À Brakelkring, avond 28

Door: M.H. van Wolfswinkel-van As

Hoofdstuk 47 Over de verachtering van de godzaligen in het geestelijk leven
Zoals bomen hun winters hebben, dor en dood schijnen, zo hebben de godzaligen ook hun geestelijke winters. Hiermee wordt niet bedoeld de dagelijkse struikelingen, strijd en geesteloosheid die snel weer over gaan. Wie nog bidden en strijden kan die hoeft niet bang te zijn dat zij verachtert. Maar hieronder wordt verstaan het afnemen van de innerlijke en de daadwerkelijke genadegaven. Het leven in de ziel zelf kan minder en krachtelozer worden, en daaruit volgt dan het verminderen van de daden, hetzij in hun geestelijkheid, hetzij in de uitwerking. Soms geschiedt dit heel snel, soms langzamerhand. Als de gelovigen hun verachtering gewaarworden, dan zijn ze geneigd hun staat te verwerpen en te denken dat het met hen nooit goed geweest moet zijn. À Brakel geeft een aantal bewijzen dat deze tijden van verachtering wel bestaan en de gelovige niet aan zijn staat hoeft te twijfelen, dat zou de verachtering juist doen toenemen:
  • Uit verklaringen uit Gods Woord: ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.’ (Openb. 2:4) En denk ook aan de wijze maagden die in slaap vielen.
  • Uit waarschuwingen in Gods Woord: ‘Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods’. (Hebr. 12:15)
  • Uit klachten van de heiligen over het gemis van het vorige. Denk hierbij aan Job.
Als oorzaken van de verachtering noemt À Brakel de volgende punten:
  1. Soms onttrekt God Zich om de gelovige te beproeven en hem te leren. Hij wil hen klein maken over hun zondigheid en hen Christus meer doen gebruiken en waarderen.
  2. Het ontstaat uit het begaan van een bijzondere grove zonde. Denk hierbij aan David, toen hij de zonde met Bathseba en Uria bedreven had (Ps. 51).
  3. Soms ontstaat ze uit het aankleven van zonden die minder van omvang zijn. Deze nemen het hart weg, vervreemden het van God en verminderen de krachten.
  4. Ze kan ook ontstaan uit het nalaten Christus gedurig te gebruiken tot rechtvaardigmaking en heiligmaking. Sommigen menen dat men Christus alleen maar nodig had om in de staat van genade te komen, maar de geestelijke wasdom groeit op in Christus. ‘Gelijk gij dan Christus Jezus de Heere hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem. Geworteld en opgebouwd in Hem en bevestigd in het geloof’ (Kol. 2:6-7)
  5. En soms ontstaat de verachtering uit moedeloosheid en verwerpen van het geloof. Zij hebben wel grote begeerte naar groei en werken daarna, maar zij zien hun groei niet en menen daarom dat zij achteruitgaan of bestrijden zelfs hun geloof. À Brakel noemt dit het dichtstoppen van de fontein, waaruit juist hun groei moest komen.
  6. De verachtering kan ook ontstaan uit luiheid in het verzuimen of haastig doen van het gebed. Als men niet bidt, dan ontvangt men niet.
Wie van zichzelf merkt dat hij in een van deze zaken schuldig is, moet erkennen dat hij zelf de oorzaak is van zijn verachtering en moet God rechtvaardigen. Wil hij groeien, moet hij zich beteren.

