À Brakelkring, avond 27

Door: C.A.A.M. Schulenburg-Heijboer en F. Treur-van As

Hoofdstuk 41 Over de zachtmoedigheid
Zachtmoedigheid is een bezadigdheid van het gemoed van de gelovigen, die ontstaat uit vereniging met God in Christus, verloochening van zichzelf en liefde tot zijn naaste, waardoor men buigzaam, gezeglijk en liefdevol met zijn naaste omgaat, afstand doet van zijn recht, het krenken daarvan zonder toorn verdraagt, vergeeft en met goed vergeldt.

De zachtmoedige heeft God gekozen tot zijn deel. Hij ziet dat alles wat in de wereld is, ijdelheid is, en weet dat niemand iets spreken of doen kan, dan wat God gebiedt. En vertrouwende op God, is zijn hart kalm en bewaard, woelt niet onstuimig, is niet onrustig, maar in een effen, vaste en stille gesteldheid. Valt iemand hem aan met woorden of daden, hij is een vlak strand, waarop de woeste baren al spelend op en neer lopen.

Zachtmoedigheid is een vrucht van de Geest. God, Die de mens naar het beeld van de zachtmoedige Jezus wederbaart, geeft hem een zachtmoedig hart. Uit deze gesteldheid komt de verloochening van zichzelf voort. Hij kent zijn eigen begeerlijkheden niet meer. Ook heeft hij zijn naaste lief.

De uitwerkingen van zachtmoedigheid zijn: Meegaand te zijn; Afzien van zijn recht; Onrecht verdragen; Het onrecht vergeven; Het kwaad met goed vergelden.

Als u die zachtmoedigheid niet bij u vindt, bent u in een boosaardige gesteldheid. 1. U bent in een zondige staat waarin de eerste wereld was, en waarom die met de zondvloed vergaan is. 2. U hebt de aard van Kaïn, u zult de straf van Kaïn niet ontlopen. 3. U bent Lamech gelijk, wiens wraak zo groot was dat hij zei: “Voorwaar, ik sloeg wel een man dood om mijn wonde, en een jongeling om mijn buil. Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventig maal zevenmaal.” (Gen. 4: 23-24). 4. U bent voor God een doodslager, zo dikwijls uw wrevel, toorn, haat, wraakgierigheid opkomt. En wat is het einde van de dooslagers? “Hun deel is in de poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood” (Openb. 21:8).

Gelovigen worden opgeroepen om zachtmoedig te zijn. Want:

1. God noemt u naar deze deugd: de zachtmoedige: “Zoekt de HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands” (Zef. 2:3)

2. U bent een christen omdat u op Christus lijkt, en naar Zijn wetten leeft. Jezus was zachtmoedig, en stelde Zich daarin u tot een voorbeeld opdat u het van Hem leren en het Hem nadoen zou: Mat. 11:29: “Leert van Mij, dat ik zachtmoedig ben”.

3. Zachtmoedigheid komt te pas in alles wat u als een christen doen moet: Als u het Woord gaat horen, bij het bidden, bij het belijdenis doen, bij het onderwijzen, bij het bestraffen.

4. Zachtmoedigheid is een heerlijk sieraad van de kerk.

5. De zachtmoedigen hebben grote beloften, zoals de verhoring van hun gebeden, de leiding door de Geest, vervulling met genade, blijdschap, verlossing van allen die hen overlast aan doen, verzorging van alles wat zij nodig hebben.

Ga dan aan het werk. Let voortdurend op, wanneer u de zachtmoedige gesteldheid kwijt bent, en haastige toorn in u is opgekomen, ontvlucht het gezelschap van mensen die haastig tot toorn zijn. Zoek het gezelschap van de zachtmoedigen, en let nauwkeurig op hun gedrag, en zie in hen de beminnelijkheid van zachtmoedigheid. Stel u altijd het voorbeeld van de zachtmoedige Jezus voor ogen. Lees daartoe veel in de Evangeliën, en let op waarin de Heere Jezus Zijn zachtmoedigheid toonde, en neem dat telkens zo ter harte dat het voorbeeld daarvan bij wijze van spreken overgezet wordt.

