Beknopte theologie van Zacharía


De Fontein geopend

Zie, die Fontein, gevuld met bloed,
Stroomt uit Immanuël;
De mens, gedompeld in die vloed,
Verliest zijn schuldig vuil.

De moordenaar ziet die Fontein
De dag waarop Hij sterft;
Daar wast Hij mij, geheel onrein,
Van alles wat bederft.

O stervend Lam! Uw kostbaar bloed
Verliest zijn werking nooit;
Wat God begon, zal eens voorgoed
Verlost zijn en voltooid.

Zo stamel ik mijn leven lang;
Ik zwijg pas in het graf.
Dan klinkt een edeler gezang:
Verlossingslied, nooit af.[1]

William Cowper

Introductie: Bijna twintig jaar na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap ten tijde van Kores (538 v. Chr.) waren de joden ontmoedigd geraakt.[2] En dit niet zonder reden! Het fundament van de tempel was gelegd in het jaar 536 v. Chr. en het altaar was herbouwd, maar krachtige tegenstand had ervoor gezorgd dat er sindsdien niet veel meer gedaan was. Ook Jeruzalem lag nog steeds gedeeltelijk in puin en speelde geen enkele rol van betekenis op het wereldtoneel.

Hoewel de joden relatief veel vrijheid kregen van de Perzen, legden de hoge belastingen van de Perzische koning Darius Hystaspes een grote druk op het volk. Van een uiterlijk herstel van Jeruzalem en een innerlijk moreel en godsdienstig herstel, waar de vroegere profeten over hadden gesproken, leek maar weinig terecht te komen. Had het gehoorzamen van de HEERE eigenlijk wel zin, zo zal men gedacht hebben.

Het is de jonge Zacharía die, gestuurd en geïnspireerd door God Zelf, deze moedeloosheid gaat bestrijden. Jeruzalem zal hersteld worden en de beloofde Koning uit het geslacht van David, de Spruit, zal komen (3:8). Juda zal nog meer moeten lijden, maar uiteindelijk zal de HEERE haar onderdrukkers oordelen en de Messias zenden. Hij zal over de gehele wereld regeren en de volken brengen tot aanbidding van de ware God.[3]

Auteur: Het Bijbelboek Zacharía is geschreven door een profeet met dezelfde naam.[4] Zijn naam betekent: ‘de HEERE gedenkt’ of ‘de HEERE herinnert’. Dit was een veelvoorkomende naam in die tijd.

Net zoals Jeremia en Ezechiël was Zacharía zowel priester als profeet. Dit verklaart zijn bekendheid met en interesse voor zaken die met de eredienst in de tempel verband houden (1:16, 3-4, 6:9-15, 8:9, 20-23, 14:16-21).[5]

Zacharía wordt de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, genoemd (Zach. 1:1, zie ook Ez. 5:1, 6:14). Vermoedelijk is zijn vader gestorven toen Zacharía nog heel jong was en daarom wordt ook de naam van zijn opa, Iddo, genoemd.[6] Iddo was hoogstwaarschijnlijk een van de priesters die tijdens de regering van Daríus I terugkeerden met Zerubbábel, een nakomeling van David, naar Jeruzalem (Neh. 12:4).[7] Zacharía kwam uit de stam van Levi en was geboren in Babylonië. Het was zijn opa Iddo die hem terugbracht in Palestina, toen de joodse ballingen terug mochten keren onder leiding van Zerubbábel.[8] Dit gebeurde vermoedelijk in het jaar 538 v. Chr.

Zacharía was jong toen de Heere hem profetieën gaf. Hij wordt in Zach. 2:4 ‘jongeling’ genoemd. Het Hebreeuwse woord wat hier gebruikt wordt kan slaan op iemand van 16 tot 25 jaar. Zacharía werd twee maanden later geroepen dan Haggaï, in het tweede jaar van Darius’ regering in het jaar 520 v. Chr. Zacharía treedt grotendeels gelijktijdig en samen op met Haggaï.[9] Beide profeten wilden het volk en haar religieuze en civiele leiders, Jozua de hogepriester en Zerubbábel de gouverneur, aansporen om de tweede tempel af te bouwen.[10] Ondanks de tegenslagen en moeilijkheden moet dit werk doorgaan! Hierin hadden Haggaï en Zacharía een iets verschillende taak gekregen van de Heere. Haggaï riep voornamelijk het volk op om de herbouw van de tempel opnieuw ter hand te nemen en Zacharía richtte zich vooral tot de leider van het volk (Hag. 1, Zach. 4).[11]

Het was urgent om de herbouw te hervatten, want de tempel vormde het centrum voor het politieke, economische, juridische, sociale en religieuze leven van het volk.[12] Maar bovenal werd de tempel gezien als het zichtbare bewijs van Gods aanwezigheid. En juist de tempelbouw dreigde te mislukken! Toch moet het volk moed houden, want de HEERE zal het werk zegenen en doen lukken. Het volk begon opnieuw te werken aan de tempel in het jaar 520 v. Chr. De tempel werd afgerond in het jaar 516 v. Chr.

Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbábel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen. Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven! Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende: de handen van Zerubbábel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet, dat de HEERE der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. (Zach. 4:6-10)

Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Laat uw handen sterk zijn, gijlieden, die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit den mond der profeten, die geweest zijn ten dage, als de grond van het huis des HEEREN der heirscharen gelegd is, dat de tempel gebouwd zou worden. Want voor die dagen kwam des mensen loon te niet, en het loon van het vee was geen; en de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede vanwege den vijand, want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijn naaste. Maar nu zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet wezen, gelijk in de vorige dagen, spreekt de HEERE der heirscharen. Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles doen erven. En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij, o huis Israëls! geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn (Zach. 8:9-13)

Over het einde van het leven van Zacharía is niets bekend.[13]

Datering: De eerste profetie van Zacharía was in de achtste maand van het tweede jaar van koning Darius. Dit was in 520 v. Chr. De profeet heeft in ieder geval tot de negende maand van het vierde jaar van koning Darius I gewerkt (Zach. 7:1). Samen met de profetieën van Haggaï behoren de hoofdstukken 1-8 van Zacharía tot de meest nauwkeurig te dateren profetieën uit het Oude Testament.[14]

De hoofdstukken 12-14 zijn vermoedelijk geschreven door Zacharía toen hij wat ouder was. Zijn profetische werk strekt zich uit van 520-470 v. Chr.[15]

De structuur van Zacharía: Het Bijbelboek Zacharía is in twee delen te verdelen, namelijk in de hoofdstukken 1-8 en 9-14.[16] Het eerste deel bevat de nachtgezichten en aansluitende profetieën (1:1-8:23). Deze visioenen of nachtgezichten bevatten veel symboliek. Er verschijnt ook een Engel Die de visioenen (grotendeels) uitlegt.[17] Zacharía ontvangt alle visioenen in één nacht(!)

Het tweede deel van het Bijbelboek Zacharía bevat profetieën over de tijd van de Messias (9:1-14:21). Dit laatste gedeelte van het boek valt weer in twee delen uiteen, namelijk het toekomstige koningschap van God over Zijn volk (9:1-11:17) en de verwerping en overwinning van Gods Koning (12:1-14:21).[18]

De eerste acht hoofdstukken willen het overblijfsel van de joden bemoedigen bij de herbouw van de tempel. De laatste zes hoofdstukken zijn geschreven na de voltooiing van de tempel. Deze laatste zes hoofdstukken spreken over de expeditie van Alexander de Grote (356-323 v. Chr.) langs de westkust van Palestina naar Egypte, Gods bescherming van de joden in die tijd en onder de tijd van de Makkabeeën, de komst, het lijden en de regering van de Messias, de vernietiging van Jeruzalem door Rome, het uiteenvallen van de joodse staat, hun bekering en herstel, het vernietigen van de goddeloze staten die hen aanvielen in Kanaän en de heidenen die samen met de joden de HEERE zullen gaan grootmaken.[19]

Er is in de laatste zes hoofdstukken dus een verschuiving te zien van heidense dominantie naar de heerschappij van de Messias, van vervolging naar vrede en van onreinheid naar heiligheid. Ook wordt in dit gedeelte van het boek de opkomst van het Griekse rijk, de komst en verwerping van Christus en de uiteindelijke overwinning van de Messias beschreven.[20]

Deze visioenen hadden een historische betekenis ten tijde van Zacharía, maar hebben ook betekenis voor de kerk van alle tijden en plaatsen. God zal Zijn volk redden en de goddelozen, die het aanbod van vrije genade verwerpen, oordelen.[21]

De nachtgezichten: De nachtgezichten zijn in de eerste persoon geschreven en zijn min of meer in een chiastische structuur geplaatst.[22] Een chiasme of kruisstelling is een stijlfiguur, waarbij er een omkering van overeenkomstige elementen wordt gebruikt.