In plaats van te bestraffen en te dreigen, gaat À Brakel de gelovige bij de hand nemen om hem op te beuren en hem op te wekken tot herstel:
  • Het is de Heere Die u geroepen heeft en het leven heeft gegeven. Hij eist niet alleen dat u zult streven naar groei, maar ook dat als u verachterd bent, u zich zult bekeren en uw eerste werken doen. ‘Hoor toch de roepende stem van de Heere, en verhard uw hart daar niet tegen’.
  • De verachterde staat is zwaar, omdat die zondig en droevig is, als God Zich verbergt. Waarom zou u zich dan langer in die situatie ophouden? Sta op, keer terug.
  • Hoe langer u in die verachterde staat blijft, hoe verder en verder u zult verdwalen. Zorg er dan voor niet verder te verachteren.
  • Dat de liefde van Jezus u overwon om tot Hem terug te keren en Hem in liefde te zoeken. Zal het overdenken van wat het Jezus heeft gekost eer Hij voor u genade verwierf, niet het voornemen in u verwekken om terug te keren, op te staan en tot uw Vader te gaan? Sta dan op en begin met vernieuwde ijver.
  • En het terugkeren zal niet alleen uzelf tot voordeel zijn, maar hemel en aarde zal zich over u verblijden. Als u dan al niet tot uw eigen voordeel opgewekt kon worden tot herstel, dan moet u bewogen worden om anderen zich in God te doen verblijden en anderen God te doen verheerlijken. En als de zwaarte van de arbeid u van het werk afhoudt: begin maar, de Heere zal u helpen en u in Zijn eeuwige liefde ontmoeten (gelijkenis van de verloren zoon).
  • En als laatste houdt À Brakel de gelovige de spiegel voor: spreken we niet ons eigen oordeel tegen? Bent u er ten volle van overtuigd dat er voor u geen genade zal zijn, dat u nooit bekeerd zult worden? Zouden we dan niet zeggen ‘misschien, wie weet, daar mocht nog genade zijn’ en vervolgens alle middelen in het werk stellen? Sta op, ga aan het werk en u zult merken dat die de Heere zoeken, Hem zullen vinden!
Als iemand zich voorneemt om op te staan, krijgt hij van À Brakel nog een aantal dingen mee waarvoor hij wachten moet en wat hij juist moet doen.

Waarvoor men moet oppassen: voor datgene waardoor de verachterde situatie is gekomen, voor moedeloosheid, voor traagheid en voor het tegenstaan van de aanrakingen van de Geest. En kies de Heere alléén tot uw deel, om alleen met de Heere te verkeren en te tonen dat niets dan de Heere ons genoeg kan zijn.

Wat men na moet streven: begin van vooraf aan. Niet door alles te verwerpen wat de Heere tevoren gewerkt had, maar door te werken met dat kleine licht, met de kleine kracht, die nog overgebleven is. Met een vast voornemen om tot het einde van het leven zoekende te blijven en weer op te staan zo vaak als hij valt. Zich verblijdend dat hij zoeken, bidden en strijden mag en met zijn kleine krachten kan. En als laatste roept À Brakel de gelovige op om te worstelen om op de goede weg te komen door het geloof. De Heere laat niet altijd onmiddellijk de zoetheid van het geestelijke manna genieten, maar laat de gelovige soms de bitterheid van hun vorige afdwalingen enige tijd proeven. Hij moet door het geloof leven, zich de beloften voor ogen houden, die God op het zoeken beloofd heeft en met het opheffen van zijn hart die als zekere en onfeilbare waarheden aannemen en geloven dat zij ook aan hem waarheid zullen zijn.

Hoofdstuk 48 Over de geestelijke verlating
De gedachten en wegen van de Heere zijn niet als de onze. Onder alle wegen die de Heere met Zijn kinderen houdt is de geestelijke verlating wel de meest bijzondere. Daarover gaat het in dit hoofdstuk.

Als eerste noemt À Brakel wat hij hier niet onder verstaat:
  • Niet de verlating van de onbekeerden.
  • Niet een gehele en een uiteindelijke verlating. Dat is onmogelijk.
  • Niet het minder invloeien van geestelijke genade.
  • Niet het ophouden van de buitengewone verlichtingen en vertroostingen, terwijl de gewone blijven.
  • Ook niet het dagelijks struikelen.
  • Niet het verminderen van de innerlijke genade.
Met geestelijke verlating wordt bedoeld: een langdurige inhouding en onttrekking van de gewone medewerking en invloeden van de Heilige Geest in de wedergeborenen, die zijn tot verlichting, verzekering van Zijn gunst, vertroosting, kracht tegen zonden, tegen de aanvechting, en tot hulp in en uit lichamelijke moeilijkheden, waardoor zij duister, zwak in het geloof, troosteloos worden, in zonden vallen, in de aanvechtingen het onderspit delven en in lichamelijk kruis smartelijk en droevig blijven. De verlatingen hebben betrekking op de rechtvaardigmaking en de heiligmaking.

Het is nodig dat men weet dat het Gods werk is. De gelovigen brengen niet altijd zichzelf door hun zonde in een staat van vervreemding van God, maar God verbergt Zich soms ook van Zijn kant. Dit wordt in Gods Woord met verschillende woorden benoemd: heengaan/weggaan, verlaten, verbergen, vergeten, inhouden, zwijgen/als doof houdende, van verre staan, toesluiten, verstoten en toornen. ‘Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken. Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken’ (Hoogl. 5:6). ‘O HEERE! Waarom staat Gij van verre?’ (Ps. 10:1).