Hoofdstuk 42 Over de vreedzaamheid
Uit de liefde tot de naaste, uit de nederigheid en de zachtmoedigheid komt vreedzaamheid voort. Vreedzaamheid is een stille vergenoegde gesteldheid van de ziel van een gelovige, toe-eigenend en trachtend in lieflijke eenheid met zijn naaste om te gaan, in waarheid en godzaligheid.

Een vreedzame die in de vrede met God leeft, heeft een stil gemoed, dat tevreden en gerust is ten opzichte van zijn naaste. Hij voedt geen gedachten van onrecht, dat zijn naaste hem heeft aangedaan, van jaloersheid, of van enig ongenoegen, maar hij is met zichzelf in vrede, kalm, stil, weltevreden. En als hij aan zijn naaste denkt, dan gaat zijn hart al uit in gemeenschap en gaat hij zeer vriendelijk met hem om. Spr. 3:17: “Haar wegen zijn wegen der lieflijkheid, en al haar paden vrede”.

Men moet wel op zijn hoede zijn dat hij de vrede niet zoekt en behoudt met verlies van waarheid en godzaligheid. God zegt dat vrede en waarheid, dat vrede en godzaligheid samen moeten gaan.

Vreedzaamheid is de deugd, die ernstig geboden en waarop in Gods Woord krachtig op wordt aangedrongen: Mat. 5:9: “Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.”

À Brakel beschrijft de vreedzamen en degenen die dat missen of bij zichzelf zo weinig effect hebben. Hij wekt de gelovigen op om vreedzaam te zijn.

1. De onvrede van het hart en van de daden belet u alle godsdienst en bederft die

2. Alles wat in en rond de kerk is, raadt u tot vrede

3. Vreedzaamheid is een bijzonder sieraad voor een christen

4. Vreedzaamheid geeft een grote beloning

Heeft u lust om in vrede te leven? Verloochen dan geld, eer en bewondering van anderen; word geen onderzoeker en rechter van handelingen van een ander, en stop uw oren voor kwaadsprekers; wees altijd de minste, zowel in uw eigen ogen als in uw gedrag jegens anderen. Indien een ander u onaangenaam bejegent, of als u het begin van ongenoegen gewaar wordt, wapen u direct, en stuit de twist in het begin, zwijg.

Hoofdstuk 43 Over de naarstigheid
God wil dat de mens zijn werk niet alleen doet, maar dat hij het met ijver doet. Naarstigheid is een inspanning van de krachten van de ziel en van het lichaam van een gelovige, om in gewilligheid, vrolijkheid en voortvarendheid dat werk uit te voeren, dat God hem geeft te doen, omdat het de wil van God is.

De naarstigheid als een christelijke deugd, komt uit een wedergeboren en gelovig hart voort. Het geloof verenigt de ziel met Christus en gaat door Christus tot God, als een verzoend Vader. Hieruit vloeit de liefde tot God, en die zet aan om de Heere welbehaaglijk te zijn, en beschouwt het werk dan als hun door God geboden. Daaruit ontstaat gewilligheid in het aanvaarden van het werk, vrolijkheid in het werken, en voortvarendheid, om het tot een goed einde te brengen, omdat het de wil van God is, en opdat God behagen zou hebben in het werk.

Het doel maakt de naarstigen actief, dat is: om Gods wil te doen. Werk als werk zouden zij soms wel missen kunnen, maar de wil van God te doen, dat is hun leven. Alles wat zij doen, dat doen de naarstigen omdat het de wil van God is.

Ons werk wordt een godsdienst als men het doet met een hart, dat verenigd is met Christus, en door Hem met God. Dat God aanwezig weet als zijn verzoenend God en Vader, en dat zo de hoedanigheid van een kind heeft. Dat het werk van zijn roeping een werk is dat hem door God bevolen is.