De twee kernvisioenen zijn het vierde en vijfde nachtgezicht. Hierin gaat het over de reiniging van de hogepriester Jozua (3:1-10) en de gouden kandelaar en de twee olijfbomen (4:1-14). Deze nachtgezichten gaan over het werk van Jozua en Zerubbábel waar Zacharía nauw bij betrokken was.[23]

De nachtgezichten roepen de vraag op naar het straffen van de heidense volken die de joden tegen staan (1:7-21, 6:1-8), de veiligheid van Jeruzalem (2:1-12), de voltooiing van de tempel (4:1-14) en het probleem van de schuld en zonde (3:1-10, 5:1-11).[24] Hieronder staan de acht nachtgezichten met een korte uitleg:

Nachtgezicht 1: De paarden en de Engel des HEEREN tussen de mirtebomen (Zach. 1:7-17)

Op den vier en twintigsten dag, in de elfde maand (die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharía, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende: Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. En Ik zeide: Mijn Heere! Wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze zijn. Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de HEERE uitgezonden heeft, om het land te doorwandelen. En zij antwoordden den Engel des HEEREN, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil. Toen antwoordde de Engel des HEEREN, en zeide: HEERE der heirscharen! Hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren? En de HEERE antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden. En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een groten ijver. En Ik ben met een zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen. Daarom zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de HEERE der heirscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden. Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.

De joden hadden de dag des Heeren meegemaakt en Zijn toorn gezien tijdens hun ballingschap. De dag des Heeren is een herhaaldelijk terugkerend thema in de profetische literatuur van het Oude Testament. Dit geldt ook voor het Bijbelboek Zacharía en dan met name voor de laatste drie hoofdstukken van het boek. De term ‘de dag des Heeren’ duidt op een tijd waarop de God van Israël krachtig ingrijpt in de geschiedenis. Dat ingrijpen is een reden voor waarschuwing en voor hoop, omdat rampen en heil gerealiseerd zullen worden.[25]

Toch lijken de heidense volken rondom nu nog in volkomen rust te zijn (Zach. 1:11). De Engel des Heeren spreekt met God over het einde van Zijn toorn en de rechtvaardiging van het volk. Hoewel het tegendeel waar lijkt te zijn, heeft God Zijn volk niet verlaten. Hij zal Zich over Zijn volk ontfermen.[26] De volken zullen alsnog de dag des Heeren moeten meemaken en Sion zal opnieuw Gods gunst ervaren. Dit zijn troostrijke woorden. Op de achtergrond hiervan klinkt de echo door van Jes. 40:2: Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden. Verder worden in dit nachtgezicht de volken aangeklaagd, omdat ze als Gods instrumenten om Israël te straffen, te ver zijn gegaan.[27]

Nachtgezicht 2: De vier hoornen en de vier smeden (Zach. 1:18-21)

En ik hief mijn ogen op, en zag; en ziet, er waren vier hoornen. En ik zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben. En de HEERE toonde mij vier smeden. Toen zeide ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zijn gekomen om die te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien.

De vier hoornen symboliseren de wereldmachten die vijandig staan tegenover God en strijd voeren tegen Zijn volk. De vier smeden zijn de verschillende werktuigen waarmee God de wereldmachten zal vernietigen. Hierdoor zal Hij Juda redden.

Nachtgezicht 3: De man met het meetsnoer (Zach. 2:1-13)

Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer. En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal. En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet. En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar. Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE. Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel! Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan. Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft. Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! Want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.

Jeruzalem zal in de toekomst weer herbouwd worden. Dan zal de HEERE in het midden van de stad wonen en de volkeren zullen op Jeruzalem aantrekken.

Nachtgezicht 4: De hogepriester Jozua aangeklaagd door de satan (Zach. 3:1-10)

Daarna toonde Hij mij Jozua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan. Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! Ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Jozua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond. Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen. Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem klederen aan; en de Engel des HEEREN stond daarbij. Toen betuigde de Engel des HEEREN Jozua, zeggende: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan. Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester! Gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen. Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen. Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgenboom.

In dit nachtgezicht ziet Zacharía Jozua de hogepriester, die, net als Zerubbábel, uit de ballingschap is teruggekeerd. Jozua zal straks, als de nieuwe tempel klaar is, als hogepriester de draad weer oppakken, om te offeren, te bidden en te zegenen. Maar dan ziet de profeet dat Jozua zich in een aangrijpende situatie bevindt. Jozua wordt aangeklaagd door de satan, terwijl hij in vuile kleren voor het aangezicht van de Engel des HEEREN staat.[28] Jozua staat hier niet alleen voor zichzelf, maar representeert hier de teruggekeerde ballingen in hun zonden. Het is Jozua en in hem het volk van de joden, die door de satan worden aangeklaagd. In Babel is Jozua verontreinigd door de heidense omgeving en daarom ongeschikt om hogepriester te worden, zo zal de satan hem toegebeten hebben.[29]

De satan is dus van oordeel dat Jozua met zijn vuile kleren niet in Gods nabijheid mag komen en daarmee het volk dus ook niet. Dit zou betekenen dat de tempel- en priesterdienst, ofwel de dienst der verzoening niet zou kunnen worden hersteld. Maar wat een wonder! De Heere neemt het op voor Jozua. Niet omdat Jozua en het volk het er zo best van afgebracht hadden, maar omdat de Heere hen had verkoren. Ds. H. Veldkamp zegt hierover het volgende: ‘Tegen deze verkiezende soevereine genade Gods stuiten alle pijlen van satan af’.[30]

Jozua ervaart Gods onbevattelijke genade, gesymboliseerd in het wegnemen van de vuile kleren en het aandoen van wisselkleren.[31] Het zijn de engelen die de opdracht krijgen om Jozua van zijn vuile kleren te ontdoen. Net als de verloren zoon niet alleen weer in genade werd aangenomen, maar ook in de ere van kind des huizes werd hersteld, wordt ook hier Jozua volledig in het ambt hersteld. God geeft genade én ere![32]

Zo vormt dit nachtgezicht een prelude op de heerlijke toekomst voor het volk van God! Wil deze toekomst echter doorbreken, dan zal ook het hogepriesterschap gelouterd moeten worden. De Spruite, de volmaakte Hogepriester, Die alle schuld wegneemt, zal komen.[33] Ook dit Schriftgedeelte wijst dus heen naar de komst van Heere Jezus, Die met vuile klederen bekleed zal worden, om een nieuw kleed der gerechtigheid voort te brengen voor allen die door Hem als een vuurbrand uit het vuur gerukt zullen worden. Dit is gebeurd op één dag, op de Goede Vrijdag, op Golgotha, precies zoals in dit vierde nachtgezicht is voorzegt.[34]

Nachtgezicht 5: De gouden kandelaar tussen de twee olijfbomen (Zach. 4:1-14)

En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt. En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren; En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde. En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen? Toen antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere! Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbábel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen. Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven! Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende: De handen van Zerubbábel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet, dat de HEERE der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. Verder antwoordde ik, en zeide tot Hem: Wat zijn die twee olijfbomen, ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijn linkerzijde? En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten? En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere! Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan.

De kandelaar symboliseert de HEERE, de Koning van de wereld. De priesters hadden de gewoonte om de kandelaars in de tempel twee keer per dag te verzorgen, namelijk ’s morgens en ’s avonds. Zij knipten de pitten af en vulden de lampen met olie. In dit visioen ziet Zacharía echter een kandelaar die geen menselijke verzorging nodig heeft. De Heere laat door middel van dit visioen zien dat het werk aan de tempel ten diepste Gods werk is en dat Hij zal toezien op de voltooiing (Zach. 4:6,9).[35]

De twee olijfbomen wijzen op de twee gezalfden Jozua en Zerubbábel. Zowel het koningschap als het priesterschap moeten gezuiverd worden. Alleen de Heilige Geest kan Israël in staat stellen om een Lichtdrager voor de wereld te zijn.

Nachtgezicht 6: De vliegende boekrol (Zach. 5:1-4)

En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, een vliegende rol. En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een vliegende rol, welker lengte is van twintig ellen, en haar breedte van tien ellen. Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven vloek, uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die valselijk zweert, zal van hier, volgens denzelven vloek, uitgeroeid worden. Ik breng dezen vloek voort, spreekt de HEERE der heirscharen, dat hij kome in het huis van den dief, en in het huis desgenen, die bij Mijn Naam valselijk zweert; en hij zal in het midden zijns huizes overnachten, en hij zal het verteren, met zijn houten en zijn stenen.