Het is een zeer ellendige en droevige staat. God bewaart de Zijnen voor de eeuwige verdoemenis, maar Hij laat hun soms die wel enigszins smaken. Dit bestaat in het missen van Gods aangezicht, in het gevoel van Zijn toorn en alle pijnen naar lichaam en ziel. Het is geen wonder dat de gelovige zo aangedaan is, want zijn Vader verbergt Zich. Jezus, zijn Beminde en Bruidegom is weg. De Heilige Geest houdt op met Zijn invloeden. De verlaten ziel is duister, is krachteloos, radeloos, zij kan tot God niet naderen, het Woord is krachteloos, de vijanden zijn sterk, de ziel ongevoelig en men gelooft dat men niet uitverkoren is. ‘Zo kwijnt de arme ziel en is als een verlaten vrouw en bedroefde van geest, is verdrukt, door onweer voortgedreven, ongetroost. Zo verteert haar leven van droefheid en haar jaren van zuchten. En als de Heere haar niet heimelijk ondersteunde, waar zou het op uitlopen? Maar de Heere bewaart haar in Zijn kracht, en door Zijn onveranderlijke genade en goedheid tot haar zal Hij haar nog weer herstellen. Hij zal Zich nog weer aan haar openbaren, Hij zal nog weer naar haar hart spreken en haar vertroosten (zie Jes. 57:16, 18-19)’.

Waarom handelt God zo met de gelovige? Hoewel God geen verantwoording van Zijn daden hoeft af te leggen, noemt À Brakel een aantal redenen:

1. God wil zo verheerlijkt worden. Hij wil tonen:
  • Zijn soevereiniteit en vrijheid om genade te bewijzen aan wie Hij wil en wanneer Hij wil. ‘Hij doet naar Zijn wil met het heer des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand, die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: wat doet Gij? (Dan. 4:35)’ Dit te leren is wel wat benauwdheid waard.
  • De grootheid van Zijn barmhartigheid. Het is meer dan de hoogste blijdschap om God te verheffen en dat is het wel eens waard om in de verlating te komen.
  • Zijn heiligheid en rechtvaardigheid en dat Hij een afkeer heeft van de zonde en dat, hoewel de gelovige aangenaam is in Christus, zijn verdorvenheid Hem mishaagt. Dit te zien en lief te krijgen is wel wat droefheid waard.
  • Zijn onveranderlijkheid, Zijn trouw, Zijn lankmoedigheid en Zijn waarheid.
À Brakel: ‘Men mag tevoren al deze volmaaktheden geloven en erkennen, maar door de verlating leert men ze door ondervinding kennen. Die kennis, die erkentenis, die verheerlijking overtreft verre wat men van te voren had. ‘Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog (Job 42:5)’.

2. De verlatingen zijn de kinderen van God nuttig:
  • Zij leren zichzelf daardoor beter kennen.
  • Hierdoor leren zij de genade hoger achten.
  • Hierdoor worden zij losgemaakt van de wereld en alle schepselen.
  • Hierdoor maakt God aan de wereld en aan Zijn kinderen bekend hoeveel genadegaven Hij in hen gelegd heeft en toont Hij hun Zijn almacht, goedheid, getrouwheid en onveranderlijkheid.
À Brakel: ‘Zeg mij nu eens, u die redenen verlangde waarom de Heere Zijn kinderen in verlating brengt, is er geen wijsheid, geen goedheid van God, geen nut in? Zegt u: God kon hun dit alles wel geven zonder hen in die verlating te brengen. Ik antwoord: zij zouden het dan niet door ondervinding hebben. (…) Engelen en mensen verkrijgen daarin een groter zaligheid, groter verwondering, en worden bekwamer tot hun doel om God te verheerlijken in Zijn volmaaktheden, Zich openbarende in Christus, in Zijn handelingen’.

3. God verlaat Zijn kinderen soms om enkele speciale zonden.

Nu de geestelijke verlating in haar aard, gevolgen en oorzaken uitgewerkt is, gaat À Brakel verder met het herstel uit deze staat. Om een middel tot herstel te zijn, worden de gelovigen enkele vertroostingen voor ogen gehouden en een paar aanknopingspunten gegeven. Maar eerst wordt de vraag aan het hart gelegd: Wilt u uit deze staat gered worden?

