuwe Testament. Kampen: Kok, 2010.
Van der Graaf, J. Tijdbetrokken Vreemdelingschap: Verzameld Werk Van Ds. G. Boer. Apeldoorn: De Banier, 2016.
Van der Poel, Joh. Nood En Uitkomst. Dordrecht: Van den Tol, 1958.
Van Gorsel, W. De Goede Keus: Vier Overdenkingen over Hebreeën 11. Houten: Den Hertog, 2011.
———. Een Vaste Grond: Overdenkingen over Hebreeën 11. Houten: Den Hertog, 2010.
Van Groningen, B.S. Bible Knowledge: New Testament. Nunspeet: Ripe Publishing, 2012.
Van Mourik, J. Het Vervulde Woord: Inleiding Op Het Nieuwe Testament. Cursus Godsdienst Onderwijs (Cgo). Apeldoorn: De Banier, 2020.
Van Oyen, H. Christus De Hogepriester: De Brief Aan De Hebreeën. Vol. XI, Nijkerk: Callenbach, 1954.
Wells, P. De Ergenis Van Het Kruis: Over De Verzoening Tussen God En Mensen. Apeldoorn: De Banier, 2006.
Winslow, O. De Juwelen Van God. Apeldoorn: De Banier, 2021.
———. De Volheid Van Christus: Belicht Vanuit Het Leven Van Jozef Als Onderkoning: Over Genesis 41-47. Apeldoorn: De Banier, 2020.
———. Morgengedachten: Dagelijks Wandelen Met God. Vol. 1, Goes: Uitgeverij 'de Ramshoorn', 2021.


[1] William Gadsby, n.a.v. Hebr. 13:6 en Fil. 4:19, geciteerd in: H. Brons, Zie Christus' liefde, rijk en vrij: Vertaalde hymnes uit Gadsby's bundel (Apeldoorn: De Banier, 2021), 65-66.
[2] W.A. Elwell, Yarbrough, R.W., In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht (Heerenveen: Groen, 2000), 348.
[3] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, (Nashville: Thomas Nelson, 1996), 445.
[4] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1880.
[5] E. Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken (Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002), 174. Zie ook: P.C. Orr, Exalted Above the Heavens: The risen and ascended Christ, vol. 47, New Studies in Biblical Theology, (London: InterVarsity Press 2019), 94-98.
[6] J. Van Mourik, Het vervulde Woord: Inleiding op het Nieuwe Testament, Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO), (Apeldoorn: De Banier, 2020), 196.
[7] Van Mourik, Het vervulde Woord: Inleiding op het Nieuwe Testament, 204.
[8] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 450.
[9] Het is opvallend dat de Hebreeënbrief hier zeven Schriftverwijzingen geeft om dit te bevestigen.
[10] B.S. Van Groningen, Bible Knowledge: New Testament (Nunspeet: Ripe Publishing, 2012), 34.
[11] W. À Brakel, Redelijke Godsdienst: In welke de goddelijke waarheden van het genadeverbond worden verklaard, tegen partijen beschermd en tot beoefening aangedrongen, alsmede de bedeling des verbonds in het Oude en Nieuwe Testament en de ontmoeting der kerk in het Nieuwe Testament, vertoond in een verklaring van de Openbaring van Johannes, vol. I (Utrecht: De Banier, 2006), 440-41.
[12] I. Kievit, De waarheid van de verzoening en verlossing (Putten: Van Horssen, 2003), 77-78.
[13] I. Kievit, Eeuwig klinkt het priesterlied: De oudtestamentische offerdienst verklaard en in nieuwtestamentisch licht toegepast (Ermelo: Snoek, 2007), 289. Zie ook: O. Winslow, Morgengedachten: Dagelijks wandelen met God, vol. 1 (Goes: Uitgeverij 'de Ramshoorn', 2021), 56-57.