Velen leven in de tegenovergestelde ondeugd, namelijk luiheid. En wie is lui? Iemand die geen werk heeft, die graag slaapt, die ordeloos is. Morsigheid is een teken van luiheid. Een luiaard ziet op tegen het werk, hij rommelt, en als de nood hem niet dwong of de schande hem niet preste, dan liet hij het staan. Een luiaard is een mens vol fantasie en inbeelding. Hij doet van alles, behalve het werk van zijn beroep.

Een ieder moet zich afvragen hoe dicht hij dat benadert, of hoeveel hij daarvan verschilt.

1. God haat luiaards, en toont dat daarmee dat Hij de eerste geboorte van de ezel niet wilde hebben.

2. Een luiaard is gehaat en veracht bij alle eerlijke mensen.

3. Een luiaard is zichzelf tot last

4. De luiaard brengt zichzelf en de zijnen tot uiterste armoede, en is erger dan een ongelovige.

5. Luiheid is de fontein van allerlei zonden, van ijdele gedachten, van ontuchtigheid.

De gelovigen worden opgeroepen om naarstig te zijn:

1. Het bevel van God. U hebt God tot uw Heere gekozen, u hebt zich tot Zijn dienst overgegeven. Een dienstknecht vraagt zijn heer: wat wilt u dat ik doen zal? Doe dat ook, en hoor Gods bevel: “Dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben. Opdat gij eerbaar wandelt bij hen die buiten zijn, en geen ding van node hebt” (1 Thess. 4: 11-12).

2. Naarstigheid is een sieraad van een christen

3. God houdt ons Zijn eigen voorbeeld voor ogen om zes dagen te arbeiden en de zevende te rusten.

4. Op naarstigheid belooft God Zijn zegen. Daarom bad Mozes: “Bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat” (Ps. 90:7).

Hoofdstuk 44 Over de milddadigheid
Milddadigheid is een deugd die door iedereen wordt geprezen, maar door weinigen wordt beoefend. Milddadigheid komt uit de fontein van barmhartigheid. Het is een innerlijke beweging van medelijden in het hart van een gelovige, ontstaan door het zien van de ellende van een ander en waardoor hij wordt aangespoord om daadwerkelijk hulp te bewijzen.

Milddadigheid wordt ook wel door ongelovigen bewezen, maar vanuit een andere intentie (medelijden met zichzelf, in de verbeelding dat hij zelf zo ellendig was). Een godzalige werkt uit liefde tot God en Zijn wil, en van daaruit uit liefde tot zijn naaste, met genegenheid om hem ook naar de ziel te behouden, opdat God door de geholpene gedankt en verheerlijkt zou worden. Milddadigheid richt zich op mensen in ellende, of dan nu is naar lichaam of ziel. De huisgenoten des geloofs én degenen die ons haten (Gal. 6 en Mat. 5) vallen hier dus onder.

Medelijden is typerend voor liefde van de milddadige. Heel praktisch: stilstaan en kijken net zolang totdat je de narigheid juist inschat en er ontdaan over bent en als het ware meelijdt. Dat gaat dus gepaard met ‘innerlijke bewegingen’. Het raakt het hart. Dit staat ook over de Heere Jezus geschreven: ‘Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid van onze God’ (Luk. 1:78) en ‘Ik word innerlijk met ontferming bewogen’. (Mat. 15:32) Het is dus een geneigdheid en gewilligheid om de ellendige te helpen naar zijn nood.

De oorzaak van de milddadigheid is de wedergeboorte; als Gods Geest is ingestort, wordt het letten op de ellende van een ander gaande gemaakt. Een milddadige let op de behoeftigen die hij tegenkomt, en als hij hen niet tegenkomt, zoekt hij hen zelf op.