Als het volk zich weer aan de zonde overgeeft, zal de vloek van de wet hen treffen. De vliegende boekrol lijkt de decaloog, de tien geboden, samen te vatten. De eerste vier geboden worden voorgesteld door het vals zweren bij Gods Naam en de laatste zes geboden door stelen (Zach. 5:4). De ballingschap had het volk moeten reinigen en zuiveren, maar de boekrol wijst echter op het droevige feit dat het volk na de ballingschap nog steeds zondigt.

Nachtgezicht 7: De vrouw in een mand (Zach. 5:5-11)

En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide tot mij: Hef nu uw ogen op, en zie, wat dit zij, dat er voortkomt. En ik zeide: Wat is dat? En Hij zeide: Dit is een efa, die voortkomt. Verder zeide Hij: Dit is het oog over henlieden in het ganse land. En ziet, een plaat van lood werd opgeheven, en er was een vrouw, zittende in het midden der efa. En Hij zeide: Deze is de goddeloosheid; en Hij wierp ze in het midden van de efa; en Hij wierp het loden gewicht op den mond derzelve. En ik hief mijn ogen op, en ik zag; en ziet, twee vrouwen kwamen voort, en wind was in haar vleugelen, en zij hadden vleugelen, als de vleugelen eens ooievaars; en zij voerden de efa tussen de aarde en tussen den hemel. Toen zeide ik tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen zij deze efa? En Hij zeide tot mij: Om haar een huis te bouwen in het land Sinear; dat zij daar gevestigd en gesteld worde op haar grondvesting.

De vrouw symboliseert de zonden van het volk. Verstrooiing en verbanning zal het gevolg zijn. Met Sinear wordt Babel bedoeld. De zonde van het volk zal haar terugbrengen naar de plek van het oordeel.[36]

Nachtgezicht 8: De vier wagens die de wereld doorkruisen (Zach. 6:1-8)

En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wagens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper. Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden. En aan den derden wagen witte paarden; en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren. En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere? En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde. Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland. En die sterke paarden gingen uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; want Hij had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land. En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland.

De wagens stellen Gods oordelen voor. Alle vijandige machten zullen omvergeworpen worden.[37]

Zacharía 12: In dit gedeelte belooft de Heere dat Hij Juda zal oprichten uit het stof. Ze zullen door een periode van lijden heen moeten, maar daarna zal God de heidense verdrukkers vergelden voor hun wreedheden. Zo wordt het voortbestaan van Juda opnieuw gewaarborgd. Dit is belangrijk, want uit hen zal de Messias voortkomen. Maar de Heere gaat verder. Niet alleen zal hij Juda van haar vijanden verlossen, Hij zal maken dat ze oprecht berouw over hun zonden zullen krijgen. Ook zal de Heere hun zonden en afgoderij van voor Zijn heilige ogen wegdoen.

We moeten hoofdstuk 12 dus lezen met in het achterhoofd de volgende twee hoofdthema’s:

1. De Heere zal de vijandige volken straffen die Juda kwaad willen doen.
2. Hij zal het huis van David, waar de Messias uit zal voortkomen, wederom oprichten.

12:1 De last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert.
In het vorige hoofdstuk lazen we dat de stok LIEFELIJKHEID en de stok SAMENBINDER door midden gebroken zijn. Dit roept de vraag op wat voor toekomst Israël te wachten staat. Het breken van de stok LIEFELIJKHEID heeft de weg voor vijandige machten geopend en het volk zal vallen in de handen van een onbetrouwbare en slechte herder. Als het Bijbelboek Zacharía zou stoppen bij 11:17 zouden we in het ongewisse gelaten worden over de afloop van de geschiedenis van God met Zijn volk.

In Zach. 12:1 horen we een nieuwe profetie. Het woord komt van de HEERE, de Verbondsgod, Die hemel en aarde geschapen heeft. Dit leert ons dat de God Die in Zijn Woord tot ons spreekt, machtig is om datzelfde Woord ten uitvoer te brengen. Als Schepper kan de Heere ook een nieuwe maatschappij scheppen uit de bestaande chaos. Israël ten tijde van Zacharía hoefde dus niet te wanhopen.

12:2 Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem.
Jeruzalem zal het instrument zijn van Gods oordeel over de volken. Een drinkschaal der zwijmeling duidt op een beker gevuld met bedwelmende drank waarvan het drinken resulteert in schaamte, desoriëntatie en vernietiging. Niet alleen Jeruzalem wordt zo tot een onneembare vesting, maar ook de regio eromheen waarvan Jeruzalem de hoofdstad is. De stad Jeruzalem en de provincie van Juda zullen veilig zijn.

12:3 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastige steen allen volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen.
Opnieuw volgt er een metafoor waarmee wordt duidelijk gemaakt dat Jeruzalem onneembaar is. God zal de stad als een zware, een lastige steen maken. Al zouden al de volken zich tegen Jeruzalem verzamelen, ze zullen de stad niet kunnen innemen.

12:4 Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan.
12:5 Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den HEERE der heirscharen, hun God.
De metaforen over Jeruzalem worden uitgebreid met een beeld van aanvallende paarden en hun ruiters. Het is een beeld van massale verwarring. De paarden zullen er schichtig en angstig vandoor gaan. Ook de ruiters zullen niet kunnen vechten, omdat ze verward en in paniek zijn. In vers 5 wordt van perspectief gewisseld. We draaien ons om op de stadsmuur en kijken niet langer naar het woedende gevecht, maar naar de situatie in de stad. Daar zien we de leidslieden van Juda staan. Ze merken dat de onverslaanbare kracht van Jeruzalem niet uit henzelf komt, maar van de HEERE der heirscharen. Dit is een militaire titel voor de Heere, Die opkomt voor Zijn volk.[38]

12:6 Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechterzijde en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem.
Te dien dage slaat op de tijd waarin Jeruzalem onneembaar en onverwoestbaar zal zijn. Op die dag zullen Israëls leiders bijdragen aan de bescherming van Jeruzalem. Zij zullen zijn als vlammen onder hout, als een fakkel onder de schoven. De grote brand die hierdoor ontstaat zal de vijand vernietigen. Vanwege Gods bemoeienis zal Jeruzalem als stad blijven bestaan op de plek waar ze nu nog steeds is.

12:7 En de HEERE zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda.
De belofte van het verbond met Abraham zal vervuld worden en eer en heerlijkheid brengen voor Jeruzalem en geheel Juda. Deze belofte kunnen wij onder andere vinden in Gen. 12:1-3: De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.

Tegelijkertijd houdt dit verbond in dat de volken die in opstand komen tegen Jeruzalem vernietigd zullen worden. De inwoners van Juda zullen eerst behouden worden, zodat de inwoners van Jeruzalem zich niet zouden verheffen. Net zoals hen, mogen ook Gods kinderen niet iets worden met de genade die de Heere hen heeft bewezen. Daarom zal de Heere er zorg voor dragen dat Hem alle lof en eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid zal toekomen.

12:8 Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden; als de Engel des HEEREN voor hun aangezicht.
De inwoners van Jeruzalem zullen net als David, de man naar Gods hart, de hoogste menselijke eer krijgen. Zelfs de zwakste inwoner van Jeruzalem zal zo machtig zijn als David. Met het huis van David worden hier de leiders van het volk bedoeld. Zij zullen een grote glorie krijgen. Op die dag zal een afstammeling van David, hen voeren in de strijd. De Engel des Heeren zal hen dan bijstaan.

12:9 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen.
Dit vers is als het ware een samenvatting van het voorgaande. De Heere zal alle heidenen verdelgen die Jeruzalem zullen aanvallen.

Voordat we verder gaan met de vers-voor-vers exegese wil ik hier graag een aantal leerpunten uit Zach. 12 noemen. Dit met als reden dat nagenoeg alle commentaren en Bijbelvertalingen een tweedeling tussen de verzen 1-9 en 10-14 maken, zoals ook onze Statenvertaling.

1. Door de macht van God is niet alleen de aarde geschapen, maar wordt zij ook van dag tot dag onderhouden.
2. De beloften van God zijn de beste bescherming voor het volk van God en voor de Kerk. Ook ten tijde van tegenspoed en kruis.
3. Soms kan het lijken alsof God Zijn volk vergeet als ze in nood zitten. Maar in vers 4 staat dat de Heere Zijn ogen open zal doen. Hij zal dus niet passief blijven, maar ingrijpen. Hij sluimert noch slaapt.
4. Gods wegen met mensen leiden er altijd toe dat mensen in zichzelf vernederd worden. Niet door kracht, noch door geweld maar door Gods Geest zal het geschieden (Zach. 4:6).
5. Uiteindelijk zullen alle vijanden van het joodse volk en van de Kerk vernietigd worden.