[14] W. Van Gorsel, De goede keus: Vier overdenkingen over Hebreeën 11 (Houten: Den Hertog, 2011), 82.
[15] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 446.
[16] S. Olyott, I wish someone would explain Hebrews to me! (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2010), ix.
[17] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 445. Van Mourik, Het vervulde Woord: Inleiding op het Nieuwe Testament, 195.
[18] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1880.
[19] Elwell, In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht, 348.
[20] Hierbij is opvallend dat men na de Reformatie vrij algemeen terugkeert tot de opvatting dat Hebreeën door de apostel Paulus geschreven is. Hier gaat bijvoorbeeld Guido de Brès ook vanuit in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 4). Bron: H.R. Van de Kamp, Hebreeën: Geloven is volhouden, Commentaar op het Nieuwe Testament, (Kampen: Kok, 2010), 20.
[21] Zie voor een uitgebreide behandeling van het auteurschap: Van de Kamp, Hebreeën: Geloven is volhouden, 13-20. P. Ellingworth, The Epistle to the Hebrews: A Commentary on the Greek Text, The New International Greek Testament Commentary, (Michigan: W.B. Eerdmans, 1993), 3-21.
[22] J. Brown, Hebrews (London: The Banner of Truth Trust, 1972), 7.
[23] Van de Kamp, Hebreeën: Geloven is volhouden, 13.
[24] F. Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach (Michigan: Zondervan, 2005), 586.
[25] Want gij, daar gij leraars behoorde te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze. (Hebr. 5:12)
[26] W.L. Lane, Hebrews 1-8, vol. 47a, Word Biblical Commentary, (Dallas: Thomas Nelson, 1991), lxii.
[27] Van Mourik, Het vervulde Woord: Inleiding op het Nieuwe Testament, 195.
[28] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1880.
[29] De commentaren verschillen hierover van mening. ‘Met dit laatste is niet duidelijk of het hier gaat om een verstrooide gemeente van Italianen dan wel of de schrijver zich in Italië bevindt en namens zijn huidige omgeving groeten overbrengt.’ Bron: H. Van Oyen, Christus de Hogepriester: De brief aan de Hebreeën, vol. XI (Nijkerk: Callenbach, 1954), 257.
[30] R.C. Sproul, Mathison, K.A., The Reformation Study Bible (Orlando: Ligonier Ministries, 2005), 1775.
[31] Na drie echtscheidingen trouwde keizer Claudius met zijn jongere nicht Agrippina. Na vijf jaar huwelijk werd hij door haar vergiftigd. Agrippina was de moeder van Lucius Domitius Ahenobarbus. Toen Lucius keizer werd kreeg hij de namen: Nero Claudius Caesar Augustus Germanicus. Deze goddeloze keizer kennen wij als keizer Nero. Voor wie meer wil weten over de stad Rome ten tijde van de apostel Paulus is het volgende boek een grote aanrader: P.L. Maier, De brand van Rome (Zoetermeer: Uitgeverij Mozaïek, 2014).
[32] Van Groningen, Bible Knowledge: New Testament, 34.
[33] J Owen, Hebrews (Wheaton: Crossway Books, 1998), 245.
[34] Van Groningen, Bible Knowledge: New Testament, 33-34.
[35] Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach, 587.
[36] Sproul, The Reformation Study Bible, 1776.
[37] Zie ook: J. Van der Graaf, Tijdbetrokken vreemdelingschap: Verzameld werk van ds. G. Boer (Apeldoorn: De Banier, 2016), 335-437. Van Gorsel, De goede keus: Vier overdenkingen over Hebreeën 11. W. Van Gorsel, Een vaste grond: Overdenkingen over Hebreeën 11 (Houten: Den Hertog, 2010). G. Boer, Door het geloof...: Preken over Hebreeën 11 (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1974).
[38] Elwell, In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht, 350-51.
[39] Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach, 589.