De vruchten zijn weldoen en hulp bewijzen: a) de arme verdrevenen, vooral onze geloofsgenoten, b) de hongerigen te eten, de dorstigen te drinken geven, c) de naakten te kleden, d) de zieken die arm zijn te bezoeken, ondersteunen met geld of met gezond eten te verkwikken. Neem deze deugd ter harte: ‘Zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder, die arm is; maar gij zult hem uw hand mild opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, wat hem ontbreekt.’ Dus niet alleen bij uiterste armoede in actie komen, maar als je iets kunt betekenen voor een ander dan moet je het niet laten. En ‘… leent zonder iets terug te hopen.’ (Luk. 6:35). Micha 6:8 ‘… wat eist de HEERE van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?’ Verblijd je daarin, doe dat met lust.

We krijgen de spiegel van À Brakel voor: Bent u onder de weldadige mensen? Hebt u een hart dat door het geloof de Heere Jezus Zijn liefhebbende natuur deelachtig is geworden? Zijn in u innerlijke bewegingen van medelijden, van barmhartigheid, van ontferming over de verdrevenen, de armen, en in het bijzonder over hen die u haten en kwaad doen, en het meest over de godzaligen en huisgenoten des geloofs? Trekt u zich hun ellende aan, zoekt u hen op, blijft u stil staan om op hun behoeftigheid te letten, om bewogen te worden, en om u gewillig en ijverig te maken om hen te helpen? Verzorgt u de arme verdrevenen met huisvesting, geeft u de hongerigen te eten, kleedt u de naakten, bezoekt en verkwikt u zielen die arm zijn? Ondersteunt en helpt u hen die aan lagerwal geraakt zijn overeind, en leent u hen zonder te hopen iets terug te ontvangen?

Vervolgens worden verschillende soorten mensen en motieven beschreven om niet te geven en wordt opgeroepen om hiervan te bekeren. 1 Joh. 3:17: “Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?” God toont in de Bijbel op meerdere plaatsen duidelijk dat Hij geen behagen schept in godsdienst zonder oog voor de naaste. Je kunt wel klagen dat God niet helpt en (ver)hoort, maar dat is geen wonder als je zelf geen acht slaat op het gehuil van de arme naaste.

Wat een oordeel zal het straks zijn als we hier onbarmhartig waren: “Gaat weg van Mij, gij vervloekten! In het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd, naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet gezocht.” (Mat. 25:41-43)

Ook gelovigen kunnen zien hoe het hun nog aan de uitwerking van hun barmhartige natuur ontbreekt. ‘Het zij u tot beschaming voor God, en tot diepe vernedering en verfoeiing van uzelf, samen met het blijde en dankbare inzicht dat de Heere Jezus door Zijn bloed ook deze misdaden weggenomen heeft, en laat de goedertierenheid van God u bewegen om voortaan meer milddadigheid te oefenen.’ Volg het voorbeeld van Christus Zelf na en van heiligen uit de Bijbel (bijv. Job of Dorkas). God heeft de milddadige lief en milddadigheid verheerlijkt God. God geeft ook grote beloften als we weldadigheid bewijzen. Vrees dat men daardoor zichzelf of eigen kinderen tekort doet hoeven we niet te hebben, want ‘die de armen geeft, zal geen gebrek hebben’.

Het hoofdstuk sluit af met heel praktische adviezen hoe ieder naar zijn eigen omstandigheden hier concreet moet handelen.

Hoofdstuk 45 Over de voorzichtigheid
In de achterliggende hoofdstukken zijn diverse deugden gepasseerd. Maar, wat het roer is aan een schip, dat is voorzichtigheid in het betrachten van die deugden. We hebben het dan over voorzichtigheid als ‘een inspanning van het verstand van een gelovige, die hem leidt in het bereiken van zijn voorgenomen doel, door vooraf bedachte geschikte middelen.’

Voorzichtigheid is alleen in de gelovige kinderen van God te vinden, onbekeerden kunnen ook voorzichtig zijn, maar dat gaat niet verder dan het aardse leven.