12:10 Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.
De Heere zal ook zorgdragen voor de geestelijke vernieuwing van Juda en Jeruzalem. Uit louter genade zal de Heere over de inwoners van Jeruzalem en hun leiders de Geest der genade en der gebeden uitstorten. Deze Geest zal de mensen doen ontwaken uit hun zondeslaap en hen smekend doen opzien naar God in oprecht berouw. De inwoners zullen Hem zien, Die zij doorstoken hebben en over die zonden zullen ze berouw hebben. Dit is opvallend! Het zullen dus niet de vijandige staten zijn die om vergeving zullen smeken, maar het huis van David en de inwoners van Jeruzalem(!) Er wordt hier verwezen naar Christus, Die eens doorstoken zal worden aan het kruis. Hij is de lijdende Knecht des Heeren en zal voor Zijn volk lijden en sterven.[39]

Twee belangrijke teksten uit het Nieuwe Testament halen Zach. 12 aan, namelijk Joh. 19:37: En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben. en Openb. 1:7: Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. Het Nieuwe Testament leert ons dus dat dit vers heen wijst naar de Messias.

Voor sommige joden is dit een exegetisch probleem. Want het is duidelijk dat God hier spreekt. En zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben. Maar hoe kan de Heere, Die een Geest is, nu doorstoken worden?! De enige oplossing voor dit probleem is dat zij de Heere Jezus, Die God en mens is, gekruisigd en gedood hebben. Op het moment dat dit besef zal doorbreken, zal de rouwklage in Jeruzalem groot zijn. Sommige joodse uitleggers hebben in het verleden wel geprobeerd om ‘doorsteken’ met ‘verdriet doen’ te vertalen, maar dat is vanuit het Hebreeuws onmogelijk. Het woord betekent nu eenmaal doorsteken of doorboren en niet verdriet doen.[40]

12:11 Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrimmon, in het dal van Megiddon.
We weten niet goed wat bedoeld wordt met Hadadrimmon. Het verwijst in ieder geval naar een, voor de eerste lezers van Zacharía, bekend gegeven. Naar een moment van grote, publieke rouw in Jeruzalem en omstreken. Wellicht is het een plaatsnaam, want in 2 Kron. 35 wordt ook verwezen naar Megiddon. In dit dal van Megiddon is koning Josia doorboord met pijlen. Ook toen was er een grote rouwklage in Jeruzalem en Juda. De profeet Jeremia heeft hier zelfs een klaaglied over geschreven, zo lezen we in 2 Kron. 35:25.

12:12 En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder; het geslacht van het huis Davids bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder; en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder, en hun vrouwen bijzonder;
12:13 Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; het geslacht van Simei bijzonder, en hun vrouwen bijzonder;
12:14 Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder.
De verzen 12-14 beschrijven de reikwijdte van de rouwklage. Het zal elk gezin en elk individu treffen. Er wordt hier een flink aantal namen genoemd, aflopend van belangrijk tot minder belangrijk. Wat ook de aardse status van iemand is, wie de wonden van de Heere Jezus leert bewenen, belandt in het stof. En dat is geen verkeerde plek, want genade stroomt altijd naar de laagste plaats. In de tekst valt verder op dat de vrouwen telkens apart worden genoemd. Dit wijst op het joodse gebruik waarbij mannen en vrouwen apart rouwbedrijven.

Net zoals na vers 9 zou ik ook hier graag wat leerpunten willen noemen:

1. Er zal een dag komen waarop er een grote rouwklage zal komen onder het volk Israël. Dit zal het begin zijn van een wereldwijde opwekking onder jood én heiden.[41]
2. Deze opwekking zal gekenmerkt worden door een uitstorting van Gods Geest, namelijk de Geest der gebeden en der genade. Iets hiervan is vervuld met Pinksteren waar er ook verslagenheid kwam. Toch leert Rom. 11 ons dat wij mogen uitzien naar een nadere vervulling van deze belofte. Want de Geest werkt nog en doet nog kinderen geboren worden in Sion.
3. Het gebed is de barometer van de kerk. Wanneer er weinig gebed is, is er weinig werking van de Geest van God. Waar verbrokenheid en gebed is, wil de Geest krachtig werken. Dat heeft de kerkgeschiedenis keer op keer bewezen. Wat een wonder is het dan, dat de Heilige Geest soeverein is en Zichzelf, met eerbied gesproken, elke keer weer aan de kerk opdringt om haar op de knieën te krijgen. Anders gezegd, zonder het gebed geen Heilige Geest en zonder de Heilige Geest geen gebed.
4. Alle ware berouw komt van het zien op de lijdende Zaligmaker, Die wilde sterven vanwege onze zonden. Angst kan spijt opwekken, maar alleen het gevoelen dat de zonden vergeven zijn roept een waar berouw op. Kijk maar naar koning David. Nadat hij van de profeet Nathan hoort dat zijn zonden vergeven zijn dicht hij Ps. 51(!) Waar berouw, zo schreef een puritein eens, is ‘huilende liefde’ aan de voet van het kruis.[42]
5. Ware godsdienst is een persoonlijk iets en wanneer het naar binnen slaat, zal het de ziel in een worstelen met God brengen. Daar zal berouw en een rouwklage over de zonden komen. Maar zalig als het dan beleefd mag worden: en toen zij opkeken zagen zij niemand dan Christus alleen.

Zacharía 13: Zach. 13 volgt chronologisch en qua boodschap op de inhoud van Zach. 12. Beide hoofdstukken spreken over de dag waarop de HEERE komt om te redden. Zach. 12 eindigt met een belofte dat Gods Geest diep berouw over de zonden zal werken, als men zal zien op Hem Die ze doorstoken hebben (Zach. 12:10). Zach. 13:1 wijst vervolgens op het ene nodige dat iedere berouwvolle zondaar nodig heeft: Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.

Het idee van een fontein voor reiniging was niet nieuw voor de eerste hoorders van het Bijbelboek Zacharía. De priesters van Israël wisten dat de zonden gereinigd moesten worden, iets wat gesymboliseerd werd door het sprenkelen van het bloed van een offerdier. Daarnaast werd er veel water gebruikt in de offerdiensten om iemand ritueel te reinigen voor de dienst aan de Heere. Op de grote Verzoendag moest de hogepriester eerst het bloed van een offerdier offeren en daarna zichzelf reinigen met water voordat hij verder ging. Aangezien Zacharía zelf een priester was, was hij goed op de hoogte van deze wetten.

Naast de offerdienst kwam het reinigen door middel van water ook voor bij andere profeten. Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. (Ez. 36:25) De profeet Zacharía ziet een fontein van dit reinigende water voor zich. Er zal dus een overvloed van genade zijn, als een remedie voor het grote verdriet van hen die kijken naar Hem Die ze doorstoken hebben. Deze fontein wijst heen naar het bloed wat de Heere Jezus op het kruis van Golgotha heeft gestort (Joh. 19:31-37). Toen Christus doorstoken werd, vloeide er bloed en water uit Zijn lichaam. Het Johannes evangelie leert ons dat het Zijn bloed is wat voor de schuld van de zonde betaald en dat het water uit Zijn lichaam de onreinheid wegneemt.[43] Dit is precies wat een zondaar nodig heeft! De zonde raakt ons doordat het ons schuldig stelt tegenover een heilig God. De zonde maakt onze harten onrein en ongeschikt om tot eer van God en tot heil van de naaste te leven. Het bloed van Christus, waar deze fontein uit Zach. 13:1 naar wijst, reinigt van alle zonden en richt in onze harten een nieuwe gehoorzaamheid op en een verlangen naar een toegewijd leven voor God en de naasten.

Zoals uit het voorgaande blijkt gebruikt het Nieuwe Testament dus beelden uit het Oude Testament om de noodzaak én werking van Christus’ offer voor de zonden uit te leggen. Tegelijkertijd is er een groot verschil met de Oudtestamentische offers en het offer van Christus. De Oudtestamentisch offers moesten telkens herhaald worden en riepen daarom om een beter offer wat voor eeuwig voldoende is om voor de zonden te betalen (Hebr. 10:10-14).