[40] English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 2361. Van de Kamp, Hebreeën: Geloven is volhouden, 41.
[41] Brown, Hebrews, 702-03.
[42] In totaal worden er meer dan twintig titels gebruikt om Zijn eigenschapen en volbrachte werk te beschrijven, zoals Erfgenaam, Apostel en Hogepriester, Middelaar en Leidsman en Voleinder van het geloof. Bron: Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 447.
[43] English Standard Version Study Bible, 2361.
[44] C. Bridges, A Commentary on Proverbs, Geneva Series of Commentaries, (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1977), 80.
[45] O. Winslow, De volheid van Christus: Belicht vanuit het leven van Jozef als onderkoning: Over Genesis 41-47 (Apeldoorn: De Banier, 2020), 123.
[46] Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach, 596.
[47] O. Winslow, De juwelen van God (Apeldoorn: De Banier, 2021), 138.
[48] Thielman, Theology of the New Testament: A Canonical and Synthetic Approach, 602.
[49] P. Wells, De ergenis van het kruis: Over de verzoening tussen God en mensen (Apeldoorn: De Banier, 2006), 168-69.
[50] Christian Dogmatics: Reformed Theology for the Church Catholic, ed. A. Michael, Swain, S.R. (Michigan: BakerAcademic., 2016), 279-80.
[51] J. Murray, Collected writings of John Murray, Professor of Systematic Theology, Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Pennsylvania, 1937-1966, Volume 1: The Claims of Truth (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2001), 48.
[52] M. Jones, Knowing Christ (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 178-81.
[53] Robert Murray M'Cheyne Sermons on Hebrews, ed. M.D. McMullen (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2004), 8-9.
[54] À Brakel, Redelijke Godsdienst: In welke de goddelijke waarheden van het genadeverbond worden verklaard, tegen partijen beschermd en tot beoefening aangedrongen, alsmede de bedeling des verbonds in het Oude en Nieuwe Testament en de ontmoeting der kerk in het Nieuwe Testament, vertoond in een verklaring van de Openbaring van Johannes, I, 452.
[55] D.C. Ortlund, Zachtmoedig en nederig van hart: De liefde van Christus voor Zijn kinderen (Apeldoorn: De Banier Uitgeverij, 2021), 45.
[56] Ortlund, Zachtmoedig en nederig van hart: De liefde van Christus voor Zijn kinderen, 65-66.
[57] A.W. Pink, An exposition of Hebrews (Michigan: Baker Book House, 2006), 285.
[58] Pink, An exposition of Hebrews, 286.
[59] English Standard Version Study Bible, 2369.
[60] Elwell, In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht, 351-52.
[61] ‘The severity with which he writes to apostasy and of the destructive lifestyle of those who have deserted the house church expresses anguish and compassionate concern that Christians should not be subverted by a form of worldliness and would separate them from the life and truth they have received from Christ and from one another.’ Bron: W.L. Lane, Hebrews 9-13, vol. 47b, Word Biblical Commentary, (Dallas: Thomas Nelson, 1991), 311.
[62] Ellingworth, The Epistle to the Hebrews: A Commentary on the Greek Text, 68.
[63] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 450.
[64] Joh. Van der Poel, Nood en uitkomst (Dordrecht: Van den Tol, 1958), 71.
[65] Aangehaald in: Elwell, In ontmoeting met het Nieuwe Testament: Een historisch en theologisch overzicht, 352.
[66] Van der Graaf, Tijdbetrokken vreemdelingschap: Verzameld werk van ds. G. Boer, 437.
[67] À Brakel, Redelijke Godsdienst: In welke de goddelijke waarheden van het genadeverbond worden verklaard, tegen partijen beschermd en tot beoefening aangedrongen, alsmede de bedeling des verbonds in het Oude en Nieuwe Testament en de ontmoeting der kerk in het Nieuwe Testament, vertoond in een verklaring van de Openbaring van Johannes, I, 448.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22