Het doel dat de voorzichtige op het oog heeft, is velerlei: Onder andere God te genieten, God te verheerlijken, vrede en blijdschap te hebben in God, liefde tot God, heiligheid, de zonde te haten en mijden, zijn naaste tot bekering te brengen. In één woord: alles wat God in Zijn wet gebiedt. Dit doel wordt nagestreefd door het besturen van de zintuigen en hartstochten om met middelen tot het doel te komen. En de werkende oorzaak is God alleen, want uit zichzelf is de mens juist onwijs en onvoorzichtig. Maar de Heere geeft Zijn kinderen het geschenk van voorzichtigheid: “Hij geeft de wijzen wijsheid, en wetenschap aan hen, die verstand hebben.” (Dan. 2:21) Het wordt in de Bijbel geprezen als grote deugd en dringend aanbevolen. Het is een bijzonder sieraad. Denk bijvoorbeeld aan de gelijkenissen van de bouwers, dienstknechten en maagden. En in Éf. 5:15: “Ziet dan, hoe gij voorzichtig wandelt”.

Aan de hand van deze Bijbelse voorbeelden van voorzichtigheid, kunnen we onszelf spiegelen of we in of buiten Christus zijn. Het scherpt hen die mogen geloven op en laat ze inzien zien dat ze nog zo vaak koel, achteloos en roekeloos zijn in het dienen van de Heere en het alert zijn op de driehoofdige vijand.

Ken toch uw voorzichtigheid, en verbeter die. Want onvoorzichtigheid (a) kwetst uw ziel. (…) (b) U bederft het goede werk. (…) (c) Maar kwaden pakken u direct op uw onvoorzichtigheid, en lasteren daarover uw werk, en uzelf, ja de hele godzaligheid. Betreur daarom uw onvoorzichtigheid, belijd die zowel als andere zonden, en blijf er eens bij stil staan, opdat het zien van de dwaasheid en schadelijkheid van de onvoorzichtigheid het hart diep raakt. Want daardoor zal men voorzichtigheid leren. Nu dan, godzaligen, hef uw ziel op, richt u er met alle macht op om al uw doen en laten in voorzichtigheid uit te voeren. (…) Het is het beeld van de Heere Jezus, op Wie rust ‘de Geest der wijsheid en des verstands’. (Jes. 11:2) Staat u voorzichtigheid niet aan? Is zij niet schoon in uw ogen? En acht u een godzalige, die al zijn doen in voorzichtigheid uitvoert, niet boven alle heerlijken die op de aarde zij? En verlangt u niet om Jezus gelijkvormig te zijn?

De voorzichtigheid is ook volstrekt noodzakelijk, want we zijn door vijanden omringd. Een arglistige duivel, een slimme wereld en sluw vlees. Als we niet voorzichtig zijn, dan heersen deze in en over ons.

Voorzichtigheid doet ook groeien en van genade tot genade voortgaan. Ze zal ons eigen verstand doen wantrouwen. Ze maakt ons gedurig van de Heere afhankelijk en doet ons Zijn sterkte aangrijpen. De voorzichtigheid geeft dan een zoete vrede en blijdschap, die telkens nieuwe kracht geeft. Wees niet moedeloos als je in dit hoofdstuk aangesproken wordt wat voorzichtigheid kenmerkt en bij jezelf nog zoveel onvoorzichtigheid bemerkt. God geeft Zijn heiligmakende genadegaven niet op één tijd, omdat Hij wil dat ze strijdende groeien:

1. Bid er om, gelovende dat God naar uw gebed hoort, dat uw begeerte Hem aangenaam is en Hij is machtig om het te geven. Jak. 1:5-6: “Indien iemand van uw wijsheid ontbreekt, dat hij (ze) van God begere, Die eenieder mild geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar dat hij (ze) begere in geloof”.

2. Wend grote ijver aan, houd de deugd in het oog, heb die lief, houd ze u telkens voor, wees bezig om voorzichtigheid te leren en te oefenen in het spreken, en in alles wat we doen. Als het u mislukt, wordt niet moedeloos, maar tracht met goede moed het telkens te verbeteren.

3. Begeef u nooit buiten de perken van uw roeping, of u zult vallen.

4. Verloochen uzelf, en verzaak alle eer, liefde en winst. Want als uw zichzelf niet verloochent, zal dat uw in de strik van onvoorzichtigheid brengen eer u het weet.