Deze fontein van Christus’ bloed was ook duidelijk zichtbaar bij de prediking van Petrus op de Pinksterdag. Vele verslagen zondaren mochten toen drinken van de fontein van het water des levens om niet. R.D. Phillips zegt hierover het volgende in zijn commentaar op Zacharía: ‘Als God voor hen, die Zijn Zoon verworpen en gekruisigd hadden, een fontein opende tegen de zonde en de onreinheid, hoeveel te meer voor u, die Hem haatte en door uw ongeloof heeft gekruisigd?!’[44]

In Zach. 13 wordt ook beschreven hoe radicaal de HEERE zal gaan werken onder de inwoners van Jeruzalem. Dit blijkt wel uit de veranderde houding van het volk tegenover valse profeten. Hier willen ze niets meer mee te maken hebben! Uiteindelijk was het luisteren naar valse profeten en de afgodendienst de redenen geweest waarom het volk in ballingschap gevoerd was.[45] De HEERE zal de namen van de afgoden, de valse profeten en de onreine geest uit het land wegdoen. De onreine geest staat in schril contrast met de Geest van de HEERE, Die de ware profeten zal inspireren om Gods woorden te spreken.[46] Het is deze Geest Die de gelovigen van alle tijden en plaatsen zo hard nodig hebben om in de paden van de HEERE te gaan.

En mocht iemand dan toch nog een valse profetie uitspreken, dan zullen zelfs zijn vader en moeder niet schromen om de doodstraf op hem toe te passen.[47] Dit had de HEERE ook bevolen in Deut. 18:20: Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven.

Maar er zal ook een innerlijke verandering plaatsvinden bij de valse profeten. Er zal schaamte zijn over wat ze gedaan hebben en ze zullen zich niet meer uitgeven voor profeet (Zach. 13:4-5). Maar er zijn zaken die een bekeerd mens niet zo een, twee, drie kan afleggen, merkt ds. H. Veldkamp terecht op: de gevolgen van zijn vroegere leven.[48] In Zach. 13 wordt hier een heel letterlijk voorbeeld van gegeven, namelijk het aanbrengen van persoonlijk letsel.

Het kwam in die tijd in Israël voor dat valse profeten zichzelf in hun extase verwondingen toebrachten. Iets soortgelijks deden ook de Baälpriesters op de Karmel (1 Kon. 18).[49] In Zach. 13 lezen we van valse profeten die zich blijkbaar in hun handen hadden gesneden. Deze littekens konden niet ongedaan gemaakt worden en op elk moment kon zo iemand hierop aangesproken worden. Zach. 13:6 wijst hierop: En zo iemand tot hem zegt: Wat zijn deze wonden in uw handen? Zo zal hij zeggen: Het zijn de wonden, waarmede ik geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers.

Er zijn uitleggers die menen dat de valse profeet hier niet de waarheid spreekt. Het huis mijner liefhebbers zou dan betekenen dat de profeet net doet alsof het de gevolgen zijn van een vechtpartij in het huis van vrienden.[50] Toch is het waarschijnlijk dat de ontdekte voormalige valse profeet hier wel de waarheid spreekt, aangezien het Hebreeuwse woord voor liefhebbers vaker in combinatie met de afgodendienst wordt gebruikt. Hier is dus een ontdekt en beschaamd mens aan het woord, die zijn vorige leven niet meer kan ontkennen.[51] Ook dit zal een teken zijn van de opwekking die de HEERE zal geven. De valse profeten zullen stoppen en zich schamen over hun vroegere leven.

Het Bijbelboek Zacharía en het Nieuwe Testament: In het Nieuwe Testament wordt er veelvuldig naar het Bijbelboek Zacharía verwezen. Ongeveer 54 passages van Zacharía komen voor in zo’n 67 plaatsen in het Nieuwe Testament, waarvan de meesten in het Bijbelboek Openbaringen.[52] In de lijdensgeschiedenis van de Heere Jezus wordt Zach. 9-14 het meest geciteerd.[53] Een aantal voorbeelden:

De Heere Jezus is Jeruzalem rijdend op een ezel ingetrokken. Verheug u zeer, gij dochter Sions! Juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. (Zach. 9:9) En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk geschreven is: Vrees niet, gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin. Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden. (Joh. 12:14-16)

Het rijden op een ezel was een gebruikelijk beeld in het oude oosten waarmee de solidariteit met het volk werd uitgebeeld. Maar er zit meer achter dit beeld. Het is ook een traditioneel beeld dat de dagen van strijd en oorlog voorbij zijn. Het is goed mogelijk dat dit beeld in Zach. 9:9 bedoeld wordt, temeer omdat dit vers gecontrasteerd wordt met het beeld van paarden wat weer symbool stond voor oorlog. En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. (Zach. 9:10)

De Heere brengt vrede vanwege het bloed van het verbond, zo blijkt uit Zach. 9:11: U ook aangaande, o Sion! Door het bloed uws verbonds, heb Ik uw gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten. Hiermee wordt de link gelegd met het verbond wat bij de Sinaï is gesloten (Ex. 24:8).[54]

De Heere Jezus is als een Herder geslagen en Zijn kudde is verstrooid. Zwaard! Ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. (Zach. 13:7) Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. (Mat. 26:31)

De Heere Jezus is voor dertig zilverlingen verraden. Want ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen. Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijke prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker. (Zach. 11:12-13) En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen. (Mat. 26:15)

De Heere Jezus is doorstoken. Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. (Zach. 12:10) Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. (Openb. 1:7)[55]

Belangrijke lessen uit Zacharía:

1. De komende Messias zal Hogepriester en Koning zijn
De profetieën van Zacharía dragen bij aan het begrip van hoe de HEERE wil dat leidinggevenden, op welk gebied dan ook, hun rol op zich nemen. Jozua en Zerubbábel konden hun rol niet goed vervullen, omdat Jozua schuld met zich meedroeg en Zerubbábel ontmoedigd was (Zach. 3:1, 4:6-10a). De HEERE kan de schuld wegnemen en Zijn Heilige Geest geven, waardoor mensen hun taak in dit leven kunnen uitoefenen in afhankelijkheid van Hem. Dit betekent dat leiderschap, zeker in Gods Koninkrijk, een geestelijke dimensie kent.[56]

Hierbij valt op dat in Zacharía het leiderschap wordt vormgegeven door de hogepriester Jozua en Zerubbábel die de Davidische lijn representeert. Zowel de priesterlijke als de koninklijke persoon worden hier gezalfde leiders genoemd (Zach. 4:14). Beiden worden ook verbonden aan de Messiaanse beschrijving Spruit. Deze beschrijving was al eerder aan de Davidische lijn gekoppeld.

Want er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal Vrucht voortbrengen. (Jes. 11:1) Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. (Jer. 23:5)

Het bijzondere van het Bijbelboek Zacharía is dat de beschrijving Spruit ook aan de hogepriester wordt verbonden. Te weten, neem zilver en goud, en maak kronen; en zet ze op het hoofd van Jozua, den zoon van Jozadak, den hogepriester. En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. (Zach. 6:11-12) Hieruit blijkt duidelijk dat de komende Messias zowel Hogepriester als Koning zal zijn.[57]

In de hoofdstukken 9-14 wordt de nadruk van koning en hogepriester verlegd naar dat van herder.

Alzo zegt de HEERE, mijn God: Weidt deze slachtschapen. Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de HEERE, dat ik rijk geworden ben! En niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze. Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de HEERE; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elk een in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen. Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid. (Zach. 11:4-7)

Zwaard! Ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de HEERE, de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden, en den geest geven; maar het derde deel zal daarin overblijven. En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven, gelijk men goud beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De HEERE is mijn God. (Zach. 13:7-9)

God toornt over de herders, ofwel de leiders, van Israël. Zij hebben hun taak niet volbracht zoals de HEERE dat bevolen had. Uiteindelijk zal er echter een Herder komen Die het volk kan verlossen.[58] De Messias zal verzoening en voldoening aanbrengen voor de uitverkorenen. Hij zal een Fontein zijn tegen de zonde en de onreinheid (Zach. 13:1). Dit schoonwassen zal niet gebeuren zonder de uitstorting van de Geest der genade en der gebeden en het berouw over het lijden en sterven van de Messias. Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. (Zach. 12:10)

2. De komende Messias zal als de goede Herder Zijn schapen verzamelen
De goddelijke Herder zal fluiten naar Zijn kudde en hen verzamelen, zo blijkt uit Zach. 10:8: Ik zal hen toesissen, en zal ze vergaderen, want Ik zal ze verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij te voren vermenigvuldigd waren.