De verlatene gelooft niet dat hij een begenadigd kind van God is. Daarom is het nodig de verlatene te overtuigen dat hij genade heeft. Dit doet À Brakel door de gelovige op te roepen om:
  • Als eerste vroegere tijden in gedachten te brengen: ga in waarheid te werk en besluit dat uw werk in waarheid geweest is en keer daarmee tot de Heilige Schrift en geloof dat de genadegiften van God en Zijn roeping onberouwelijk zijn en dat Hij het goede werk, dat Hij in u begonnen heeft, ook voleindigen zal, en het werk van Zijn handen niet zal laten varen.
  • Bekijk als tweede uw huidige staat en u zult er nog genade in vinden. Het voelen van het ontbreken van leven ís leven. Droefheid over het gemis is een zeker blijk van liefde. Als u God begeert, komt deze begeerte voort uit liefde en de belofte is: ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden’ (Mat. 5:6).
  • Let als derde op de tussenpozen van vertroostingen die de Heere u geeft midden in de verlating.
  • En als vierde: Weet, dat het de gewone weg van God is om Zijn kinderen soms in verlatingen te laten komen, vooral hen die Hij meer genade van groei en vertroostingen wil geven.
  • Als laatste: de Heere zal zeker uitkomst geven. Hij zal u weer herstellen. ‘Want de HEERE zal niet verstoten in eeuwigheid; maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen, naar de grootheid van Zijn goedertierenheden. (Klaagl. 3:31-32)’ Laat de vertroostingen van God u niet te weinig zijn, sla Zijn beloften niet in de wind, ze zijn waarheid.
À Brakel eindigt dit hoofdstuk met enkele aanknopingspunten en raadgevingen voor zowel de verlatene zelf als voor hen die met de verlatene omgaan.

De verlatene zelf moet ervoor oppassen:
  1. Zijn voorafgaande staat, zijn werk jegens God en Gods werk jegens hem te veroordelen.
  2. Hij moet wachten voor ongevoeligheid, alsof men de tuchtiging niet ter harte wilde nemen.
  3. Voor murmureren en verdrietig zijn.
  4. Voor wanhoop.
  5. Voor het laten liggen van de middelen als het lezen van Gods Woord en bidden.
  6. Voor het zoeken van andere verkwikking buiten God om daarin rust te vinden.
Daartegenover moet de verlatene juist enige dingen doen:
  1. Tracht zeer naar stille en geduldige onderwerping onder de hand van de Heere.
  2. Als een bijzondere zonde de oorzaak is van de verlating, dan is het vooral nodig dat hij zich van die zonde van harte bekeert en zich diep vernedert.
  3. Houdt vast aan de gewoonte van uw voorgaande oefeningen. Lees het Woord, buig uw knieën, en bid zo goed als u kunt.
  4. Gewen u eraan om door het geloof te leven, in het aankleven. Sta uzelf geen ongelovige gedachten toe, maar ga op het Woord aan, en u zult tenslotte bemerken dat de Heere u langs die weg weer zal voorkomen.
En voor degenen die met de verlatenen omgaan heeft À Brakel ook een woord. De Heere zal er acht op geven hoe zij de verlatenen behandelen. Want de Heere heeft liefde voor Zijn verlaten kinderen. Daarom wacht u ervoor hen te veroordelen, te bespotten, verkeerde raad te geven of te wanhopen aan hun herstel. Maar voeg u bij hen, hebt een gematigd medegevoel over hun verdrietige toestand en toon dat, toon uw medelijden en bereidheid hen te helpen dragen, gebruik uw bekwaamheid om hen te vertroosten en moed in te spreken en bid voor hen. Dit zal de Heere aangenaam zijn. ‘Welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads.’ (Ps. 41:2)