5. Ga veel om met voorzichtige mensen en zie hun de deugd af.

6. In zaken die u van plan bent, of waartoe u geroepen wordt, raadpleeg altijd met de Heere Jezus, Wiens Naam is Raad, en met het Woord, en onderzoek of er ook een regel of voorbeeld is die u licht kan verschaffen, en hebt u een boezemvriend, overleg het met hem. Daar zal zegen op rusten.

7. Houdt altijd uw doel in het oog, en wees erop verdacht dat de vijanden het op u voorzien hebben. Laat het gebed van David in uw hart zijn: “Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest geleide mij in een effen land.” (Ps. 143:10) En “HEERE, zet een wacht voor mijn mond; behoed de deur van mijn lippen.” (Ps. 141:3)

Hoofdstuk 46 Over de geestelijke wasdom
Zodra een gelovige is wedergeboren, is hij niet tevreden over zijn kleinheid in de genade, en wil hij direct groeien, ja zelfs gelijk volmaakt zijn. Dit is een gelovige zo eigen, dat hij geen ware gelovige is, als deze smartelijke begeerte ontbreekt.

Het is de aard van een gelovige om te groeien. God belooft, dat Hij Zijn overgebrachte kinderen zal doen groeien. Ps. 92:14: “Die in het huis des HEEREN geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God”.

Groei is het doel ook van de genademiddelen, zoals Gods Woord. 1 Petr. 2:2: “En als nieuwgeboren kinderkens, weest zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen”.

Het is dus de plicht waartoe kinderen van God gedurig opgewekt worden, het is hun werkzaamheid om te groeien. Fil. 3:12: “Niet dat ik het reeds gekregen heb, of reeds volmaakt ben, maar ik jaag daarnaar”.

Zoals het in de natuur is, eerst kind, daarna jongeling, en dan vader, zo is het ook in de genade.

De groei is het genadewerk van God in de wedergeborenen, waardoor zij in de innerlijke en daadwerkelijke genade toenemen. Zowel de bewaring van het geestelijke leven in hen als de groei ervan zijn van God, anders zouden ze het op één dag duizendmaal verliezen. De gelovige is zo afhankelijk van de kracht van de Heilige Geest: Joh. 15:5: “Zonder Mij kunt gij niets doen”. En in Fil. 2:13 “Het is God, die in u werkt, beide het willen en het werken”.

De Heere doet het geestelijke leven groeien door een meerdere mate van de Geest in te storten. Zoals God in de natuur door regen en zon de bomen en kruiden doet groeien, zo ook het geestelijk leven door middel van: het Woord, gebeden, voorbeelden die een meerdere mate van de Geest hebben, waardoor men ziet dat er meer moet zijn dan men zelf heeft, door tegenspoed en voorspoed.

Er is verschil in hoe snel men groeit en dat is ook afhankelijk van de tijd die men nog op aarde is vanaf de wedergeboorte. Sommigen groeien snel op, bij de dag, zodat ieder die het ziet en zich verwondert. Al neemt de Heere hen soms binnen korte tijd dan weg. Sommigen blijven klein en zwak. Ze hebben weinig leven, weinig kracht, hetzij door gebrek aan voedsel, levend onder een dorre bediening of omdat zij geen handleiding hebben. Het zij dat zij van nature dom zijn in het verstand en loom van aard. Of verdorvenheden, drukte, luiheid, armoede belemmeren hen om verder te groeien.

Anderen vorderen gestadig; doorgaans worden zij door strijden groot, omdat daar ernst is, en zij door het geloof, vasten, bidden, lezen, gesprekken, hun genadegaven aan andere meedelen, overal doordringen en in de mogendheden van de Heere HEERE heengaan. Al kan het ook zijn dat dit bij de ouderdom weer kwijtraakt of door zonden op de achtergrond.