In die tijd zullen de valse herders van de kudde afgehaald worden (Zach. 10:2-3) en zal de goede Herder gaan handelen. Op ontroerende wijze blijkt dit uit Zach. 10:8-12:

Ik zal hen toesissen, en zal ze vergaderen, want Ik zal ze verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij te voren vermenigvuldigd waren. En Ik zal hen onder de volken zaaien, en zij zullen Mijner gedenken in verre plaatsen; en zij zullen leven met hun kinderen, en wederkeren. Want Ik zal ze wederbrengen uit Egypteland, en Ik zal ze vergaderen uit Assyrië; en Ik zal ze in het land van Gilead en Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen. En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij zal de golven in de zee slaan, en al de diepten der rivieren zullen verdrogen; dan zal de hoogmoed van Assur nedergeworpen worden, en de scepter van Egypte zal wegwijken. En Ik zal hen sterken in den HEERE, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de HEERE.

Het is opvallend dat Zacharía hier, geïnspireerd door de Heilige Geest, beelden gebruikt uit de exodus van het volk van de joden (verg. Ex. 14). Als het ware wordt hier een tweede exodus beschreven.

Net als de komende Messias wil ook Zacharía voor het volk, voor de schapen, zorgen. Hij doet dit in opdracht van de Heere om zo een boodschap voor het volk door te geven (Zach. 11:4) Om dit te doen neemt hij niet één, maar twee herdersstaven, die hij de symbolische namen LIEFELIJKHEID en SAMENBINDER geeft. Deze staven symboliseren het verbond met de HEERE en de eenheid van de twee volken. Daarnaast verwijdert hij drie ongeschikte schaapherders in een maand (Zach. 11:8). Zacharía moet dus niet alleen Gods woorden spreken, maar ook daadwerkelijk handelen in lijn met wat God wil voor het volk. Lang houdt Zacharía dit echter niet vol. Hij stopt met het herder-zijn en wijst het volk op hun schuld en verantwoordelijkheid om de Heere te zoeken. En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. (Zach. 11:9)

Vervolgens breekt Zacharía de staf LIEFELIJKHEID om daarmee aan te geven dat het verbond verbroken wordt. En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had. (Zach. 11:10) Wie worden er met deze slachtschapen bedoeld? Het is opvallend dat hier gesproken wordt over al deze volken. Het gaat dus niet alleen over Israël.

Het verbond met alle volken zal verbroken worden. Om deze reden gaan verschillende exegeten er vanuit dat Zacharía hier de Heere Zelf uitbeeldt. De Heere wil dus het Herdersambt over de volken neerleggen. Maar waar de Herder verdwijnt, zijn de schapen reddeloos verloren. Een heftige profetie! Volgens ds. Veldkamp wordt hiermee het terugtrekken van Gods hand van deze aarde bedoeld. Anders gezegd, een inhouden van de algemene genade.

‘De Heere zal Zijn hand van de mensheid aftrekken, de teugels waarmee Hij ze tot nog toe in de hand hield, worden weggenomen, en de aarde wordt weer vervuld met wrevel, precies als vóór de zondvloed, zoals Jezus ook reeds voorspelde: gelijk het was in de dagen van Noch, alzo zal het zijn in de dag van de Zoon des mensen. […] Men wil de goddelijke Herder niet, maar het gevolg daarvan is zelfvertering. Als de staf van God goedgunstigheid verbroken wordt, komt het menselijke zwaard, en een zee van bloed en tranen. […] Maar hetgeen óók voorzegt is -en dat is de rust van allen die geloven, ook in de meest verwarde en verwarrende tijden-, is dit: bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar het verbond Mijns vredes zal niet wandelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.’[59]

Nadat Zacharía de eerste staf gebroken heeft, eist hij het geld op waar hij recht op had. Het volk kent hem dertig zilverlingen toe, die Zacharía op bevel van de HEERE, voor de pottenbakker in het huis van de HEERE gooit. Dat deze pottenbakker in de tempel werkt is niet verwonderlijk, aangezien de tempelcultus voortdurend behoefte had aan nieuwe kookpotten en kruiken.[60]

Vervolgens breekt Zacharía de tweede staf, genaamd SAMENBINDER, wat wijst op het verbreken van de broederschap tussen Israël en Juda (Zach. 11:14).[61] Dit is een herinnering aan Israëls droevige verleden, toen na het sterven van koning Salomo het volk Israël uiteen viel in het tweestammenrijk Juda en het tienstammenrijk Israël.[62] Het verbreken van de stok SAMENBINDER beeldt uit dat God Zich voortaan niet meer om Zijn volk zou bekommeren en de twee volken niet meer zou verenigen.[63] Dit kwam omdat Israël en Juda Gods genade niet hadden willen erkennen en daarmee het oordeel over zichzelf hebben afgeroepen.

3. Blijdschap
De Heere roept Zijn volk op om zich in Hem te verblijden. Hoewel er voor het oog niet veel was waarover de inwoners van Juda zich konden verblijden, roept de Heere hier wel toe op. Dit blijkt heel duidelijk uit Zach. 8:19: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het vasten der vierde, en het vasten der vijfde, en het vasten der zevende, en het vasten der tiende maand, zal den huize van Juda tot vreugde, en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen; hebt dan de waarheid en den vrede lief.

Vanwege de zonden waren de joden, na veel waarschuwingen, weggevoerd naar Babel. De stad Jeruzalem was leeggeroofd en in puin geslagen. Maar wat nog erger was: de tempel was verwoest! Eenmaal in Babel aangekomen realiseerden de joden zich pas goed wat hun zonden teweeg hadden gebracht. Daarom introduceerden ze vier extra momenten van vasten. Tijdens het eerste moment dachten ze aan de verovering van Jeruzalem, tijdens het tweede moment aan de dag waarop de tempel verwoest werd, tijdens het derde moment aan het verraad van een van hen en tijdens het vierde moment aan de dag waarop Jeruzalem werd belegerd.[64]

Een reden waarom de hoorders van deze profetie zich moeten verblijden is dat ze weer terug zijn in Jeruzalem. Men kan beter in een verwoest Jeruzalem zijn, dan in de paleizen van Babel. Maar er is meer waarover ze zich mogen verheugen! De God Die hen uit Babel verlost heeft, is ook de God Die de toekomst in Zijn hand houdt.[65] Hij zal bij hen zijn en hen beschermen. Hier ligt een belangrijke les in voor christenen anno nu. Hoe donker het er ook uit kan zien, God regeert! Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. (Rom. 8:38-39)

Wanneer het volk zich zal houden aan de zaken die de Heere in de verzen 16 en 17 noemt, zal hun blijdschap hersteld worden.[66] Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten. En denkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en hebt een valse eed niet lief; want al deze zijn dingen, die Ik haat, spreekt de HEERE. (Zach. 8:16-17) De profeet Zacharía roept, geïnspireerd door Gods Geest, op om de waarheid en de vrede lief te hebben. Hiermee wordt gedoeld op hoe de inwoners van Juda met elkaar om moeten gaan en op de rechtspraak. Het volk mag elkaar niet als vijanden behandelen, elkaar niet onderdrukken, maar als broeders van hetzelfde volk het goede voor elkaar zoeken.[67] Net als veel andere kleine profeten roept Zacharía dus op tot eerlijke rechtspraak.[68]

4. Bemoediging
Wie kijkt naar de toestand van het volk na de ballingschap en het christendom in deze postmoderne wereld, ontdekt een opvallende overeenkomst: beiden kunnen terugzien op een verleden wat zowel heerlijk als teleurstellend is. Zacharía moest preken tot een volk, dat door hun eigen zonden was weggevoerd en waarvan de tempel, het verbondsteken bij uitstek, nog steeds niet was opgebouwd. Wie naar het christendom anno nu kijkt, ziet, zeker in het westen, weinig verheffends. Waar zijn de tijden van Luther, Calvijn en Edwards gebleven?!