Hoofdstuk 49 Over de bestrijding van atheïsme, of het ontkennen van God
Het geloof is het meest voordelige voor een godzalige, ongeloof doet hem de meeste schade. Het ongeloof is de kanker van de ziel, een erbarmelijke staat. Met het ongeloof waarover À Brakel in dit hoofdstuk spreekt, doelt hij op ‘de overweldigende en lang aanhoudende kracht van het historisch ongeloof, waardoor het geestelijk leven uitteert en als tot stervens toe getroffen wordt’. Dit heeft betrekking op God of op het Woord van God of op hun geestelijke staat en de beloften en handelingen van God jegens hen. De oorzaken van deze staat verschillen:
  • De Heere wil iemand beproeven door Zich te verbergen en de mens enige tijd aan zichzelf over te laten.
  • Door het te weinig lezen uit Gods Woord
  • Door het verzuimen of haastig doen van zijn vaste oefeningen en het nalaten zich aan God te gewennen
  • Door het toegeven in zonden
  • Door het niet verhoord worden in zijn gebeden, waardoor moedeloosheid of stille wrevel ontstaat.
  • Door het toegeven aan het verstand om God in Zijn volmaaktheden te diep te willen inzien en doorzien. Ons verstand is te klein en de oneindige God is te hoog.
  • Als men meer openbaringen van God wil hebben, niet tot geestelijke blijdschap, maar om zeker te weten dat Hij is.
  • Door de duivel, waardoor het ongeloof dat in het hart op de loer ligt, vat krijgt.
  • Door het lezen of horen van atheïstische boeken en dergelijke.
Dit is niet alleen een droevige situatie, maar hij schaadt ook het geestelijke leven. Vluchten is de beste weg tot overwinning. Sla daarom alles af en mocht u er al in zitten, doe dan toch uw best er uit verlost te worden en overleg de volgende zaken:
  • In alle mensen is er een erkenning van een godheid. Bent u soms wijzer dan de hele wereld?
  • De meeste godzaligen kennen deze strijd – vooral als ze van nature ook een helder verstand hebben.
  • De godloze mensen willen graag dat er geen God is, zodat ze gerust meer goddeloosheid kunnen bedrijven.
  • Let eens op uw eigen hart. Wenst het niet bevrijd te worden van deze ongelovige gedachten?
  • En wat voor een kwaad kan het als u vaststelt dat God bestaat?
Vervolgens geeft À Brakel drie raadgevingen:
  1. Begeef u dan weer tot het zoeken en dienen van het werk van God. Zeg: ‘ik zal dan zonder zien het Woord als een grond stellen. Ik zal mij dat als een regel voorhouden om alles te geloven wat dat Woord zegt en doen wat dat Woord voorschrijft’.
  2. Begin van onderaf aan. Lees het Woord, ga op het Woord naar de Heere Jezus als Borg. Neem Hem aan, niet met inspanning om er zicht op te krijgen, maar laag en als met gesloten ogen.
  3. Houd uw toestand voor anderen verborgen. Ga alleen naar een beproefd leraar of ander sterk godzalige om hulp. Gebruik in stilte de middelen die de Heere in Zijn Woord ingesteld heeft: niet door kracht, noch door geweld, maar door de Geest van de Heere zult u hersteld worden.
Hoofdstuk 50 Over de bestrijding of het Woord van God de waarheid is
Iedereen gaat verschillend om met Gods Woord. Vele godzaligen gaan tegen hun wil twijfelen of de Bijbel wel Gods Woord is. Daar is enerzijds de duivel de oorzaak van, maar deze twijfels komen ook uit het eigen ongelovig hart voort. Hieruit komen allerlei wantoestanden voort, duisternis over het verstand, ongeloof, lusteloosheid, onrust, vrees, onmacht. Wat zouden zulke mensen blij zijn als ze helder en krachtig overtuigd zouden worden dat het Gods stem, Gods uitspraak, Gods Woord is. Maar het is niet door de uiterlijke zintuigen of door de rede vast te stellen, maar zoiets is het werk van de Geest van het geloof. ‘De Geest is het, Die getuigt dat de Geest de Waarheid is.’ (1 Joh. 5:6) De Geest openbaart aan het geweten van de gelovigen dat het Woord door de Geest van God is ingegeven en de onfeilbare waarheid is. Toch gebruikt God ook middelen om ons te overtuigen van de waarheid van het Woord. Middelen die alleen kracht hebben als de Geest daardoor werkt:
  1. Als men de beheersing heeft over zijn verstand en weet dat men een mens is, dan moet men meer geloven dan men met zijn ogen ziet en met zijn oren hoort. À Brakel noemt allerlei dingen uit de geschiedenis waarvan men aanneemt dat het zo geweest is, zonder dat hij het daadwerkelijk gezien heeft. Deze dingen zijn alle zo bekend, dat de mens eerst zichzelf zou moeten ontmenselijken, en twijfelen of hij zelf wel leeft en of er wel mensen en plaatsen zijn buiten zijn gezichtsveld, en of er wel één woord waar is van al wat ooit een mens geschreven heeft, eer hij aan de genoemde dingen zou kunnen twijfelen. Maar het ligt wat dieper waar het u aan schort, het raakt de weg van de verzoening en van de zaligheid door Christus.
  2. Kom nu een stapje dichterbij en sla uw ogen op die Schriften waarvan bekend is dat zij al vóór 2000 en 3000 jaar geschreven zijn en zie daarin de profetieën en vergelijk ze met de vervulling en zie hoe grote goddelijkheid zich daarin openbaart. Wie in al deze dingen de goddelijkheid van de Schriften niet ziet, moet zijn ogen wel met geweld gesloten houden.
  3. Let ook eens aandachtig op de inhoud van de Schriften en vergelijk ze eens met alle menselijke schriften. In deze Schriften straalt een goddelijke glans. Let er eens op hoe geestelijk de geestelijke zaken beschreven worden. Welke mens zou zulke geestelijke zaken verzinnen en zo geestelijk kunnen voorstellen? De Heilige Schriften zijn in waarheid en alleen van God.
  4. Beschouw welke krachten deze waarheden in het Woord op het hart van de mens hebben. Zie de grote onweerstaanbare kracht die het Evangelie had op de harten van de heidenen tot wie de apostelen zich keerden. Van wolven, leeuwen en beren werden zij lammeren. En het bloed van de martelaren was het zaad van de kerk, het bracht honderdvoudig vrucht voort, de goddelozen ten spijt en tot blijdschap van de godzaligen.
  5. En voeg hieraan toe de kracht die het Evangelie op het hart van anderen gelovigen en op uw eigen hart heeft. Deze is te wonderbaar. Beschouw de ontelbare menigte van gelovigen van alle tijden en plaatsen. Zij hebben allen dezelfde grond, allen dezelfde Geest, allen hetzelfde leven.
Als iemand onrustig blijft vanwege het opwellend ongeloof en vraagt hoe hij tot een krachtig en sterk geloof kan komen zonder twijfels, dan antwoordt À Brakel:
  • Weet dat God door deze bestrijding de meeste van Zijn kinderen, vooral die vlug van verstand zijn, leidt om hen daardoor te oefenen en sterker te maken in het geloof.
  • Weet dat God hierdoor de Zijnen hun ongelovig hart en onmacht om te kunnen geloven bekend maakt, tot hun vernedering aan de ene kant en Zijn macht en vrije genade als Hij het geloof geeft aan de andere kant.
  • Weet dat alle gelovigen het Woord altijd tot hun grond van licht, troost en wandel gesteld hebben. Bent u nu wijzer dan allen?
  • Weet dat u kiezen moet of u de rede tot grond van uw wandel, rust en troost wilt stellen of het geloof.
À Brakel: ‘Nu dan, stel vast en zeg: ik zal vaststellen dat het Woord het onfeilbaar Woord van God is. Ik stel dat dan nu tot een grond van mijn geloof en leven. (…) Daar lees ik dat de mens in zichzelf verloren is en zichzelf niet kan redden. Dat Jezus Christus de Borg is, en door Zijn lijden en sterven de zondaar die Hem aanneemt, met God verzoent. Dat de gelovige God moet liefhebben, dienen, vrezen en naar Zijn wil en geboden wandelen. Dit stel ik vast, daar zal ik mij naar richten, en ik zal al biddend in mijn eenvoudigheid wachten totdat de Heere mij verder zal verlichten en mij troosten, hoewel ik van de goddelijkheid daarvan niet verzekerd ben.’