De groei geschiedt wat betreft innerlijke genade en ten opzichte van de daadwerkelijke genade. De groei bestaat in:

1. Vermeerdering van geestelijk licht. Dit licht doet hen God helderder zien in Zijn volmaaktheden en werken. Tegelijk ook hun eigen zonden in zichzelf. Als de zon haar stralen helder in een kamer laat schijnen, zie je meer stofjes dan tevoren. Hoe meer men ziet van God, hoe meer men zijn vuile hart ziet.

2. Een geduriger en bestendiger omgang met God. (…) men kan niet rusten totdat men opnieuw in de vertrouwelijke en ootmoedige omgang met de Heere is. Dit is al zijn heil.

3. Een verstandiger en geloviger gebruik van Christus. Wie leeft, die leeft in Christus en laat Hem niet aan Zijn plaats. Joh. 15:5: “Ik ben de Wijnstok (en) gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht”. Men groeit in Christus als men zich voortdurend door het geloof met Christus als onze Borg verenigt tot rechtvaardigmaking.

4. Een zuiverder manier van werken. Welk oogmerk hebben we met alles?

5. Toenemen van daadwerkelijke genade.

Men groeit als men zich richt tégen meerdere zonden en tót meerdere deugden. Men groeit ook als men in krachtige tegenstand staande blijft (geestelijke wapenrusting). Kortom, als men verstandiger, onverzettelijker, geloviger en ijveriger voortgaat in het betrachten van alles. Spiegel jezelf eens aan wat hier staat over groei. Groei je wel of niet? Breng het in gebed voor de Heere, die je hart kent en vlei jezelf niet met ijdele inbeeldingen. En ontken aan de andere kant niet uw groei als je enige groei hebt meegemaakt, want dat is pure genade van God.

Vervolgens wordt geschreven over de ‘verachtering in de genade’ waar in Openbaring 2 over gesproken wordt. Soms verachtert men niet in werkelijkheid, maar lijkt dat wel zo en wordt de hele staat in twijfel getrokken. Maar weet, schrijft À Brakel dan: velen zijn niet in staat om hun groei te zien, omdat zij niet onthouden hebben hoe zij vroeger waren. Of er is een periode van geestelijke winter door omstandigheden en dan lijkt het alsof er geen groei is. Of we gaan om met andere christenen die meer lijken te groeien dan ons, echter groei kan er heel verschillend uit zien.

Hoewel vele bekeerden denken dat zij niet groeien, het is inderdaad waar dat ze niet zoveel groeien als ze zouden moeten. Wat zijn er veel mooie middelen: het kostbare Woord, geestelijke en getrouwe leraars met kostelijke gaven, mooie voorbeelden die strekken tot navolging.

Waarom dan zo weinig groei? Er is soms de stille gedachte ‘men zal toch wel zalig worden’, of juist ongeloof ‘ik ben geen kind van God, ik heb geen genade, waarom zou ik dan streven naar groei?’. Of moedeloosheid door het zien op eigen ondeugden. Wereldsgezindheid en luiheid kunnen ook zo in de weg staan.

Vooruit dan christenen; aan het werk. Streef naar de groei in de innerlijke en daadwerkelijke genade. Want uw staat is onvolmaakt en niet groeien betekent dat je in de zonde en vuilheid blijft. En hoe meer men groeit, hoe meer men het beeld van God nabijkomt. Een vader verblijdt zich erin als zijn kinderen groeien. Dat geldt ook voor God. Hij wordt in onze groei verheerlijkt.

Wie dan graag vooruitgaat, die moet zich daarop richten met heldhaftige moed. Met een vrolijke gewilligheid en niet verslagen te zijn over zijn wonden. Gebruik voortdurend het Woord van God tot uw voedsel, daardoor groeit men op. Bid aanhoudend om gedurig versterkt en ondersteund te worden door de Geest van de Heere, omdat u zwak bent en het in uw eigen kracht niet te boven zou komen. Richt u tegen alle zonden, vooral uw boezemzonde. Maak daar een verbond tegen, houd daartegen vastendagen (…). “Zo dan, mijn geliefde broeders! Weest standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere.” (1 Kor. 15:58)

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22