Te midden van alles wat de macht van God en het evangelie lijkt tegen te spreken, staat er in de Bijbel het boek Zacharía. En dit boek biedt hoop, omdat zij leert dat God juist door het zwakke heen kan werken. Hij roept, verzoent, herstelt en bemoedigt zwakke en zondige mensen. Juist zo krijgt Hij alle eer![69] Ook voor christenen anno nu geldt: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen. (Zach. 4:6b)

5. De tempel
Zoals gezegd was het de taak van Zacharía om het volk op te roepen de herbouw van de tempel voort te zetten. Toch blijkt al snel dat het Bijbelboek de lezers toen en ons nu meer wil leren. Waarom zou er anders zoveel nadruk worden gelegd op de komende Koning en op de heidenen die in grote getallen naar de HEERE zullen gaan vragen?! Zach. 6:12b bevestigt het vermoeden dat het in het Bijbelboek Zacharía om meer gaat dan om het volk wat de tempel moet afronden: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. Deze SPRUITE zal de tempel bouwen. De Heere God Die ervoor gezorgd heeft dat de tweede tempel tot voltooiing is gekomen, heeft in Zijn grote genade een tempel op de aarde gevestigd, waarvan de tempel op de berg Sion slechts een schaduw was.[70]

Deze tempel, die gebouwd wordt door de SPRUITE is het Koninkrijk van God en is in onze tijd duidelijk zichtbaar in de wereldwijde kerk en zal door God op de jongste dag voorgoed worden voltooid. Om die reden vatte ds. A.M. Berkhoff het Bijbelboek Zacharía als volgt samen: ‘Bevrijd en toch nog zo beproefd adventsleven’.[71]

Gespreksvragen:

1. Lees Zach. 3:1-5 en beantwoord de onderstaande vragen:

a. Waarom zou de satan juist Jozua in Zacharía’s nachtgezicht hebben uitgekozen om hem te beschuldigen?
b. Kent u nog een plaats in de Bijbel, waarin de satan als aanklager voor God staat? Over wie gaat het dan en wat is de aanklacht?
c. Aan welke vereisten moest een hogepriester in Israëls heiligdom voldoen? Lev. 21:10-21.
d. Wat zegt Openb. 12 over de aanklager? Met welk heilsfeit staat dat in verband? Wat is de winst en wat zijn de gevolgen?
e. Waar en bij wie treedt de satan vandaag de dag op als aanklager?
f. Hoe leren we onze zonde kennen? Maakt de Heere ook gebruik van een aanklager?
g. Wat is rechtvaardiging?
h. Wat betekent het dat de Heere Jezus een Borg en een Voorspraak is?

2. De Heere Jezus is de grote Hogepriester. Wat omvat dit ambt allemaal?

3. Lees Zach. 11:1-11 en beantwoord onderstaande vraag:

a. Waar wijst de stok ‘liefelijkheid des Heeren’ naar?
b. Zien we in onze tijd iets van de verbreking van die staf?

4. Lees Zach. 12:10-14 en beantwoord onderstaande vragen:

a. Hoe is de verhouding van de Heilige Geest tot het gebed?
b. We zien in deze perikoop heel duidelijk dat de Heilige Geest plaatsmaakt voor Christus in het hart van de zondaar. In dat werk is verscheidenheid en overeenstemming. Kunt u van beide iets zeggen?
c. Welke bemoediging ligt er in de naam, waarmee de Heilige Geest hier wordt aangeduid, namelijk de ‘Geest der genade’?

5. Ook in onze tijd hebben we de bemoediging dat Gods werk doorgaat, hard nodig. Bent u hierover wel eens bemoedigd? Kunt u hier iets over delen?

6. Lees Zach. 6:9-15 en beantwoord de onderstaande vragen:

a. Hoe bouwt de ‘Spruit’ de tempel van God?
b. Welke betekenis heeft de Heere Jezus als Koning voor u?
c. Welke betekenis heeft de Heere Jezus als Priester voor u?
d. Wat houdt het Bijbelse begrip ‘vrede’ in?
e. Wat houdt de vrede van Christus in?

7. Lees Zach. 12 en beantwoord de onderstaande vragen:

a. Hoewel Israël maar een klein land is, heeft het een belangrijke plek in de wereldgeschiedenis gekregen. Waarom zou er zoveel aandacht zijn voor Israël?
b. Iemand zei eens: ‘Wie wil weten hoe laat het is op de wereldklok, dient te kijken naar het volk Israël’. Wat zou deze persoon hiermee bedoeld hebben?
c. Welke bemoediging ligt er in de naam, waarmee de Heilige Geest hier wordt aangeduid: Geest der genade?[72]


Bibliografie
Aebi, E. Korte Inleiding Tot De Bijbelboeken. Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002.
Berkhoff, A.M. De Wederkomst Van Christus: De Adventslijn Der Heilige Schrift Tot Openbaring 19. Kampen: Kok, 1926.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Brons, H. Zie Christus' Liefde, Rijk En Vrij: Vertaalde Hymnes Uit Gadsby's Bundel. Apeldoorn: De Banier, 2021.
Calvin, J. Commentaries on the Twelve Minor Prophets: Zechariah and Malachi. Vol. V, Michigan: Baker Books, 2009.
Davis, D.R. 1 Kings: The Wisdom and the Folly. Focus on the Bible. Fearn: Christian Focus, 2009.
Dempster, S.G. Dominion and Dynasty: A Biblical Theology of the Hebrew Bible. New Studies in Biblical Theology. Vol. 15, Downers Grove: InterVarsity Press, 2003.
Den Boer, C. "Bijbelstudie: Zacharía 3:1-10: Het Vierde Nachtgezicht Van Zacharía."
DeVries, S.J. 1 Kings. Word Biblical Commentary. Nashville: Thomas Nelson, 2003.
Dillard, R.B., Longman III, T. Inleiding Op Het Oude Testament. Heerenveen: Groen, 2002.
English Standard Version Study Bible. Wheaton: Crossway, 2008.
Grisanti, M.A., Howard Jr., D.M. Giving the Sense: Understanding and Using Old Testament Historical Texts. Grand Rapids: Kregel, 2003.
Jamieson, R., Fausset, A.R., Brown, D. Commentary Critical and Explanatory of the Whole Bible. Vol. 1, Grand Rapids: Zondervan.
Keil, C.F., Delitzsch, F. Minor Prophets. Commentary on the Old Testament. Vol. 10, Michigan: William B. Eerdmans, 1978.
Laniak, T.S. Shepherds after My Own Heart: Pastoral Traditions and Leadership in the Bible. New Studies in Biblical Theology. Vol. 20, Illinois: InterVarsity Press, 2006.
Lloyd-Jones, D.M. Old Testament Evangelistic Sermons. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2013.
McComiskey, T.E. The Minor Prophets. An Exegetical and Expository Commentary. Grand Rapids: BakerAcademic, 2009.
Moore, T.V. A Commentary on Zechariah. Geneva Series of Commentaries. London: The Banner of Truth Trust, 1974.
Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments. Nashville: Thomas Nelson, 1996.
Paul, M.J., Van den Brink, G., Bette, J.C. Bijbelcommentaar Hosea - Maleachi. Studiebijbel Oude Testament. Vol. 12, Doorn: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2015.
Phillips, R.D. Zechariah. Reformed Expository Commentary. Phillipsburg: P&R Publishing, 2007.
Post, J.J.H. Gerechtigheid En Recht: Bijbelse Kernbegrippen Juridisch Belicht. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2020.
Ridderbos, J. Zacharia: Opnieuw Uit De Grondtekst Vertaald En Verklaard. Korte Verklaring Der Heilige Schrift. Kampen: Kok, 1952.
Treur, J.W.J., "Lezing: Zo Heilig Als Een Vergeven Zondaar Kan Zijn. Over Het Leven En Werk Van Robert Murray M‘Cheyne (1813-1843)," jwjtreur.blogspot.com, 2023.
Van Belzen, J., Bakker, E., Van Krimpen, C., Koster, J. Om Sions Wil Zal Ik Niet Zwijgen. Urk: Gereformeerde Gemeente Urk, 2011.
Van Mourik, J. Het Beloofde Woord: Inleiding Op Het Oude Testament. Cursus Godsdienst Onderwijs (Cgo). Apeldoorn: De Banier, 2021.
VanGemeren, W.A. New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis. Vol. 4, Michigan: Zondervan, 1997.
Veldkamp, H. De Twee Getuigen: Haggaï En Zacharia. Franeker: T. Wever B.V., 1979.
Vriezen, Th.C., Van der Woude, A.S. De Literatuur Van Oud-Israël. Wassenaar: Servire, 1989.
Waltke, B.K., Yu, C. An Old Testament Theology: An Exegetical, Canonical, and Thematic Approach. Michigan: Zondervan, 2012.
Westerink, J. Haggai En Zacharia: Profeten Van Het Huis Van God. Telos. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1992.