Hoofdstuk 51 Over het ongeloof wat betreft zijn eigen staat
Het is gemakkelijk om de ware begenadigde een levendige voorstelling van zaken als een duidelijke spiegel voor te houden, zodat hij kan zien dat deze zaken in hem zijn. Maar om hem daaruit te overtuigen en te verzekeren dat hij in de staat van genade is en zich daarover kan verblijden, dat is niet zo gemakkelijk. Daarvoor wordt een bijzondere werking van de Heilige Geest vereist. De Geest werkt eerst genade in hen en dan hebben zij nog nodig dat die hun getoond wordt en dat zij ze ontvangen hebben. Hoezeer iemand ook over zijn staat aangedaan of niet aangedaan is; niet verzekerd te zijn over zijn staat belet de vreugde en blijdschap in God, de dankbaarheid en de verheerlijking van God en de geestelijke groei. Daarom gaat Brakel de aard en oorzaken van deze geestelijke ziekte beschrijven en trachten te genezen.

Oorzaken van ongeloof over zijn eigen staat:

1. Twijfel of men wel uitverkoren is. Antwoord van À Brakel:
  • Laat de verborgen dingen voor de Heere en wees niet overmoedig dat u weten zou wat God in Zijn Woord niet heeft geopenbaard. Welke reden hebt u om te geloven dat God u uw verwerping zou openbaren? De verwerping van een ander heeft Hij u toch ook niet geopenbaard?
  • Zie op anderen die zichzelf alleen maar verhinderd hebben in de weg van de godzaligheid door te geloven dat zij verworpen waren, terwijl de uitkomst leerde dat zij wel echt uitverkoren waren.
  • Men moet zijn geloof, hoop en liefde niet toetsen aan de verkiezing, maar daaruit opklimmen tót de verkiezing.
  • God heeft ons het onfeilbaar vaste Woord gegeven en daarnaar moet men zich in geloof en leven laten leiden.
2. Twijfel omdat men vreest dat men niet bekeerd is en dat dus de hele grond niet deugt. Want ik weet bijv. de tijd van mijn bekering niet. Ik heb een duidelijke verandering van dood naar leven niet opgemerkt. Ik was niet zo verbrijzeld door het zien van mijn zonden en de toorn van God, door de vrees voor de verdoemenis zoals ik van verschillende christenen gehoord heb. Ik ben begonnen uit eigenliefde, de schrik voor de verdoemenis dwong mij tot zoeken en daarom denk ik dat de hele grond niet deugt. [N.B.: Voor het antwoord van À Brakel op deze en volgende oorzaken van ongeloof, verwijzen wij u naar het boek ‘De Redelijke Godsdienst'.]

3. De derde oorzaak van twijfel: het is mij gemakkelijk te geloven en soms onmogelijk. Het geloof heeft weinig warmte en kracht in zich.. Het is als een lamme hand die men ergens oplegt om iets aan te pakken, de vingers bewegen zich wel om aan te nemen, maar daar is geen kracht om iets naar zich toe te halen.

4. Twijfel omdat men de aard van het geloof stelt in de verzekering, men denkt dat het geloof altijd samengaat met zekerheid. En omdat men soms geen onfeilbare kentekenen van het geloof en de bekering in zich merkt, twijfelt men aan zijn staat.

5. Twijfel vanwege de grootheid van de zaak. Er komt een sterk inzicht in hun absolute zondigheid aan de ene kant en aan de andere kant krijgen zij een diep inzicht van de grootheid van het feit door God eeuwig bemind te zijn.

6. Twijfel omdat men niet kan bidden en niet verhoord wordt. Dit maakt hen moedeloos en doet hen denken niet in staat van genade te zijn.

7. Twijfel omdat men meent dat alles voortkomt uit het verlichte verstand. Het hart is nergens bij betrokken, niets komt uit het hart, het is alles maar gewoonte.

8. Twijfel vanwege verdenking van geveinsdheid. In bijna alle daden beschuldigt het geweten dat de gelovige veinst. Ik schijn God te dienen, maar in werkelijkheid bedoel ik mijzelf.

9. Twijfel vanwege de grote verdorvenheid en de kracht van de zonde. Een twijfelaar denkt dat rechtvaardigmaking en heiligmaking altijd samengaan. Waar geen heiligheid is, daar is ook geen wedergeboorte, geen geloof, geen rechtvaardigmaking zo denkt hij.

10. De tiende twijfel heeft haar oorsprong uit het ongeloof aan de grondwaarheden. Ik geloof niet dat God bestaat, dat de Schrift een goddelijke waarheid is, ik twijfel aan hemel en hel, aan de onsterfelijkheid van de ziel en aan alles wat men onzichtbaar noemt. Ik heb zelfs lasterlijke gedachten van God. En dat kan toch niet met de wedergeboorte bestaan?

11. Twijfel vanwege de duisterheid en doodsheid. Ik ben dood en ongevoeliger dan de meest goddeloze, zodat ik noch geestelijk leven, noch genade heb.

12. Twijfel vanwege lichamelijk kruis. Men is bereid te denken dat dat alles hen in Gods toorn overkomt, dat men geen kind van God is. Want, denkt men, als ik een kind van God was, zou God mij niet zo verlaten, Hij zou mij helpen.

13. Twijfel vanwege gebrek aan groei.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22