[1] Wiliam Cowper, n.a.v. Zach. 13:1 en 1 Joh. 1:7, geciteerd in: H. Brons, Zie Christus' liefde, rijk en vrij: Vertaalde hymnes uit Gadsby's bundel (Apeldoorn: De Banier, 2021), 25-26.
[2] ‘In Babylon they remained for seventy years in misery, remorse and repentance. And then in his own time and in his own miraculous manner God had intervened as he had promised to do and had delivered them. He opened a way by which all who desired to do so could return to Jerusalem, and a remnant of the people did so.’ Bron: D.M. Lloyd-Jones, Old Testament Evangelistic Sermons (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2013), 258.
[3] English Standard Version Study Bible, (Wheaton: Crossway, 2008), 1749-51.
[4] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, (Apeldoorn: De Banier, 2015), 1408.
[5] R.B. Dillard, Longman III, T., Inleiding op het Oude Testament (Heerenveen: Groen, 2002), 531.
[6] Het woord voor ‘zoon’ kan in het Hebreeuws ook kleinzoon of afstammeling betekenen. Bron: J. Calvin, Commentaries on the Twelve Minor Prophets: Zechariah and Malachi, vol. V (Michigan: Baker Books, 2009), 15.
[7] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 767.
[8] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, (Nashville: Thomas Nelson, 1996), 279.
[9] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1408.
[10] M.A. Grisanti, Howard Jr., D.M., Giving the Sense: Understanding and Using Old Testament Historical Texts (Grand Rapids: Kregel, 2003), 319.
[11] W.A. VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, vol. 4 (Michigan: Zondervan, 1997), 1303.
[12] B.K. Waltke, Yu, C., An Old Testament Theology: An Exegetical, Canonical, and Thematic approach (Michigan: Zondervan, 2012), 846.
[13] De Zacharía die in Mat. 23:35 wordt genoemd is zeer waarschijnlijk een andere persoon dan de profeet die het Bijbelboek Zacharía heeft geschreven.
[14] VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 1303.
[15] J. Van Mourik, Het beloofde Woord: Inleiding Op Het Oude Testament, Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO), (Apeldoorn: De Banier, 2021), 289.
[16] Th.C. Vriezen, Van der Woude, A.S., De literatuur van Oud-Israël (Wassenaar: Servire, 1989), 257.
[17] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 282.
[18] Van Mourik, Het beloofde Woord: Inleiding Op Het Oude Testament, 290.
[19] R. Jamieson, Fausset, A.R., Brown, D., Commentary Critical and Explanatory of the whole Bible, vol. 1 (Grand Rapids: Zondervan), 715-16.
[20] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 279-81.
[21] Nelson's Complete Book of Bible Maps & Charts: Old and New Testaments, 282.
[22] Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 539.
[23] Van Mourik, Het beloofde Woord: Inleiding Op Het Oude Testament, 290.
[24] Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 533.
[25] M.J. Paul, Van den Brink, G., Bette, J.C., Bijbelcommentaar Hosea - Maleachi, vol. 12, Studiebijbel Oude Testament, (Doorn: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2015).
[26] E. Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken (Culemborg: Internationale Bijbelbond, 2002), 101.
[27] Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 539.
[28] Dit is de pre-incarnatieve Christus.
[29] C. Den Boer, "Bijbelstudie: Zacharía 3:1-10: Het vierde nachtgezicht van Zacharía."
[30] H. Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia (Franeker: T. Wever B.V., 1979), 101.
[31] S.G. Dempster, Dominion and dynasty: A Biblical Theology of the Hebrew Bible, vol. 15, New Studies in Biblical Theology, (Downers Grove: InterVarsity Press, 2003), 186.
[32] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 101-02.
[33] Volgens de kanttekeningen wordt met de steen in Zach. 3:9 Christus bedoeld. Ds. J. van Belzen zei hierover eens het volgende: ‘Weet u waarin ‘dien Steen’ waarde krijgt? Als ik met mijn schuld en ongerechtigheid geen raad meer weet. Als ik mijzelf niet meer kan opknappen en staande kan houden met alles buiten ‘dien Steen’. De Heere werkt in het leven van Zijn volk op ‘dien Steen’ aan’. Bron: J. Van Belzen, Bakker, E., Van Krimpen, C., Koster, J., Om Sions wil zal ik niet zwijgen (Urk: Gereformeerde Gemeente Urk, 2011), 64.
[34] Den Boer, "Bijbelstudie: Zacharía 3:1-10: Het vierde nachtgezicht van Zacharía."
[35] Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 540.
[36] Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 541.
[37] Aebi, Korte inleiding tot de Bijbelboeken, 101.
[38] English Standard Version Study Bible, 1766-67.
[39] T.E. McComiskey, The Minor Prophets, An Exegetical and Expository Commentary, (Grand Rapids: BakerAcademic, 2009), 1215.
[40] T.V. Moore, A Commentary on Zechariah, Geneva Series of Commentaries, (London: The Banner of Truth Trust, 1974), 198.
[41] Zie voor de levensbeschrijving van een bekende theoloog die hier oog voor had gekregen: J.W.J. Treur, "Lezing: Zo heilig als een vergeven zondaar kan zijn. Over het leven en werk van Robert Murray M‘Cheyne (1813-1843)," jwjtreur.blogspot.com, 2023.
[42] Moore, A Commentary on Zechariah, 203.
[43] R.D. Phillips, Zechariah, Reformed Expository Commentary, (Phillipsburg: P&R Publishing, 2007), 280-81.
[44] Phillips, Zechariah, 282.
[45] Moore, A Commentary on Zechariah, 206.
[46] Moore, A Commentary on Zechariah, 206.
[47] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 226.
[48] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 227.
[49] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 227. Zie ook: D.R. Davis, 1 Kings: The Wisdom and the Folly, Focus on the Bible, (Fearn: Christian Focus, 2009), 236-37. ‘The heathen gods were notoriously capricious and grossly self-interested; they could never be counted on to act on behalf of their essentially self-seeking devotees, unless forced in one way or another to do so.’ Bron: S.J. DeVries, 1 Kings, Word Biblical Commentary, (Nashville: Thomas Nelson, 2003), 231.
[50] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 227.
[51] Moore, A Commentary on Zechariah, 209.
[52] English Standard Version Study Bible, 1750.
[53] Daarnaast verwijst ook het Bijbelboek Openbaring veelvuldig naar Zacharía. Bron: Dillard, Inleiding op het Oude Testament, 531.
[54] T.S. Laniak, Shepherds after My Own Heart: Pastoral traditions and leadership in the Bible, vol. 20, New Studies in Biblical Theology, (Illinois: InterVarsity Press, 2006), 164.
[55] Van Mourik, Het beloofde Woord: Inleiding Op Het Oude Testament, 295-96.
[56] VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 1304.
[57] ‘The book of Zechariah continued to exercise a major influence on Jewish and Christian literature, particularly on the subject of messianic expectation. A major feature of the beliefs of the Qumran community, for example, involved an expectation of two messiahs, one from the royal line and the other from the priesterly line, in direct dependence on 3:8-9 and 6:9-15.’ Bron: VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 1307.
[58] VanGemeren, New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, 4, 1305.
[59] Veldkamp, De twee getuigen: Haggaï en Zacharia, 204.
[60] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1424.
[61] Laniak, Shepherds after My Own Heart: Pastoral traditions and leadership in the Bible, 20, 167.
[62] J. Westerink, Haggai en Zacharia: Profeten van het huis van God, Telos, (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1992), 177.
[63] Bijbel met uitleg: Statenvertaling, 1424.
[64] Lloyd-Jones, Old Testament Evangelistic Sermons, 258. Vermoedelijk slaat het derde moment op de moord op Gedalia (2 Kon. 25:25, Jer. 41:1-3).
[65] Lloyd-Jones, Old Testament Evangelistic Sermons, 269-70.
[66] C.F. Keil, Delitzsch, F., Minor Prophets, vol. 10, Commentary on the Old Testament, (Michigan: William B. Eerdmans, 1978), 317.
[67] J. Ridderbos, Zacharia: Opnieuw uit de grondtekst vertaald en verklaard, Korte Verklaring der Heilige Schrift, (Kampen: Kok, 1952), 120.
[68] J.J.H. Post, Gerechtigheid en recht: Bijbelse kernbegrippen juridisch belicht (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2020), 254.
[69] Phillips, Zechariah, xiv.
[70] McComiskey, The Minor Prophets, 1018.
[71] A.M. Berkhoff, De wederkomst van Christus: De adventslijn der Heilige Schrift tot Openbaring 19 (Kampen: Kok, 1926), 106.
[72] Deze vragen zijn (bewerkt) afkomstig uit: Westerink, Haggai en Zacharia: Profeten van het huis van God, 82-83. En: Den Boer, "Bijbelstudie: Zacharía 3:1-10: Het vierde nachtgezicht van Zacharía."

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22